Rb. Overijssel, 24-01-2019, nr. ak, 18 , 982
ECLI:NL:RBOVE:2019:251
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
24-01-2019
- Zaaknummer
ak_18 _ 982
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2019:251, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 24‑01‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 24‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Het afwijzen van een verzoek om terug te komen van een eerdere intrekking is in dit geval evident onredelijk. De CRvB heeft het onderzoek van verweerder in andere zaken discriminatoir bevonden. Verweerder heeft dus ook eiseres behandeld in strijd met het verbod van ongerechtvaardigde discriminatie; beroep gegrond.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/982
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres] te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. I. Mercanoglu,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo, verweerder,
gemachtigde: R.A.H.M. Gossink.
Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om herziening van de besluiten van 10 juni 2014 en 11 september 2015 afgewezen.
Bij besluit van 23 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.1.
Eiseres heeft sinds 1994 een bijstandsuitkering ontvangen. In 2014 heeft verweerder in het kader van een themacontrole onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van vermogen in Turkije van twintig bijstandsgerechtigden. Eiseres behoorde tot deze groep. Uit het onderzoek bleek dat eiseres twee appartementen in bezit had, waarvan de waarde per appartement door de plaatselijke makelaar getaxeerd werd op € 100.000.
1.2.
Verweerder heeft bij besluit van 10 juni 2014 de uitkering van eiseres ingetrokken en de over de periode 1 januari 1994 tot en met 9 oktober 2000 en periode 25 november 2004 tot 10 juni 2014 de aan eiseres verstrekte uitkering teruggevorderd. De terugvordering is vastgesteld op € 163.704,23 bruto.
1.3.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft verweerder geconstateerd dat eiseres niet twee,
maar één appartement op haar naam had staan. De intrekking en de terugvordering van de uitkering zijn gehandhaafd en het bezwaar van eiseres is bij besluit van 11 september 2015 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit geen beroep ingesteld. Daarmee is het besluit in rechte komen vast te staan.
1.4.
Eiseres heeft op 27 november 2017 om herziening van de besluiten van 10 juni 2014 en
11 september 2015 gevraagd. Eiseres heeft voor dit verzoek aanleiding gezien in de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 september 2017, gepubliceerd in onder andere ECLI:NL:CRVB:2017, 3166, 3161, 3158, 3156, 3155, 3154 en 3153. In deze uitspraken heeft de CRvB geoordeeld dat verweerder, door het onderzoek te beperken tot een twintigtal bijstandsgerechtigden van Turkse afkomst of nationaliteit, heeft gehandeld in strijd met het discriminatieverbod.
2.1.
Verweerder heeft op het verzoek afwijzend beslist en dit in bezwaar gehandhaafd. Verweerder heeft overwogen dat er geen sprake is van nieuwe of veranderde omstandigheden die aanleiding geven terug te komen van het eerdere besluit. Dat de CRvB heeft vastgesteld dat de themacontrole onrechtmatig was, is geen nieuw feit, maar een nieuw argument dat eiseres volgens verweerder ook eerder al naar voren had kunnen brengen. Ook nieuwe jurisprudentie is op zichzelf genomen geen nieuw feit.
2.2.
Namens eiseres is betoogd, dat het beginsel van formele rechtskracht onverlet laat
dat de afweging van feiten en omstandigheden ter discussie kan worden gesteld, als feiten
en omstandigheden onmiskenbaar in strijd zijn met het non-discriminatiebeginsel zoals neergelegd in de Grondwet. Verweerder gaat eraan voorbij dat het besluit van 11 september 2015 van meet af aan onrechtmatig is geweest, omdat sprake is van schending van de openbare orde. Verweerder had volgens eiseres ambtshalve moeten vaststellen dat het genomen besluit in strijd is met het discriminatieverbod, zoals de CRvB heeft aangenomen in de andere zaken. Verweerder dient terug te komen op het besluit tot terugvordering omdat het in strijd is genomen met artikel 1 van de Grondwet, zeker nu te beschermen belangen van derden ontbreken.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
De bijstandsuitkering van eiseres is met terugwerkende kracht ingetrokken wegens het bezit van een appartement in Turkije en het daarmee aanwezige vermogen boven de geldende vermogensgrens. Hetgeen als gevolg van de intrekking onverschuldigd is betaald, is van eiseres teruggevorderd. Tegen het op bezwaar genomen besluit van 11 september 2015 heeft eiseres geen rechtsmiddel aangewend, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Eiseres heeft verzocht om van dit besluit terug te komen omdat de CRvB in vergelijkbare zaken heeft geoordeeld dat het onderzoek dat verweerder aan de intrekking ten grondslag heeft gelegd wegens het discriminatoire karakter daarvan niet rechtmatig was.
3.2.
Verweerder heeft toepassing gegeven aan artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat luidt:
“1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld,
kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.”
Volgens verweerder is niet gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
3.3.
De bestuursrechter toetst aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie onder meer de uitspraak van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
3.4.
In dit geval is geen sprake van een herhaalde aanvraag na een eerder afwijzend besluit, maar van een verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit. Toepassing van artikel 4:6 van de Awb is strikt genomen dan ook niet aan de orde, maar het hiervoor omschreven toetsingskader is wel van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van de CRvB van 3 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8305, vormt de inhoud van inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie op zichzelf geen grond voor het doorbreken van het rechtens onaantastbaar zijn van besluiten. In de situatie van eiseres is dit niet anders. Verweerder heeft deugdelijk onderbouwd dat van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in dit geval geen sprake is. Dit betekent dat verweerder er in beginsel voor mocht kiezen het verzoek af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit. Dit geldt echter niet, als het besluit om niet terug te komen van dat eerdere besluit evident onredelijk is. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit niet uitgelaten over de vraag of het standpunt om niet terug te komen van het besluit van 11 september 2015 evident onredelijk is. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dit niet het geval was, omdat duidelijk is dat eiseres in het bezit was van onroerend goed in Turkije.
De rechtbank stelt vast, dat de grondslag voor de intrekking was gelegen in de resultaten van het onderzoek in Turkije. In de in rechtsoverweging 1.4. genoemde uitspraken heeft de CRvB de wijze waarop verweerder dit onderzoek heeft verricht als handelen in strijd met het discriminatieverbod en daarom als onrechtmatig beoordeeld. De rechtbank kan daarom niet anders dan concluderen dat verweerder ook eiseres heeft behandeld in strijd met het verbod van ongerechtvaardigde discriminatie. Een dergelijke ernstige aantasting van een fundamenteel recht acht de rechtbank dermate zwaarwegend, dat eiseres niet blijvend kan worden tegengeworpen dat zij indertijd tegen het besluit van 11 september 2015 geen beroep heeft ingesteld. Reeds hierom is het bestreden besluit van verweerder evident onredelijk. Het beroep is dan ook gegrond.
3.5.
Verweerder dient terug te komen van zijn besluit van 11 september 2015, in die zin
dat verweerder alsnog onderzoek moet verrichten naar de vraag of er voldoende feitelijke grondslag is voor de intrekking van de uitkering van eiseres als het onrechtmatig verkregen bewijs buiten beschouwing gelaten wordt. Eiseres komt op deze wijze in dezelfde positie te verkeren als de bij het gewraakte onderzoek betrokken bijstandsgerechtigden die wel (hoger) beroep hebben ingesteld. Gelet op het onderzoek dat verweerder nog moet verrichten kan de rechtbank niet zelf voorzien in de onderhavige zaak, maar dient verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 1.024 vanwege door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, voorzitter, mr. A. Oosterveld en
mr. M. van Loenen, leden, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.