Einde inhoudsopgave
Besluit prudentiële regels Wft
Artikel 131 [Regels met betrekking tot staten]
Geldend
Geldend vanaf 26-11-2021
- Bronpublicatie:
19-11-2021, Stb. 2021, 571 (uitgifte: 25-11-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
26-11-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-11-2021, Stb. 2021, 571 (uitgifte: 25-11-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Verzekeringsrecht / Algemeen
1.
De Nederlandsche Bank stelt, met inachtneming van het bepaalde ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de wet, alsmede met inachtneming van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de internationale jaarrekeningstandaarden, regels met betrekking tot de staten, bedoeld in artikel 130. Deze omvatten uitsluitend:
- a.
de modellen van de staten;
- b.
de reikwijdte van toepassing van de staten en de mate van detaillering van de in te vullen gegevens; deze omvatten geen uitbreiding of nadere rubricering van de staten;
- c.
de reikwijdte van de consolidatie overeenkomstig de regels met betrekking tot consolidatie die de financiële onderneming in haar jaarrekening toepast, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit;
- d.
de waardering van de posten overeenkomstig artikel 3:69a van de wet en artikel 4, derde lid;
- e.
de te hanteren valuta en rekeneenheid;
- f.
de afronding;
- g.
de termijn waarbinnen de staten worden verstrekt, met dien verstande dat deze niet korter is dan noodzakelijk voor de uitoefening van het toezicht op de naleving van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de wet en ten behoeve van de uitvoering van de bij of krachtens dat deel gestelde regels met betrekking tot het depositogarantiestelsel; en
- h.
de frequentie waarmee de staten worden verstrekt, met dien verstande dat deze ten minste een maal per jaar is.
2.
De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, f, g en h, zijn afgestemd op de aard en de omvang van de financiële onderneming, alsmede op de omvang van de solvabiliteit van de financiële onderneming. De frequentie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, is evenwel niet hoger dan:
- a.
twaalf maal per jaar voor de staten ten behoeve van het toezicht op de liquiditeit, bedoeld in artikel 415 van de verordening kapitaalvereisten;
- b.
vier maal per jaar, voor de staten, bedoeld in artikel 130, tweede en derde lid, onderdeel b;
- c.
een maal per jaar voor de jaarrekening, bedoeld in artikel 130, zesde lid, onderdeel a, en de staten ten behoeve van het toezicht op de technische voorzieningen, bedoeld in artikel 130, zesde lid, onderdeel b, onder 2°; en
- d.
- e.
twee maal per jaar voor de in artikel 130, zevende lid, genoemde staten;
- f.
een maal per jaar voor de jaarrekening, bedoeld in artikel 130, negende lid, onderdeel a;
- g.
vier maal per jaar voor de in artikel 130, negende lid, onderdeel b, genoemde staten;
- h.
twee maal per jaar voor de in artikel 130, tiende lid, genoemde staten. Indien een beheerder van een beleggingsinstelling of een beheerder van een icbe een beleggingsdienst verleent op grond van artikel 2:67a, tweede lid, respectievelijk artikel 2:69c, tweede lid, van de wet: vier maal per jaar;
- i.
tweemaal per jaar voor de in artikel 130, twaalfde lid, genoemde staten.
3.
De Nederlandsche Bank kan in individuele gevallen besluiten dat een financiële onderneming als bedoeld in artikel 130 periodiek moet melden of haar solvabiliteit of liquiditeit zich boven een door de Nederlandsche Bank vastgestelde signaleringswaarde bevindt. De frequentie van de melding is niet hoger dan een maal per maand en is afgestemd op de aard en de omvang van de financiële onderneming, alsmede op de omvang van de solvabiliteit van de financiële onderneming.
4.
De Nederlandsche Bank kan, met inachtneming van artikel 35, zesde tot en met achtste lid, van de richtlijn solvabiliteit II, ontheffing verlenen van:
- a.
de verplichting periodieke rapportagestaten vaker dan eenmaal per jaar te verstrekken;
- b.
itemgewijze rapportageverplichtingen.