NJB 2023/20:Witwassen, art. 420bis lid 1 (oud) Sr: het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig zijn, kan niet zonder meer worden gekwalificeerd als witwassen i.d.z.v. voormelde bepaling. Vereist is dat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Als het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, kan die gedraging niet als witwassen worden gekwalificeerd. Een en ander geldt niet wanneer sprake is van voorwerpen die ‘middellijk’ afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf doordat direct uit misdrijf afkomstige voorwerpen nadien zijn omgezet in andere voorwerpen. In casu – een oplichtingszaak waarin het gaat om door de Belastingdienst overgemaakte kinderopvangtoeslagen aan aanvragers – kon het hof oordelen dat de verdachte bedragen heeft ontvangen die ten gevolge van de oplichtingshandelingen bij de betreffende aanvragers zijn binnengekomen en vervolgens zijn doorgeleid naar de verdachte, waardoor de verdachte deze aldus ‘middellijk’ uit misdrijf afkomstige gelden heeft verworven en voorhanden heeft gehad. A-G: anders.