Rb. Limburg, 04-07-2016, nr. AWB - 15 , 65
ECLI:NL:RBLIM:2016:5693, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
04-07-2016
- Zaaknummer
AWB - 15 _ 65
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2016:5693, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 04‑07‑2016; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2017:3251, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 04‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Sluiting woning. Artikel 13b Opiumwet. Gebruikershoeveelheid softdrugs. Ondanks het feit dat ten aanzien van de in de woning aangetroffen softdrugs niet vaststaat dat het om een grotere hoeveelheid gaat dan de hoeveelheid die voor eigen gebruik moet worden aangemerkt, mocht verweerder er gelet op onder meer de eigen verklaringen van eiseres van uitgaan dat de in de woning aangetroffen softdrugs voor verkoop, aflevering of verstrekking is bestemd. De omstandigheid dat de feitelijke overdracht mogelijk elders plaatsvindt, biedt geen grond voor de conclusie dat de in geding zijnde transactie niet heeft plaatsgevonden in of vanuit de woning. Verweerder was op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd de sluiting van de woning te bevelen. Het beleid van verweerder is niet onredelijk en er is geen sprake van bijzondere omstandigheden. Evenmin strijd met artikel 8 EVRM en het ne bis in idem beginsel althans het ne bis vexari beginsel.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 15 / 65
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2016 in de zaak tussen
[eiseres], wonend te [woonplaats], eiseres,
en
de burgemeester van de gemeente Maastricht, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2014 heeft verweerder onder oplegging van een last onder bestuursdwang eiseres gelast de woning aan [adres] (hierna: de woning) met ingang van 29 juli 2014 te sluiten en gesloten te houden voor een periode van drie maanden.
Bij besluit van 1 december 2014 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. J.L.E. Marchal, advocaat te Maastricht, die bij brief van 11 februari 2015, aangevuld bij brief van 3 augustus 2015, de beroepsgronden heeft ingediend.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden en heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2015, waar eiseres, vertegenwoordigd door mr. B.H.A. Augustin, kantoorgenoot van haar gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. G. Marcus-Silletti, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in staat te stellen een nader stuk in geding te brengen, hetgeen hij bij brief van 7 december 2015 heeft gedaan.
Eiseres heeft bij brief van 15 december 2015 haar reactie hierop gegeven.
Gelet op de van partijen verkregen toestemming heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter nadere zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij brief van 15 juli 2014 heeft verweerder eiseres medegedeeld voornemens te zijn gebruik te maken van de in artikel 13b van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen door haar te gelasten de (door haar gehuurde) woning voor drie maanden te sluiten en gesloten te houden. Aanleiding voor dit voornemen is een rapport van de politie regio Limburg van 13 juli 2014 waarin is gerelateerd dat eiseres zich schuldig maakt aan handel in en bezit van softdrugs. Eiseres is op 11 juli 2014 aangehouden door het DOEN-team van de politie, vlak nadat voornoemd team had geconstateerd dat zij in haar auto rondreed en adressen kortstondig bezocht. Bij haar aanhouding is geconstateerd dat zij elf plastic zakjes hennep in haar bezit had, met een totaalgewicht van 24,5 gram (bruto). Tijdens een nadien met haar toestemming verrichte doorzoeking van de woning zijn vier plastic zakjes hennep met een gezamenlijk gewicht van 7,8 gram (bruto) aangetroffen. De politie regio Limburg heeft verweerder in genoemd rapport geadviseerd bestuurlijke maatregelen te nemen op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
2. Tegen het voornemen bestuursdwang toe te passen heeft eiseres een zienswijze ingediend.
3. Verweerder heeft in de zienswijze van eiseres geen aanleiding gezien om van het voornemen af te wijken en heeft vervolgens het besluit van 23 juli 2014 genomen.
4. Het bestreden besluit strekt tot handhaving van de opgelegde last. Verweerder heeft daartoe overwogen – zakelijk weergegeven – dat uit het politierapport van 13 juli 2014 volgt dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van softdrugs vanuit de woning, waarbij hij onder meer van belang acht dat zowel in de woning als in de auto van eiseres verdovende middelen zijn aangetroffen en eiseres ten aanzien daarvan zelf heeft verklaard dat deze bestemd zijn voor de verkoop.
5. Eiseres heeft zich met het bestreden besluit niet kunnen verenigen en heeft daartegen in beroep – zakelijk weergegeven – allereerst aangevoerd dat verweerder niet bevoegd was om de last op te leggen. Zo mocht verweerder niet uitgaan van het politierapport van 13 juli 2014, nu dit aantoonbaar onwaarheden bevat. Voorts kan niet worden gesteld dat vanuit de woning drugs zijn verkocht, afgeleverd of verstrekt. Bovendien heeft verweerder in dat verband zijn bevoegdheid ten onrechte opgerekt, nu artikel 13b van de Opiumwet uitgaat van verkoop in of rondom de woning, doch niet vanuit de woning zoals verweerder stelt. Het besluit om de woning voor de duur van drie maanden te sluiten voldoet voorts niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, omdat niet vaststaat dat de woning een illegaal verkooppunt betreft. Bovendien handelt verweerder in strijd met artikel 8 van het Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Tot slot staat ook artikel 6 van het EVRM aan een sluiting in de weg omdat de sluiting dient te worden aangemerkt als een “criminal charge”, hetgeen met zich brengt dat de sluiting afstuit op het ‘ne bis in idem’, althans ’ne bis vexari’ beginsel, nu eiseres bij onherroepelijk vonnis van 22 oktober 2014 reeds strafrechtelijk voor dezelfde feiten is veroordeeld.
6. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het EVRM is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt een bestuursorgaan overeenkomstig de door hem vastgestelde beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
7. Voor de uitvoering van zijn bevoegdheid krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsregels vastgesteld, neergelegd in het “Damoclesbeleid Lokalen en woningen” (hierna: het beleid). Ten tijde van het bestreden besluit gold het beleid zoals dat is vastgesteld op 20 maart 2013 en in werking is getreden op 23 maart 2013. Ingevolge onderdeel 7 van het beleid wordt overgegaan tot sluiting indien er sprake is van handel in verdovende middelen. Voor beantwoording van de vraag wanneer van handel sprake is, dienen ingeval van een geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid drugs andere indicatoren te wijzen op handel, zoals – niet limitatief – contacten van dealers en klanten in/vanuit een woning en de aanwezigheid van handelsattributen. Ingevolge onderdeel 12 van het beleid, voor zover hier van belang, wordt indien er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs de woning gesloten voor de duur van drie maanden.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn besluitvorming heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden die zijn vermeld in een op ambtseed opgemaakt politierapport. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van de inhoud van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. Dit neemt niet weg dat tegenbewijs mogelijk is.
9. Hoewel eiseres terecht heeft aangevoerd dat de feiten die in het politierapport worden genoemd niet geheel worden gedekt door het door haar overgelegde proces-verbaal van 12 juli 2014 van een op die dag om 11.15 uur gestart verhoor van eiseres, blijkt uit het bij de brief van 7 december 2015 door verweerder ingezonden proces-verbaal dat eiseres bij een later, op 12 juli 2014 om 16.00 uur gestart verhoor heeft verklaard dat de in de woning aangetroffen softdrugs voor de verkoop en/of eigen gebruik bedoeld waren, dat het aangetroffen verpakkingsmateriaal was bestemd voor het verpakken van hennep ten behoeve van de verkoop en dat een deel van het in de woning aangetroffen geld was verkregen met de handel in softdrugs. Deze feiten zijn ook gerelateerd in het op 13 juli 2014 opgemaakte politierapport. Met de stelling van eiseres dat het tweede proces-verbaal niet is ondertekend en niet behoorde tot de stukken die zij in het kader van de strafzaak van het Openbaar Ministerie heeft ontvangen, is onvoldoende tegenbewijs geleverd van de onjuistheid voor dit politierapport. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder van de juistheid van de door de politie verstrekte informatie mocht uitgaan.
10. Uit het politierapport volgt dat (i) zowel in de auto als in de woning van eiseres plastic zakjes hennep zijn aangetroffen met een totaal gewicht van 32,3 gram (bruto), (ii) eiseres heeft verklaard dat zij zichzelf schuldig acht aan de handel van softdrugs, (iii) eiseres enerzijds heeft verklaard dat de in de woning aangetroffen hennep was bestemd voor eigen gebruik en/of de verkoop en (iv) anderzijds dat zij beschikt over lege plastic gripzakjes, verpakkingsmateriaal, die bestemd zijn voor het verpakken van hennep en (v) de aangetroffen hennep ook in gripzakjes is verpakt.
11. Gelet op voormelde omstandigheden heeft verweerder kunnen stellen dat de op 11 juli 2014 in de woning aangetroffen softdrugs aanwezig waren teneinde te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Voor zover eiseres heeft gesteld dat verweerder desondanks niet bevoegd was de last op te leggen nu met betrekking tot de in de woning aangetroffen hoeveelheid hennep niet vaststaat dat deze de gebruikshoeveelheid overschrijdt, faalt dit betoog. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak 27 augustus 2014 (ECLI:NL: RVS:2014:3198), is niet uitgesloten dat een hoeveelheid drugs in een pand die volgens de criteria van het Openbaar Ministerie als een hoeveelheid voor eigen gebruik moet worden aangemerkt, wel degelijk bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking. Met de uitdrukking “daartoe aanwezig is” wordt in artikel 13b van de Opiumwet gedoeld op de aanwezigheid van verdovende middelen, ongeacht de hoeveelheid, die gebruikt wordt of bestemd is voor de verkoop, aflevering of verstrekking daarvan. Verweerder heeft aldus mogen aannemen dat de in de woning aangetroffen softdrugs voor verkoop, aflevering of verstrekking is bestemd, ondanks het feit dat ten aanzien van de in de woning aangetroffen softdrugs niet vaststaat dat het om een grotere hoeveelheid gaat dan de hoeveelheid die voor eigen gebruik moet worden aangemerkt.
12. Het betoog van eiseres dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet enkel van toepassing is wanneer direct vanuit de woning wordt verkocht althans direct daarvandaan verkooponderhandelingen worden gevoerd faalt eveneens. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2362) is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet niet slechts van toepassing indien in een pand drugs aanwezig zijn die in of vanuit het pand zullen worden verkocht, maar ook indien in een pand drugs aanwezig zijn die elders zijn of zullen worden verkocht, maar in of vanuit het pand zullen worden afgeleverd of verstrekt. Ook indien de feitelijke overdracht elders plaatsvindt, is daarin derhalve geen grond gelegen voor de conclusie dat de in geding zijnde transactie niet heeft plaatsgevonden in of vanuit de woning. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet hoeft te worden bewezen dat in de woning telefoongesprekken zijn gevoerd, nu dit slechts een omstandigheid is die kan leiden tot het oordeel dat er verkoop vanuit de woning plaatsvindt, maar daarvoor geen vereiste is.
13. Gelet op het hiervoor onder 10-12 overwogene concludeert de rechtbank dat verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd was de sluiting van de woning te bevelen, aangezien voldoende aannemelijk is dat in de woning softdrugs aanwezig waren teneinde te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. De door eiseres betwiste omstandigheid dat het woon- en leefklimaat in de omgeving ernstig zou zijn aangetast, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu verweerder reeds bij een geconstateerde overtreding van artikel 13b van de Opiumwet bestuursdwang mag toepassen en er voor verweerder geen noodzaak bestaat om een onaanvaardbare aantasting van de woon- en leefsituatie aan te tonen.
14. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder gelet op de subsidiariteit en proportionaliteit in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om sluiting van de woning gedurende drie maanden te gelasten. De woning is niet bekend in het criminele circuit, waardoor er geen loop naar de woning is die door sluiting ongedaan moet worden gemaakt. Voorts is het sluiten van de woning niet noodzakelijk om strafbare feiten te voorkomen. De rechtbank begrijpt dit betoog aldus, dat eiseres aanvoert dat verweerders beleid onredelijk is, althans verweerder daarvan in dit concrete geval zou moeten afwijken.
15. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 6 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2947), is het door verweerder gevoerde beleid niet onredelijk. Verweerder heeft in overeenstemming met het beleid aangenomen dat er sprake is van handel in softdrugs vanuit de woning en de woning voor de duur van drie maanden gesloten. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb aangevoerd die maken dat dat verweerder tot afwijking van het door hem gevoerde beleid diende over te gaan. De omstandigheden die eiseres aanvoert zijn daarvoor onvoldoende. Het betoog van eiseres faalt.
16. De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat toepassing van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid zeer ingrijpende gevolgen met zich kan brengen voor de bewoners van een woning. De sluiting van de woning voor drie maanden is evenwel niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. De bevoegdheid van de burgemeester tot het gelasten van de sluiting van de woning is neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en derhalve bij de wet voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden noodzakelijk achten ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de rechten van anderen, gelet op hetgeen hiervoor omtrent de aard van de in de woning aangetroffen middelen is overwogen alsmede gelet op het feit dat eiseres zelf heeft verklaard dat zij in softdrugs handelt.
17 Tot slot overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1764), dat de sluiting van een woning strekt tot uitoefening van bestuursdwang in de zin van artikel 5:21 van de Awb, waarmee wordt opgetreden tegen schending van verboden, neergelegd in de Opiumwet. Overeenkomstig laatstgenoemde bepaling mag de toepassing van bestuursdwang slechts strekken tot beëindiging en voorkoming van overtredingen van de Opiumwet, zoals geconstateerd door de burgemeester. Indien toepassing van deze bevoegdheid in een concreet geval verder zou strekken, zou de sanctie niet meer uitsluitend het karakter van een herstelsanctie, maar ook een leedtoevoegend karakter hebben en derhalve als een strafsanctie moeten worden beschouwd. In hetgeen eiseres in dat verband in vrij algemene bewoordingen over de sanctie aanvoert, ziet de rechtbank echter geen aanleiding voor het oordeel dat een dergelijke situatie zich hier voordoet. Het betoog van eiseres dat er sprake is van schending van het ne bis in idem beginsel althans het ne bis vexari beginsel dient dan ook te worden verworpen.
18. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2016.
de griffier is verhinderd te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 4 juli 2016
Rechtsmiddel
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.