NJ 2023/245
Verbintenissenrecht. Huurrecht. Ontbinding overeenkomst; van art. 6:265 BW afwijkend beding.
HR 07-07-2023, ECLI:NL:HR:2023:1071
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
7 juli 2023
- Magistraten
Mrs. T.H. Tanja-van den Broek, C.H. Sieburgh, F.R. Salomons, G.C. Makkink, K. Teuben
- Zaaknummer
22/01536
- Conclusie
A-G mr. T. Hartlief
- Noot
Red. Aant.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS711242:1
- Vakgebied(en)
Huurrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2023:1071, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑07‑2023
ECLI:NL:PHR:2023:175, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑02‑2023
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑04‑2022
- Wetingang
Art. 6:265 BW
Essentie
Verbintenissenrecht. Huurrecht. Ontbinding overeenkomst; van art. 6:265 BW afwijkend beding.
Samenvatting
Art. 6:265 lid 1 BW is van aanvullend recht. Het staat partijen dus in beginsel vrij om daarvan bij overeenkomst af te wijken. In deze zaak zijn partijen overeengekomen dat indien de verhuurder een of meer van de in de huurovereenkomst opgenomen garanties niet of niet volledig nakomt, de huurder het recht heeft om de overeenkomst per direct te ontbinden. Of de ontbindingsverklaring doel heeft getroffen, dient dan ook te worden onderzocht aan de hand van hetgeen partijen daaromtrent zijn overeengekomen.