NJB 2019/775:Transitievergoeding. Gelijkwaardige voorziening in de cao. Een werkneemster raakt arbeidsongeschikt. De werkgever weigert betaling van de transitievergoeding op grond van zijn standpunt dat in de cao een aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening is opgenomen. Hoge Raad: 1. Eerder bestaande cao-voorziening. De omstandigheid dat een voorziening al voor 1 juli 2015 in een cao was opgenomen, sluit niet zonder meer uit dat die daarna wordt aangemerkt als een aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening. 2. Potentiële waarde. Bij de beoordeling of een cao-voorziening gelijkwaardig is aan de transitievergoeding, is uitgangspunt dat een vergelijking wordt gemaakt tussen de op het tijdstip van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gekapitaliseerde potentiële waarde van de voorziening waarop de desbetreffende werknemer volgens de cao wegens die beëindiging recht heeft, en de transitievergoeding waarop die werknemer volgens de wettelijke regeling recht zou hebben. 3. Individuele beoordeling. Een cao-voorziening kan voor de ene werknemer gelijkwaardig worden geacht aan de transitievergoeding, maar voor de andere werknemer tekortschieten. 4. Doelstelling. Niet is vereist dat de cao-voorziening is gericht op het voorkomen van werkloosheid of het bekorten van de periode van werkloosheid. 5. Gezichtspunten. Bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid kunnen meewegen: (a) dat cao-partijen de cao-voorziening als gelijkwaardig hebben aangemerkt en (b) in hoeverre de cao-voorziening kan beantwoorden aan de door de wetgever beoogde functies van de transitievergoeding