HR, 15-09-2009, nr. 08/00424
ECLI:NL:HR:2009:BI4739
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-09-2009
- Zaaknummer
08/00424
- Conclusie
Mr. Bleichrodt
- LJN
BI4739
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI4739, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑09‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI4739
ECLI:NL:PHR:2009:BI4739, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑05‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI4739
- Wetingang
art. 266 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2009/344
Uitspraak 15‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht. Art. 137c Sr. De aangevoerde omstandigheid dat de bewezenverklaarde uitlating “Hamas, hamas, Joden aan het gas” een leus betreft die ‘veelvuldig door voetbalsupporters wordt gebezigd en een onderdeel vormt van de cultuur van voetbalsupporters die daarmee niet de bedoeling hebben om Joodse mensen te beledigen’, staat aan een bewezenverklaring van art. 137c Sr niet in de weg.
15 september 2009
Strafkamer
nr. 08/00424
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 mei 2007, nummer 22/005262-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, in het bijzonder niet dat de verdachte zich opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen wegens hun ras, godsdienst of levensovertuiging.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 28 april 2006 te 's-Gravenhage, zich in het openbaar, namelijk op of aan de openbare weg, mondeling, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten joden, wegens hun ras, hun godsdienst of hun levensovertuiging, door opzettelijk beledigend te roepen: "Hamas, hamas, Joden aan het gas."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 28 april 2006 hoorden wij, verbalisanten in burger gekleed, via de portofoon dat er een groep van ongeveer 25 FC Den Haag supporters zich hinderlijk gedroeg op het Toernooiveld te 's-Gravenhage. Wij hoorden dat deze groep luidkeels "Hamas Hamas Joden aan het gas" aan het schreeuwen was. Kort daarna zagen wij voornoemde groep lopen op de Denneweg. Toen de groep enkele geüniformeerde collega's passeerde, hoorden wij dat er vanuit de groep Joden werd geroepen in de richting van die agenten. Vervolgens werd een man uit die groep door geüniformeerde politieagenten aangehouden.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag en hoorde dat één van de mannen uit de groep, naar later bleek verdachte [verdachte], geboortedatum [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats], met luide stem "Hamas Hamas Joden aan het gas" begon te schreeuwen. Ik stond op dat moment ongeveer 4 meter bij hem vandaan. Ik zag dat hij met zijn armen zwaaiende bewegingen maakte naar de overige mensen van de groep om naar voren te lopen en ze kennelijk op te ruien om mee te schreeuwen. Ik hoorde dat hierdoor de rest van de groep eveneens (herhaaldelijk) "Hamas Hamas Joden aan het gas" meeschreeuwde."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Omstreeks 28 april 2006 liep ik samen met mijn vriendin en een aantal vrienden op de Denneweg te 's-Gravenhage. Omdat er iemand werd gearresteerd door de politie, werd er wat gezongen.
U vraagt mij wat ik samen met mijn vrienden zong. Wij zongen "Hamas Hamas Joden aan het gas."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Namens de verdediging is in hoger beroep betoogd dat de door de verdachte gebezigde leus, "Hamas, hamas, Joden aan het gas", veelvuldig, en met name in de voetballerij, wordt gebruikt en onderdeel is van de cultuur van onze maatschappij.
Voorts is betoogd dat de verdachte niet de opzet had om in de onderhavige situatie iemand te beledigen.
Tenslotte, dat de tekst niet tot iemand in het bijzonder gericht was. De verdediging concludeert tot vrijspraak van de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Niet aannemelijk is geworden dat de leus "Hamas, hamas, Joden aan het gas", onderdeel is van de cultuur van onze maatschappij. De aanname dat deze leus veelvuldig wordt gebruikt, doet hier niet aan af, terwijl de inspanningen die in de voetbalwereld worden gepleegd om het gebruik van deze en dergelijke leuzen in de stadions terug te dringen het tegendeel aantonen.
Voorts heeft de verdachte in het openbaar, te weten op of aan de openbare weg, luidkeels bovengenoemde leus gebezigd, terwijl er omstanders en politieagenten aanwezig waren.
Hun aanwezigheid betekent dat de leus publiekelijk is gehoord en bij de toehoorders gevoelens van vernedering of geschoktheid teweeg heeft kunnen brengen. Daarvoor is niet vereist dat onder het publiek daadwerkelijk mensen van joodse afkomst aanwezig waren.
Daarmee heeft hij een groep mensen, te weten Joden wegens hun ras, hun godsdienst of hun levensovertuiging beledigd.
Het hof acht mitsdien bewezen dat de verdachte opzettelijk zich beledigend heeft uitgelaten over Joden wegens hun ras, hun godsdienst of hun levensovertuiging.
Gelet op al het voorgaande verwerpt het hof de verweren van de verdediging."
2.3. Het middel betoogt in navolging van het verweer dat de bewezenverklaarde uitlating een "leus" betreft die "veelvuldig door voetbalsupporters (wordt) gebezigd en een onderdeel (vormt) van de cultuur van voetbalsupporters die daarmee niet de bedoeling hebben om Joodse mensen te beledigen". Het Hof heeft terecht geoordeeld dat die aangevoerde omstandigheid aan de bewezenverklaring niet in de weg staat. Het middel faalt dus.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.P. Balkema als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 15 september 2009.
Conclusie 19‑05‑2009
Mr. Bleichrodt
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 11 mei 2007 de verdachte ter zake van ‘het zich in het openbaar mondeling beledigend uitlaten over Joden1. wegens hun ras, hun godsdienst of hun levensovertuiging’, veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met toewijzing van een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde geldboete zoals in het arrest omschreven.
2.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. A.H. Westendorp, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1
Het middel klaagt dat het bewezen verklaarde niet uit de gebruikte bewijsmiddelen kan worden afgeleid, in het bijzonder niet dat de verdachte zich opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen wegens hun ras, godsdienst of levensovertuiging.
3.2
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
‘hij op 28 april 2006 te 's‑Gravenhage, zich in het openbaar, namelijk op of aan de openbare weg, mondeling, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras, hun godsdienst of hun levensovertuiging, door opzettelijk beledigend te roepen: ‘Hamas, hamas, Joden aan het gas.’’
3.3
Die bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
- 1.
Een proces-verbaal van bevindingen van 29 april 2006, voor zover inhoudende —zakelijk weergegeven— als relaas/bevindingen van onder meer verbalisant [verbalisant 1]:
‘Op 28 april 2006 hoorden wij, verbalisanten in burger gekleed, via de portofoon dat er een groep van ongeveer 25 FC Den Haag supporters zich hinderlijk gedroeg op het Toernooiveld te 's‑Gravenhage. Wij hoorden dat deze groep luidkeels ‘Hamas Hamas Joden aan het gas’ aan het schreeuwen was.
Kort daarna zagen wij voornoemde groep lopen op de Denneweg. Toen de groep enkele geüniformeerde collega's passeerden, hoorden wij dat er vanuit de groep Joden werd geroepen in de richting van die agenten. Vervolgens werd een man uit die groep door geüniformeerde politieagenten aangehouden.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag en hoorde dat één van de mannen uit de groep, naar later bleek verdachte [verdachte], geboortedatum [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats], met luide stem ‘Hamas Hamas Joden aan het gas’ begon te schreeuwen. Ik stond op dat moment ongeveer 4 meter bij hem vandaan. Ik zag dat hij met zijn armen zwaaiende bewegingen maakte naar de overige mensen van de groep om naar voren te lopen en ze kennelijk op te ruien om mee te schreeuwen. Ik hoorde dat hierdoor de rest van de groep eveneens (herhaaldelijk) ‘Hamas Hamas Joden aan het gas’ meeschreeuwde.’
- 2.
Een proces-verbaal van verhoor van politie van 29 april 2006, voor zover inhoudende —zakelijk weergegeven— als de tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte:
‘Omstreeks 28 april 2006 liep ik samen met mijn vriendin en een aantal vrienden op de Denneweg te 's‑Gravenhage. Omdat er iemand werd gearresteerd door de politie, werd er wat gezongen.
U vraagt mij wat ik samen met mijn vrienden zong. Wij zongen ‘Hamas Hamas Joden aan het gas.’’
3.4
Het Hof heeft in een aanvullende bewijsoverweging overwogen:
‘Namens de verdediging is in hoger beroep betoogd dat de door de verdachte gebezigde leus, ‘Hamas, hamas, Joden aan het gas’, veelvuldig, en met name in de voetballerij, wordt gebruikt en onderdeel is van de cultuur van onze maatschappij.
Voorts is betoogd dat de verdachte niet de opzet had om in de onderhavige situatie iemand te beledigen.
Tenslotte, dat de tekst niet tot iemand in het bijzonder gericht was. De verdediging concludeert tot vrijspraak van de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Niet aannemelijk is geworden dat de leus ‘Hamas, hamas, Joden aan het gas’, onderdeel is van de cultuur van onze maatschappij . De aanname dat deze leus veelvuldig wordt gebruikt, doet hier niet aan af, terwijl de inspanningen die in de voetbalwereld worden gepleegd om het gebruik van deze en dergelijke leuzen in de stadions terug te dringen het tegendeel aantonen.
Voorts heeft de verdachte in het openbaar, te weten op of aan de openbare weg, luidkeels bovengenoemde leus gebezigd, terwijl er omstanders en politieagenten aanwezig waren.
Hun aanwezigheid betekent dat de leus publiekelijk is gehoord en bij de toehoorders gevoelens van vernedering of geschoktheid teweeg heeft kunnen brengen. Daarvoor is niet vereist dat onder het publiek daadwerkelijk mensen van joodse afkomst aanwezig waren.
Daarmee heeft hij een groep mensen, te weten Joden wegens hun ras, hun godsdienst of hun levensovertuiging beledigd.
Het hof acht mitsdien bewezen dat de verdachte opzettelijk zich beledigend heeft uitgelaten over Joden wegens hun ras, hun godsdienst of hun levensovertuiging.
Gelet op al het voorgaande verwerpt het hof de verweren van de verdediging.’
3.5
De toelichting op het middel sluit aan op het gevoerde verweer. Aangevoerd wordt dat de op zichzelf kwetsende en grievende uitlating, zoals bewezen verklaard, in haar context moet worden bezien. Zij vormt een onderdeel van de cultuur van voetbalsupporters die daarmee niet de bedoeling hebben om Joodse mensen te beledigen. De door verdachte gebezigde tekst was ook niet tot iemand in het bijzonder gericht en kan daarom niet als beledigend in de zin van art. 137c Sr gelden.
3.6
De context waarin uitlatingen zijn gedaan kan onder omstandigheden inderdaad aan bepaalde op zichzelf beschouwd beledigende uitlatingen hun beledigend karakter ontnemen. Het middel verwijst naar HR NJ 2002, 76 betreffende de roman ‘Danslessen’. Maar niet valt in te zien dat het onderhavige geval daarmee vergelijkbaar is. De context is hier een groep voetbalsupporters die gedurende de feesten in de zogenaamde ‘Koninginnenach’ in Den Haag mogelijk in een arrestatie door de politie aanleiding hebben gevonden de bewezen verklaarde leus te roepen en/of te zingen.
3.7
Dat de leus veelvuldig door voetbalsupporters (beter gezegd: een bepaalde categorie voetbalsupporters) wordt gebezigd en dat zij daarmee niet de bedoeling hebben Joden te beledigen, maar andere supporters willen provoceren, is niet van belang. Voldoende is dat (eventueel: voorwaardelijk) opzet op het beledigende karakter van de leus bestaat. Van algemene bekendheid is, naar in de overwegingen van het Hof besloten ligt, welk lot miljoenen joden in de tweede wereldoorlog heeft getroffen en wat in verband daarmee de verwijzing naar ‘het gas’ betekent.2.
Verdedigbaar is dat voor diegenen uit de Joodse bevolkingsgroep die het naziregime hebben overleefd en voor de nabestaanden van de omgekomenen de ontkenning van de Holocaust op zichzelf al beledigend is3.. In ieder geval geldt dat voor uitlatingen als de onderhavige, die instemming daarmee impliceren.
Gelet op het voorgaande geeft het oordeel van het Hof, daarop neerkomende dat de verdachte ten minste voorwaardelijk opzet had op dat beledigende karakter van de leus, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk.
Dat het om afkeurenswaardige uitlatingen gaat, zal verder voor iedere voetbalsupporter ook al duidelijk zijn op grond van de maatregelen die (voetbal-) autoriteiten treffen om te trachten dergelijke en andere racistische uitlatingen zoveel mogelijk tegen te gaan.
3.8
Ik merk op dat soms, behalve de context waarin de uitlating is gedaan, de bedoeling van de betrokkene wel van belang kan zijn, maar dan in die zin dat wat daarvan is gebleken aanvullend bewijsmateriaal oplevert. Ik verwijs naar HR 21 februari 1995, NJ 1995, 452. In die zaak was bewezen verklaard dat de verdachte zich door een afbeelding opzettelijk beledigend had uitgelaten over Joden wegens hun ras door een op een rode band aangebracht zwart hakenkruis zichtbaar om een arm te dragen. Een rechtstreeks verband met de Holocaust ontbrak in die zaak dus. Maar omdat die band werd gedragen in een demonstratie ten gunste van een terecht staande verdachte en daarbij, naar was vastgesteld, de bedoeling voorzat om het gedachtegoed van het nationaal socialisme uit te dragen, dat zich bij uitstek kenmerkt door rassenleer en antisemitisme, bleef de veroordeling in stand.
Hier is, anders dan in de zaak die is berecht in genoemd arrest, echter sprake van een direct verband tussen de uitlatingen en de Holocaust. Zoals gezegd doet de bedoeling van de verdachte er hier niet toe. (Voorwaardelijk) opzet is voldoende. Evenmin is van belang dat de uitlatingen van verdachte niet tot iemand in het bijzonder waren gericht.
3.9
Hoewel daar niet specifiek over wordt geklaagd, merk ik nog het volgende op. Dat hier sprake is van belediging van een groep mensen wegens hun ras — welke term in de tenlastelegging kennelijk in overeenkomstige zin is gebruikt als in art. 137c Sr — kan uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. Daarbij neem ik in aanmerking dat het begrip ‘ras’ ruim moet worden uitgelegd.4. Anders ligt het met het bewezen verklaarde ‘(wegens) hun godsdienst of levensovertuiging’. Ik meen dat in zoverre de bewijsmiddelen de bewezenverklaring niet kunnen dragen. Ik zie in de bewezenverklaarde uitlating geen verwijzing naar godsdienst of levensovertuiging, laat staan dat het desbetreffende opzet van verdachte uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Bovendien heeft de HR in zijn arrest van 10 maart 2009, LJN BF0655, in dit verband overwogen dat, kort gezegd, ingevolge art. 137 c Sr alleen strafbaar is het zich nodeloos krenkend uitlaten over een groep mensen juist omdat zij een bepaald geloof aanhangen.
Ik meen dat de Hoge Raad de bewezenverklaring verbeterd, dus met weglating van de woorden ‘hun godsdienst of hun levensovertuiging’, kan lezen. Daarbij kan het naar mijn oordeel blijven, omdat deze wijziging geen afbreuk doet aan de aard en de ernst van het bewezen verklaarde.
3.10
Het middel kan niet tot cassatie leiden.
4
Ambtshalve merk ik het volgende op. De Hoge Raad zal de zaak niet meer binnen twee jaar na het instellen van het cassatieberoep kunnen afdoen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM, in cassatie is geschonden. Gelet op de mate van schending en de opgelegde straf behoeft dit echter niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor wat betreft de strafoplegging te leiden. Om de overschrijding zoveel mogelijk te beperken wordt deze conclusie bij vervroeging genomen.
Ook overigens heb ik geen gronden aangetroffen die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding zouden behoren te geven.
5.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑05‑2009
Uit een niet tot het bewijs gebruikt gedeelte van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting (proces-verbaal blz. 2) kan worden afgeleid dat dat besef ook bij de verdachte aanwezig was.
Vgl. HR 25 november 1997, NJ 1998, 261.