Hof Den Haag, 09-09-2021, nr. 22-005881-19
ECLI:NL:GHDHA:2021:1843
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
09-09-2021
- Zaaknummer
22-005881-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:1843, Uitspraak, Hof Den Haag, 09‑09‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:811
Uitspraak 09‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd n.a.v. ECLI:NL:HR:2023:811.
Rolnummer: 22-005881-19
Parketnummer: 96-172223-19
Datum uitspraak: 9 september 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 13 december 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 850,00, subsidiair 17 dagen hechtenis, in combinatie met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 25 februari 2019 te Rotterdam een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd na gebruik van meer in artikel 2, bij het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als groep, als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten een groep amfetamine-achtigen, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen meer dan 700 microgram amfetamine per liter bloed, althans 700 microgram amfetamine per liter bloed en 53 microgram MDMA per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan het totale gehalte van de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen of groep van stoffen vermelde grenswaarde;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 850 euro, subsidiair 17 dagen hechtenis, alsmede een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Gevoerde verweren
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een aantal verweren gevoerd, een en ander als nader omschreven in de overgelegde pleitnota.
Détournement de pouvoir/ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld
De raadsman heeft onder meer naar voren gebracht dat er sprake is van détournement de pouvoir, nu de doorzoeking van de auto (waarbij een gripzakje met vermoedelijk drugs is aangetroffen dat, tezamen met afwijkend gedrag, leidde tot de verdenking van overtreding van artikel 8 lid 5 WVW en het inzetten van een speekseltest ter controle) plaatsvond met een ander doel dan waarvoor de doorzoekingsbevoegdheid is verleend. De resultaten van deze onrechtmatige doorzoeking mogen niet gebruikt worden in het onderhavige geval.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de doorzoeking op rechtmatige wijze plaatsvond op grond van de bevoegdheid neergelegd in artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging. Vast staat dat de verdachte heeft meegewerkt aan de speekseltest en daarna ook toestemming heeft gegeven voor bloedafname. Om die reden is het bloedonderzoek naar het oordeel van het hof rechtmatig geweest. Naar de kern bezien heeft de raadsman een punt gemaakt van de inzet van diverse controlebevoegdheden. Het bestaan van een verdenking ten aanzien van overtreding van artikel 8 WVW is echter niet nodig voor de inzet van deze controlebevoegdheden. Wat zich wat dit betreft heeft afgespeeld in het voortraject is in het onderhavige geval verder niet relevant voor de vraag of de bloedafname en het bloedonderzoek rechtmatig is geweest.
Ontbreken SIN-nummers
De behandeling ter zitting in hoger beroep is op 22 januari 2021 aangehouden teneinde het onderzoekend lab (Eurofins) nader te bevragen over (de verpakking van) het bloedblok. Bij brief van 27 januari 2021 heeft dr. Apr. J. Cordonnier bericht dat het bloedblok bij ontvangst was verzegeld; op het bloedblok was echter geen SIN-nummer aanwezig. Op de bloedbuisjes waren de SIN-nummers wel aanwezig, en die stemden overeen met de SIN-nummers op de identiteitszegels analyse en tegenonderzoek, aangebracht op het aanvraagformulier. Hierdoor kon, aldus de heer Cordonnier “geen twijfel bestaan over de identiteit van de bloedgever”.
Het hof neemt deze conclusie over en stelt vast dat het onderzochte bloed uit het bloedblok afkomstig is van de verdachte.
Beoordeling van de tenlastelegging
Juridisch kader artikel 13 Besluit
Om tot een bewezenverklaring te komen van een feit waarin de tenlastelegging is toegesneden op artikel 8 lid 5 Wegenverkeerswet moet onder meer kunnen worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een ‘onderzoek’ als bedoeld in dat artikel. Van een dergelijk onderzoek is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AD6952) Tot die waarborgen behoren onder meer het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit), dat ertoe strekt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden, en de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren en het vervoeren van het afgenomen bloedmonster in verband met het uitvoeren van het bloedonderzoek (zie HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684).
De achterliggende strekking van het vereiste dat het bloedmonster door de opsporingsambtenaar “zo spoedig mogelijk” (artikel 13 lid 1 en onder aanhef Besluit) moet worden bezorgd bij het onderzoekslaboratorium als bedoeld in art. 14, tweede lid, Besluit, is gelegen in het voorkomen van bederf en/of verwisseling van de bloedmonsters (zie ook de Conclusie van de Advocaat-generaal Harteveld over de wetsgeschiedenis van art. 13 van het Besluit, ECLI:NLPHR:2020:745, Parket bij de Hoge Raad 19/044315).
De wetgever heeft toentertijd volstaan met het vereiste zo spoedig mogelijk en in de bedoelde bepaling is wat betreft deze fase van het bloedonderzoek geen harde termijn gesteld. De beoordeling of aan het voorschrift van de zo spoedig mogelijke bezorging is voldaan, is aan de feitenrechter, die daarbij acht kan slaan op de omstandigheden van het geval.
De advocaat-generaal heeft in de onderhavige zaken naar voren gebracht, dat de bewaar- en vervoercondities van bloedmonsters zijn gewijzigd sedert het door de Hoge Raad gewezen arrest, hierboven aangehaald. Dat is onderbouwd met een schrijven d.d. 26 maart 2021 van Dr. C.M. Boone, forensisch onderzoeker toxicologie werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut. Daarin staat onder meer het volgende: “Rijgevaarlijke stoffen hebben een beperkte stabiliteit in het bloed. Dit betekent dat rijgevaarlijke stoffen in de bloedbuis (gedeeltelijk) afgebroken kunnen worden. De ene stof breekt sneller af dan de andere, en sommige stoffen breken niet of nauwelijks af. Afbraak van stoffen vindt bij hogere temperaturen sneller plaats dan bij lagere temperaturen. In de vriezer (circa -20°C) zijn de stoffen het meest stabiel: eventueel aanwezige alcohol, drugs en medicijnen in bloed blijven minimaal 6 maanden stabiel bij opslag in de vriezer. Onder die condities hebben een eventueel vertraagde aflevering bij het laboratorium of een vertraagde start van het onderzoek na aflevering geen invloed op de resultaten van het onderzoek” (…) “Om afbraak van stoffen te voorkomen, wordt het bloed in de vriezer opgeslagen conform de bijlage bij de Regeling alcohol, druks en geneesmiddelen in het verkeer (…) Sinds 1 januari 2019 wordt het bloed door de politie in vriezers opgeslagen tot het moment van transport naar de laboratoria. Tevens wordt het bloed sinds 1 maart 2019 in de vriezer getransporteerd van de politie naar de laboratoria. Indien een vervolgtransport nodig is naar een tweede laboratorium vindt het transport eveneens plaats in de vriezer. (…) De term ‘zo spoedig mogelijk’ (hof: als neergelegd in het in het Besluit artikel 13 lid 1) is opgenomen omdat opslag bij de politie vóór 1 januari 2019 plaatsvond bij kamertemperatuur en het transport vóór 1 maart 2019 eveneens plaatsvond bij kamertemperatuur, en men de kans op afbraak van rijgevaarlijke stoffen in het bloed onder deze condities (…) wilde voorkomen. (…) Tegenwoordig vinden deze opslag en transport (zoals eerder beschreven) plaats in de vriezer en zijn er geen gevolgen voor het bloed indien het langer duurt voordat het bezorgd wordt bij het laboratorium, tot 6 maanden. Indien de bezorging langer duurt dan 6 maanden, is het niet uit te sluiten dat afbraak plaats heeft gevonden van rijgevaarlijke stoffen in het bloed, hetgeen altijd in het voordeel van de verdachte is. Een toename van stoffen in het bloed is niet mogelijk”.
Het hof ziet in deze nieuwe ontwikkeling, waarbij de bewaarcondities van ‘bloedblokken’ op de politiebureaus per 1 januari 2019 en voor wat betreft het transport van ’bloedblokken’ naar het laboratorium (waar onderzoek wordt gedaan) zijn veranderd, reden om in zaken waarin bloedblokken niet zo spoedig mogelijk zijn bezorgd anders te benaderen dan voorheen (toen het bloed bij kamertemperatuur werd bewaard en vervoerd) het geval was.
De betrouwbaarheid van de resultaten van het onderzoek is door deze nieuwe ontwikkelingen in de bewaar- en vervoercondities sterk toegenomen; als het bloed dus niet ‘zo spoedig mogelijk’ bij het onderzoekslaboratorium is bezorgd, raakt dat op zichzelf dan ook niet aan de betrouwbaarheid van de resultaten van het onderzoek aan die monsters verricht, zolang die nieuwe werkwijze wordt gehanteerd.
Voor zover de betrouwbaarheid van de resultaten van het bloedonderzoek niet meer in het geding is, heeft artikel 13 van het Besluit ten aanzien van dat aspect zijn strikte waarborgkarakter grotendeels verloren. Mogelijk zijn er nog situaties waarin dit speelt (bijvoorbeeld als het uitoefenen van het recht op contra-expertise in het gedrang zou komen, dat raakt immers aan de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten). In de onderhavige zaak is dat niet aan de orde.
Wel blijft staan dat de achterliggende strekking van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, van het Besluit óók is om door middel van enige voortvarendheid in de procedure te voorkomen dat er monsters worden verwisseld. In de onderhavige zaak is van enig vermoeden van verwisseling geen sprake.
Gelet op de bewoordingen van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, van het Besluit, dient nog steeds voortvarendheid te worden betracht, gelet op de verwachtingen van justitiabelen opgewekt door die bewoordingen, zal het hof de waarborg van artikel 13 lid 1 van het besluit in die zin opvatten als een vormvoorschrift. Als verzuim van dat vormvoorschrift plaatsvindt, dan zal de toets plaatsvinden op de wijze voorzien in artikel 359a Wetboek van Strafvordering.
Beoordeling artikel 13 Besluit
Het hof gaat ervan uit dat de nieuwe werkwijze van de politie voor het bewaren en vervoeren van de bloedblokken in dit geval is gehanteerd. Er zijn overigens geen aanwijzingen die op het tegendeel wijzen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat het bloedblok van de verdachte na de afname op 25 februari 2019 door de politie in de vriezer bij een temperatuur van –20°C is bewaard en dat dit daarna door de koerier is opgehaald en (op kamertemperatuur) is vervoerd naar Eurofins Forensics Belgium, alwaar het op 28 februari 2019 is bezorgd. Dit brengt met zich mee dat tussen de datum van de bloedafname en de datum waarop de bloedmonsters bij Eurofins Forensics zijn bezorgd drie dagen zijn gelegen. Dit tijdsverloop kan naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als ‘zo spoedig mogelijk’. Het voorschrift van artikel 13 lid 1 sub d van het Besluit is niet geschonden.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat sprake is van een onderzoek in de zin van artikel 8 lid 5 WVW 1994.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op of omstreeks 25 februari 2019 te Rotterdam een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd na gebruik van meer in artikel 2, bij het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als groep, als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten een groep amfetamine-achtigen, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen meer dan 700 microgram amfetamine per liter bloed, althans 700 microgram amfetamine per liter bloed en 53 microgram MDMA per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan het totale gehalte van de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen of groep van stoffen vermelde grenswaarde;.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan rijden onder invloed van amfetamine en MDMA. Zodoende heeft de verdachte blijk gegeven van een miskenning van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer en de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 juli 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf acht geslagen op de straffen die het hof in het kader van een eerdere themazitting heeft geformuleerd. Het hof ziet gelet op het tijdverloop en het gegeven dat de verdachte onder toezicht van de reclassering staat en een positieve wending heeft gegeven aan zijn leven, redenen om een andere straf op te leggen dan op die themazitting is bepaald.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 34 (vierendertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 17 (zeventien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga, mr. N. Schaar en mr. W.S. Korteling, in bijzijn van de griffier mr. N. Bruins - van Burgsteden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 september 2021.
mr. N. Schaar is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.