Deze zaak hangt samen met de onder nr. 10/03667 tegen [medeverdachte] aanhangige zaak, in welke zaak ik vandaag eveneens zal concluderen.
HR, 25-10-2011, nr. 10/03669 J
ECLI:NL:HR:2011:BR3036
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-10-2011
- Zaaknummer
10/03669 J
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BR3036
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BR3036, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑10‑2011; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2010:BM2673, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BR3036
ECLI:NL:PHR:2011:BR3036, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 05‑07‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BR3036
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2010:BM2673
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑10‑2011
Inhoudsindicatie
HR: 81 RO.
25 oktober 2011
Strafkamer
nr. 10/03669 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 22 april 2010, nummer 24/002318-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.T. van Daatselaar, advocaat te Hoogeveen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde werkstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen jeugddetentie, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat
oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 25 oktober 2011.
Conclusie 05‑07‑2011
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 22 april 2010 de verdachte ter zake van ‘niet nakoming van de verplichting opgelegd bij artikel 2, derde lid, van de Leerplichtwet 1969’ veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van twintig uren (subsidiair tien dagen jeugddetentie).
2.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. M.T. van Daatselaar, advocaat te Hoogeveen, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.1.
3.1.
Het middel klaagt er in eerste instantie over dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen. Voorts behelst het middel de klacht dat het hof verzuimd heeft te reageren, ‘althans op een juiste wijze’, op een uitdrukkelijk onderbouwd verweer van de verdediging.
3.2.
Anders dan de presentatie van het middel doet voorkomen, houdt de toelichting op het middel niets in dat wijst in de richting van een bewijsklacht. Ik leid uit de toelichting af dat de steller van het middel bedoeld heeft te klagen over een innerlijke tegenstrijdigheid welke het bestreden arrest zou bevatten.
3.3.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 in de periode van 18 september 2008 tot en met 7 januari 2009 te Hoogeveen de school waar hij stond ingeschreven geregeld te bezoeken.
3.4.
In hoger beroep is het verweer gevoerd dat kort gezegd inhield dat er geen sprake is geweest van ongeoorloofd verzuim omdat de verdachte ervan uit mocht gaan dat hij toestemming had van de school om thuis te blijven en uit te zoeken welke vervolgopleiding hij zou kiezen.2. Het hof heeft dit verweer verworpen en daartoe op pagina 3 van het bestreden arrest overwogen:
‘Het proces-verbaal van de leerplichtambtenaar van de gemeente Hoogeveen d.d. 13 maart 2009 houdt in dat de school sinds het begin van het verzuim herhaaldelijk heeft getracht met de verdachte en zijn ouders in contact te komen. Pas op 5 november 2008 vond een gesprek plaats tussen de school, de verdachte en zijn vader. Daarbij is benadrukt dat de verdachte tot zijn achttiende jaar leerplichtig is en dat hij zich bij de school diende te melden, ook indien hij van opleidingsrichting wenste te veranderen. De verdachte heeft zich in strijd met de gemaakte afspraak niet gemeld, en heeft evenmin gereageerd op schriftelijke uitnodigingen van de school voor afspraken op 19 en 26 januari 2009 en op 5 februari 2009. De school heeft het dossier om die reden overgedragen aan de leerplichtambtenaar.
Nu uit voornoemd proces-verbaal niet valt af te leiden dat de verdachte met toestemming van de school heeft verzuimd, verwerpt het hof het verweer van de raadsman.’
3.5.
Als ik het (hopelijk!) goed begrijp dan betoogt de steller van het middel dat het bestreden arrest een innerlijke tegenstrijdigheid bevat omdat het hof in de hierboven weergegeven overweging heeft overwogen dat ‘pas op 5 november 2008 (…) een gesprek plaats [vond] tussen de school, de verdachte en zijn vader’, terwijl de bewezenverklaarde periode zich (tevens) uitstrekt tot de periode voorafgaand aan 5 november 2008, te weten vanaf 18 september 2008. Waarom en op welke wijze dit tegenstrijdig is met elkaar, is mij niet duidelijk. De omstandigheid dat er kennelijk pas op 5 november 2008 een eerste gesprek tussen de betrokkenen heeft plaatsgevonden, wil natuurlijk nog niet zeggen dat de verdachte in de periode die voorafging aan dat gesprek met toestemming van de school thuis mocht blijven. De klacht kan dan ook niet tot cassatie leiden. Het hof heeft het onder 3.4 bedoelde verweer naar mijn inzicht ook overigens toereikend verworpen.
3.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4.
Het middel faalt en kan mijns inziens met de aan artikel 81 RO te ontlenen motivering worden afgedaan. Ambtshalve gronden waarop de bestreden uitspraak zou dienen te worden vernietigd heb ik niet aangetroffen.
5.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑07‑2011
Zie aangaande dit verweer de pagina's 2 en 3 van het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 8 april 2010.