Hof Den Haag, 19-04-2022, nr. 200.304.553/01
ECLI:NL:GHDHA:2022:643
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
19-04-2022
- Zaaknummer
200.304.553/01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2022:643, Uitspraak, Hof Den Haag, 19‑04‑2022; (Hoger beroep kort geding)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2021:12992, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
JBPr 2022/39 met annotatie van Bosselaar, M.J.
Uitspraak 19‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Viruswaarheid en NVKP zijn niet-ontvankelijk in hun vorderingen tot stopzetting van vaccinatiecampagne en intrekking adviezen Gezondheidsraad omdat onvoldoende aannemelijk is dat zij voldoen aan vereisten voor collectieve actie.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.304.553/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/618899 / KG ZA 21-943
arrest in kort geding van 19 april 2022
inzake
1. Stichting Viruswaarheid.nl,
gevestigd te Rotterdam,
2. Nederlandse Vereniging Kritisch Prikken,
gevestigd te Driebergen,
3. [appellant 3],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: Viruswaarheid, NVKP en [appellant 3] en samen: Viruswaarheid c.s.,
advocaat: mr. G.C.L. van de Corput te Breda,
tegen
1. De Staat der Nederlanden (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Gezondheidsraad en College ter Beoordeling van Geneesmiddelen),
zetelend te Den Haag,
2. [geïntimeerde 2],
3. [geïntimeerde 3],
4. [geïntimeerde 4],
5. [geïntimeerde 5],
6. [geïntimeerde 6],
7. [geïntimeerde 7],
8. [geïntimeerde 8],
9. [geïntimeerde 9],
allen gedagvaard op het adres van de Gezondheidsraad te Den Haag,
geïntimeerden,
hierna te noemen: de Staat, respectievelijk de Commissieleden,
advocaat: mr. M.L. Batting te Den Haag.
1. De zaak in het kort
1.1
Viruswaarheid c.s. wil met deze procedure bereiken dat de vaccinatiecampagne tegen CoronaVirusDisease-19 (hierna te noemen: COVID-19) met onmiddellijke ingang blijvend wordt geschorst. Zij vordert een bevel aan de Staat om de toediening van COVID-19 vaccins op te schorten en adviezen van de Gezondheidsraad met betrekking tot deze vaccins in te trekken of te herzien, en een bevel aan de Commissieleden om hun steun aan deze adviezen te herroepen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Viruswaarheid c.s. afgewezen.
1.2
Het hof komt tot dezelfde conclusie als de voorzieningenrechter. Het hof is onder meer van oordeel dat Viruswaarheid c.s. onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij representatief is voor alle personen die de gevolgen zullen ondervinden van opschorting van de vaccinatiecampagne. Daarnaast overweegt het hof dat er geen spoedeisend belang bestaat bij intrekking van de adviezen van de Gezondheidsraad, en dat in dit kort geding geen plaats is voor het nader (deskundigen)onderzoek, de nadere onderbouwing en/of de nadere bewijslevering die nodig is om tot het oordeel te komen dat de kritiek van Viruswaarheid c.s. op deze adviezen gegrond is.
2. Procesverloop
2.1
Het verloop van de procedure tot aan de mondelinge behandeling in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- het dossier van de procedure bij de voorzieningenrechter, met inbegrip van het vonnis van de voorzieningenrechter van 29 november 2021 (hierna ook te noemen: het vonnis);
- de (spoed)appeldagvaarding van Viruswaarheid c.s., waarin de bezwaren (grieven) van Viruswaarheid c.s. tegen het vonnis zijn opgenomen;
- de memorie van antwoord van de Staat.
2.2
Op 10 maart 2022 heeft de mondelinge behandeling in hoger beroep plaatsgevonden. Daarbij is namens Viruswaarheid c.s. gepleit door haar advocaat. Verder heeft [appellant 3] gepleit namens Viruswaarheid, zichzelf en NVKP, en heeft de voorzitter van NVKP, mevrouw [voorzitter], gepleit namens NVKP. Zij hebben daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen die aan het hof zijn overgelegd. Viruswaarheid c.s. heeft bij de mondelinge behandeling nog een aantal producties overgelegd. Namens de Staat en de Commissieleden is gepleit door hun advocaat en mrs. K. Teuben en R. de Graaff, advocaten te Den Haag. Ook zij hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen die aan het hof zijn overgelegd.
3. Feitelijke achtergrond
3.1
Tussen partijen staat, voor zover in dit hoger beroep nog van belang, onder meer het volgende vast.
3.2
Vanaf eind 2019 heeft een nieuw coronavirus zich verspreid over de wereld, ook wel SARS-Cov-2 genoemd (hierna ook: het coronavirus). Dit virus kan leiden tot de ziekte COVID-19. Sinds de uitbraak zijn wereldwijd verschillende vaccins tegen COVID-19 ontwikkeld. Voor het op de markt brengen van deze vaccins is een vergunning vereist. Deze vergunningen worden verleend door de Europese Commissie via een gecentraliseerde procedure op grond van Verordening (EG) 726/2004 (Pb L 136 van 30 april 2004) en zijn geldig in alle lidstaten van de Europese Unie.
3.3
Inmiddels zijn op grond van Verordening 726/2004 vier vaccins tegen COVID-19 voorwaardelijk toegelaten: Coronavaccin BioNTech/Pfizer, COVID-19 Vaccin Moderna, COVID-19 Vaccin AstraZeneca en COVID-19 Vaccin Janssen (hierna samen te noemen: de coronavaccins).
3.4
De Gezondheidsraad is een adviescollege in de zin van artikel 79 van de Grondwet. Op grond van artikel 22 van de Gezondheidswet heeft de Gezondheidsraad als taak ministers en de beide Kamers der Staten Generaal te adviseren over vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid en het gezondheids(zorg)onderzoek door middel van het uitbrengen van rapporten (lees: adviezen) op basis van de stand van de wetenschap. Op grond van artikel 24 van de Gezondheidswet kan de voorzitter van de Gezondheidsraad commissies instellen, die over specifieke onderwerpen advies dienen uit te brengen.
3.5
De voorzitter van de Gezondheidsraad heeft op 21 december 2020 de Tijdelijke Commissie Medische Aspecten van COVID-19 (hierna te noemen: de Commissie) ingesteld. De Commissieleden zijn leden van de Commissie. De Commissie heeft tot taak om adviesvragen van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna te noemen: de Minister) over COVID-19 te beantwoorden.
3.6
De Commissie heeft op verzoek van de Minister onder meer de volgende adviezen uitgebracht (hierna te noemen: de Adviezen):
- -
COVID-19-vaccinatie: BioNTech/Pfizer, nr. 2020/29, 24 december 2020;
- -
COVID-19-vaccinatie: Moderna-vaccin en de vaccinatiestrategie, nr. 2021/01, 11 januari 2021;
- -
COVID-19-vaccinatie: AstraZeneca-vaccin, nr. 2021/04, 4 februari 2021;
- -
COVID-19-vaccinatie: Janssen-vaccin, nr. 2021/13, 17 maart 2021;
- -
Aanvulling hoog-risicopatiëntgroepen COVID-19-vaccinatie en toedieningsvormen COVID-19-vaccins, nr. 2021/15, 22 maart 2021;
- -
Inzet AstraZeneca-vaccin, nr. 2021/17, 9 april 2021;
- -
Vaccinatie van kinderen, nr. 2021/18, 9 april 2021;
- -
Transmissie na vaccinatie, nr. 2021/22, 20 mei 2021;
- -
Vaccinatie van kinderen met een medisch risico en ringvaccinatie, nr. 2021/29, 9 juni 2021;
- -
Vaccinatie van adolescenten tegen COVID-19, nr. 2021/33, 29 juni 2021;
- -
Vaccinatie van adolescenten tegen COVID-19 met het Moderna-vaccin, nr. 2021/36, 29 juli 2021;
- -
Boostervaccinatie tegen COVID-19 voor mensen met downsyndroom, nr. 2021/43, 17 november 2021;
- -
Boostervaccinatie tegen COVID-19 bij personen van 18 tot 60 jaar, nr. 2021/46, 25 november 2021;
- -
Vaccinatie van 5- tot en met 11-jarigen tegen COVID-19, nr. 2021/50, 10 december 2021;
In deze Adviezen heeft de Commissie de Minister positief geadviseerd over de opname van de coronavaccins in een publiek vaccinatieprogramma en over de wijze waarop de coronavaccins in dat verband worden ingezet.
3.7
Viruswaarheid heeft de Commissieleden bij brief van 7 september 2021 gesommeerd de tot dan toe uitgebrachte Adviezen in te trekken, de Minister hiervan op de hoogte te stellen en de Adviezen vervolgens te reviseren. De advocaat van Viruswaarheid c.s. heeft deze sommatie bij brief van 20 september 2021 herhaald.
3.8
De Staat heeft de advocaat van Viruswaarheid c.s. bij brief van 23 september 2021 bericht dat Viruswaarheid c.s. zich met bedenkingen tegen door de Commissie, uit naam van de Gezondheidsraad uitgebrachte, adviezen dient te richten tot de Staat.
4. Vorderingen in eerste aanleg en beslissing van de voorzieningenrechter
4.1
Viruswaarheid c.s. heeft in eerste aanleg gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- -
i) de Staat, meer in het bijzonder het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (hierna te noemen: CBG), op straffe van verbeurte van een dwangsom te bevelen om te bewerkstelligen dat de handelsvergunningen van de coronavaccins binnen 24 uur na betekening van het vonnis worden geschorst en geschorst blijven;
- -
ii) de Staat, meer in het bijzonder de Gezondheidsraad, op straffe van verbeurte van een dwangsom te bevelen om de in de dagvaarding genoemde adviezen met betrekking tot de coronavaccins binnen 24 uur na betekening van het vonnis in te trekken, althans te herzien met inachtneming van het gestelde in de dagvaarding;
- -
iii) ieder der Commissieleden op straffe van verbeurte van een dwangsom te bevelen om binnen 24 uur na de betekening van het vonnis hun steun aan de in de dagvaarding genoemde adviezen onvoorwaardelijk te herroepen en hiervan schriftelijk mededeling te doen aan de Minister en Viruswaarheid c.s.;
- -
iv) de Staat en de Commissieleden hoofdelijk te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2
De Staat en de Commissieleden hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Viruswaarheid c.s. in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.3
In het vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen en Viruswaarheid c.s. in de proceskosten veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente. De overwegingen van de voorzieningenrechter kunnen als volgt worden samengevat.
- -
Viruswaarheid en NVKP hebben hun vorderingen met een ideëel doel ingesteld. Viruswaarheid beoogt met haar vorderingen de grondrechten, de rechtsstaat en de volksgezondheid te beschermen. NVKP komt met haar vorderingen op voor a) het volledig informeren over ziekten, vaccins en de gevolgen van vaccineren, b) keuzevrijheid, c) alternatieven voor vaccinaties, d) de erkenning van vaccinatieschade en e) het behandelen en op onafhankelijke wijze registreren van vaccinatieschade. Gelet op deze ideële doelen behoeft door Viruswaarheid en NVKP niet te worden voldaan aan de vereisten van artikel 3:305a lid 2 sub a tot en met e BW en artikel 3:305a lid 5 BW. Viruswaarheid en NVKP moeten wel voldoen aan de vereisten van artikel 1018c lid 1 sub a tot en met c Rv en artikel 3:305a lid 1 en lid 3 BW. Uit de dagvaarding blijkt dat Viruswaarheid en NVKP aan deze vereisten voldoen. Ook [appellant 3] kan in de bij dagvaarding ingestelde vorderingen worden ontvangen.
- -
De vorderingen die betrekking hebben op de adviezen van de Gezondheidsraad zijn niet tegen specifieke (corona) maatregelen van de Staat gericht. Daarom heeft Viruswaarheid c.s. geen in rechte te beschermen belang bij een inhoudelijke toetsing van deze adviezen. Daarnaast gaat een inhoudelijke toetsing van deze adviezen het beperkte bestek van een kortgedingprocedure ver te buiten. Voor de Commissieleden komt daar nog bij dat zij niet persoonlijk in rechte kunnen worden aangesproken op de inhoud van de adviezen, omdat deze adviezen zijn uitgebracht in naam van de Gezondheidsraad.
- -
Viruswaarheid c.s. heeft geen belang bij schorsing van de handelsvergunningen voor de coronavaccins, omdat zij de rechtsgeldigheid van het besluit van de Staat om de coronavaccins voor iedereen in Nederland beschikbaar te stellen, niet heeft aangevochten. Daarnaast geldt dat de handelsvergunningen zijn verleend door de Europese Commissie, en uitsluitend door de Europese Commissie - en dus niet door het CBG of de Staat - kunnen worden ingetrokken of geschorst.
5. Vorderingen in hoger beroep en grieven tegen het vonnis
5.1
Viruswaarheid c.s. heeft haar vorderingen in hoger beroep gewijzigd. Naast vernietiging van het vonnis vordert zij thans in plaats van de hiervoor in 4.1 onder (i) genoemde vordering een bevel aan de Staat, in het bijzonder het CBG, om op straffe van verbeurte van een dwangsom te bewerkstelligen dat de toediening van de coronavaccins binnen 24 uur na de betekening van het arrest blijvend wordt geschorst. Verder heeft zij de hiervoor in 4.1 onder (ii) en (iii) genoemde vorderingen uitgebreid tot de laatste drie hiervoor in rov. 3.6 genoemde adviezen. Daarnaast vordert zij veroordeling van de Staat en de Commissieleden in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met wettelijke rente. Viruswaarheid c.s. voert verschillende grieven aan tegen het vonnis. Deze grieven kunnen onbesproken blijven gelet op hetgeen het hof hierna zal overwegen.
5.2
De Staat en de Commissieleden voeren verweer en concluderen tot bekrachtiging van het vonnis van de voorzieningenrechter, met veroordeling van Viruswaarheid c.s. in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
6. Beoordeling van het hoger beroep
6.1
Het hof stelt voorop dat het, net zoals de voorzieningenrechter, van oordeel is dat de Commissieleden niet persoonlijk door Viruswaarheid c.s. in rechte op de inhoud van de Adviezen kunnen worden aangesproken, aangezien de Adviezen zijn uitgebracht in naam van de Gezondheidsraad (rov. 4.12 van het vonnis). Bovendien heeft Viruswaarheid c.s. niet concreet voor ieder individueel lid van de Gezondheidsraad gesteld dat deze zich achter de Adviezen heeft geschaard, terwijl de Gezondheidsraad geen groep is als bedoeld in artikel 6:166 BW. Het beroep van Viruswaarheid c.s. op de artikelen 6:162 en 6:166 BW stuit ook hierop af.
6.2
Viruswaarheid en NVKP voeren deze procedure als belangenorganisaties als bedoeld in artikel 3:305a BW, zoals deze bepaling luidt sinds 1 januari 2020. De Staat heeft onder meer het verweer gevoerd dat Viruswaarheid en NVKP niet hebben toegelicht op welke wijze is voldaan aan de ontvankelijkheideisen van artikel 3:305a BW, zoals is vereist op grond van artikel 1018c lid 1 onder d Rv (conclusie van antwoord van de Staat, 2.2). De Staat heeft dit verweer in hoger beroep niet prijsgegeven. Weliswaar is artikel 1018c lid 5 Rv, op grond waarvan een inhoudelijke behandeling van de zaak eerst plaatsvindt nadat de rechter heeft beslist dat aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW is voldaan, niet van toepassing in kort geding ingevolge artikel 1018b lid 1 Rv, maar met die bepaling is niet beoogd om de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW in kort geding buiten toepassing te verklaren. Dat blijkt uit de toelichting bij het wetsvoorstel voor het nieuwe artikel 3:305a BW (Kamerstukken II 2016-2017, 34 608, nr. 3, p. 34). Teneinde de rechter in staat te stellen om na te gaan of aan deze ontvankelijkheidseisen is voldaan, moet de dagvaarding - ook in kort geding - de gegevens van artikel 1018c lid 1 Rv bevatten. Tot de gegevens die op grond van artikel 1018c lid 1 Rv in de dagvaarding moeten worden opgenomen, behoort een omschrijving van de wijze waarop voldaan is aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW.
6.3
Op grond van artikel 3:305a lid 6 BW kan de rechter een belangenorganisatie ontvankelijk verklaren zonder dat aan de eisen van lid 2, subonderdelen a tot en met e, en lid 5 van artikel 3:305a BW behoeft te worden voldaan, wanneer de rechtsvordering wordt ingesteld met een ideëel doel en een zeer beperkt financieel belang. Als een belangenorganisatie een beroep wil doen op deze uitzondering, moet zij in de dagvaarding een omschrijving opnemen van de gronden waarop deze uitzondering van toepassing is (artikel 1018c lid 1 onder d Rv). Uit de wetsgeschiedenis volgt echter dat ook in het geval van ideële belangenorganisaties nog steeds voldaan moet worden aan de representativiteitseis van artikel 3:305a lid 2 (aanhef) BW (vgl. het op 20 december 2018 aangenomen amendement van het kamerlid Van Gent c.s. dat ten grondslag heeft gelegen aan de huidige tekst van artikel 3:305a lid BW, Kamerstukken II, 2018-2019, 34 608, nr. 14, en de beantwoording van vragen van het kamerlid Van Haga door minister Dekker (Rechtsbescherming), Aanhangsel Handelingen II 2019-2020, nr. 2971).
6.4
Het hof kan aan de hand van de inleidende dagvaarding niet vaststellen dat Viruswaarheid en NVKP voldoen aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW. Met betrekking tot Viruswaarheid vermeldt de dagvaarding slechts dat zij opkomt voor een algemeen belang dat zij op grond van haar statuten behartigt, en dat zij beschikt over adhesieverklaringen van ruim 300.000 Nederlandse burgers en bedrijven (inleidende dagvaarding onder 42). In het geval van NVKP bevat de dagvaarding een opsomming van de belangen waarvoor zij opkomt ingevolge haar statuten. Verder vermeldt de dagvaarding slechts dat de algemene ledenvergadering van NVKP heeft ingestemd met deze procedure (inleidende dagvaarding onder 42). Uit de dagvaarding blijkt niet dat voldaan is aan de eisen van artikel 3:305a lid 2 onder a tot en met e BW, of dat Viruswaarheid en NVKP kunnen worden beschouwd als ideële belangenorganisaties als bedoeld in artikel 3:305a lid 6 BW waarvoor de eisen van lid 2, subonderdelen a tot en met e niet gelden. Alleen al om deze reden zijn Viruswaarheid en NVKP niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
6.5
In het geval van Viruswaarheid komt daar nog het volgende bij. Ook als Viruswaarheid wel een beroep zou kunnen doen op de uitzondering van artikel 3:305a lid 6 BW, geldt nog steeds de representativiteitseis van artikel 3:305a lid 2 BW. Daarnaast vereist artikel 3:305a lid 1 BW onder meer dat de vorderingen strekken tot bescherming van gelijksoortige belangen. Viruswaarheid heeft onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat aan deze eisen is voldaan. Zij heeft in de inleidende dagvaarding gesteld dat zij opkomt voor 300.000 Nederlandse burgers en bedrijven die een adhesieverklaring hebben ondertekend, maar zij heeft niet aangegeven wat die adhesieverklaring inhoudt en wie de burgers en bedrijven zijn die deze adhesieverklaring hebben ondertekend. Zonder deze informatie kan het hof niet vaststellen of het gaat om een groep personen met gelijksoortige belangen en of Viruswaarheid voldoende representatief is voor deze groep. In antwoord op vragen van het hof heeft Viruswaarheid tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij opkomt voor alle Nederlanders. Naar het oordeel van het hof laat artikel 1018c lid 1 Rv niet toe dat de groep personen voor wie een belangenorganisatie opkomt, na de inleidende dagvaarding fundamenteel wordt gewijzigd. Als niettemin zou moeten worden uitgegaan van de stelling van Viruswaarheid dat zij opkomt voor de belangen van alle Nederlanders, dan geldt evenzeer dat zij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar vorderingen strekken tot bescherming van gelijksoortige belangen en dat zij representatief is voor deze groep. Uit het enkele feit dat 300.000 burgers en bedrijven een adhesieverklaring hebben ondertekend, valt dat niet op te maken.
6.6
Ten aanzien van NVKP geldt nog het volgende. De belangen waarvoor NVKP opkomt ingevolge haar statuten zijn gericht op voorlichting over ziekten, vaccins, vaccinaties en wat daarmee verband houdt, zoals de vrijheid om zich al dan niet te laten vaccineren, alternatieven voor vaccinaties en vaccinatieschade. Tijdens de mondelinge behandeling heeft NVKP in antwoord op vragen van het hof verklaard dat zij streeft naar “informed consent” voor haar leden, waarbij vaccinatieschade wordt herkend en erkend. Hiervan uitgaande valt niet in te zien hoe de belangen waarvoor NVKP opkomt, gediend zijn met de vordering om de Staat te bevelen de toediening van vaccins met onmiddellijke ingang blijvend te schorsen. Daarnaast gaat deze vordering de kring van personen waarvoor NVKP opkomt, ver te buiten. NVKP komt immers op voor de belangen van haar leden, terwijl een bevel om de toediening van vaccins met onmiddellijke ingang blijvend te schorsen, gevolgen heeft voor de gehele Nederlandse bevolking, die in dat geval niet langer de mogelijkheid heeft zich in Nederland te laten vaccineren tegen het coronavirus. NVKP heeft niet gesteld dat zij zoveel leden heeft dat zij representatief kan worden geacht voor de gehele Nederlandse bevolking. Bij deze vordering heeft NVKP dus geen, althans onvoldoende belang.
6.7
De Staat heeft in eerste aanleg ook het verweer gevoerd dat [appellant 3] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen. Ook dit verweer heeft de Staat in hoger beroep niet prijsgegeven. Dit verweer slaagt. [appellant 3] is immers niet gevaccineerd, en wil zich ook niet laten vaccineren. Als niet-gevaccineerde heeft hij geen belang bij blijvende schorsing van de toediening van de vaccins, of bij intrekking van de Adviezen. Er bestaat op dit moment in Nederland geen vaccinatieplicht, ook niet indirect, en er is geen aanleiding om te verwachten dat dit op afzienbare termijn zal gebeuren. [appellant 3] heeft weliswaar aangevoerd dat hij als direct gevolg van de Adviezen geen horecagelegenheden, culturele instellingen en sportscholen meer kan bezoeken (pleitaantekeningen [appellant 3] in eerste aanleg, p. 4), maar dat is onjuist. Het coronatoegangsbewijs wordt sinds 25 februari 2022 niet meer gebruikt in Nederland. Overigens stond vóór die datum toegang tot horecagelegenheden, culturele instellingen en sportscholen ook open voor personen die konden aantonen dat zij hersteld waren van een besmetting of beschikten over een recent negatief testbewijs. Vaccinatie was daarvoor dus niet noodzakelijk.
6.8
Als laatste bespreekt het hof de vorderingen gericht op intrekking van de Adviezen voor zover deze door NVKP zijn ingesteld. Deze vorderingen stuiten af op de volgende overwegingen (die ook gelden voor zover deze vorderingen door Viruswaarheid en [appellant 3] zijn ingesteld en Viruswaarheid en [appellant 3] niettegenstaande het voorgaande wel in die vorderingen zouden kunnen worden ontvangen). Het door Viruswaarheid c.s. gestelde spoedeisend belang heeft uitsluitend betrekking op de vordering strekkende tot onmiddellijke opschorting van de vaccinatiecampagne (inleidende dagvaarding onder 44). Welk spoedeisend belang bestaat bij toewijzing van de vorderingen gericht op intrekking van de Adviezen - met name in het zich hier voordoende geval waarin de vordering strekkende tot onmiddellijke opschorting van de vaccinatiecampagne wordt afgewezen - heeft Viruswaarheid c.s. niet toegelicht. Ook overigens is in dit kort geding geen plaats voor een beoordeling van deze vorderingen. Viruswaarheid c.s. betwist niet dat de Adviezen via een zorgvuldige procedure tot stand zijn gekomen. Haar kritiek richt zich op de inhoud van de Adviezen. Volgens Viruswaarheid c.s. heeft de Gezondheidsraad onjuiste conclusies getrokken uit het beschikbare onderzoeksmateriaal. Anders dan Viruswaarheid c.s. stelt, kan niet worden volstaan met een zuiver juridische beoordeling van de Adviezen. Een toetsing van de Adviezen aan de hand van de criteria van het beoordelingskader voor vaccinaties van de Gezondheidsraad, zoals door Viruswaarheid c.s. bepleit, vergt een beoordeling van de conclusies die de Gezondheidsraad heeft getrokken uit een groot aantal peer-reviewed publicaties uit wetenschappelijke tijdschriften en andere epidemiologische en wetenschappelijke bronnen. De vorderingen van Viruswaarheid c.s. zijn gebaseerd op de rechtsgrondslag dat de Gezondheidsraad onrechtmatig heeft gehandeld door de Adviezen uit te brengen. Van zulk onrechtmatig handelen kan pas sprake zijn als de Gezondheidsraad die conclusies niet uit het beschikbare onderzoeksmateriaal heeft kunnen trekken. Om tot dat oordeel te komen is een diepgaande analyse van complexe wetenschappelijke feiten en inzichten nodig. Naar het voorlopig oordeel van het hof is dat niet goed mogelijk zonder nader (deskundigen)onderzoek, nadere onderbouwing en/of nadere bewijslevering. Daarvoor is in kort geding geen plaats.
6.9
De slotsom is dat de vorderingen van Viruswaarheid c.s. niet toewijsbaar zijn. Het hof komt dus tot dezelfde conclusie als de voorzieningenrechter, en zal het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigen, onder afwijzing van het voor het eerst in hoger beroep gevorderde. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Viruswaarheid c.s. in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld.
7. Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 29 november 2021;
- wijst af het door Viruswaarheid voor het eerst in hoger beroep gevorderde;
- veroordeelt Viruswaarheid c.s. in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van de Staat en de Commissieleden begroot op € 772,- aan griffierecht en € 3.342,- aan salaris voor de advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen tot aan de dag van betaling;
- verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Glazener, M.Y. Bonneur en M.E. Honée en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.