Hof 's-Hertogenbosch, 02-07-2013, nr. HD 200.121.633-01
ECLI:NL:GHSHE:2013:2760
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
02-07-2013
- Zaaknummer
HD 200.121.633-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:2760, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 02‑07‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid in hoger beroep. Appellante is in eerste aanleg bij verstek veroordeeld. Omdat een mede-gedaagde wel is verschenen, was sprake van een vonnis op tegenspraak. Appellante heeft eerst na het verstrijken van de appeltermijn hoger beroep ingesteld. Zij stelt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het hof verwerpt die stelling omdat van de reguliere appeltermijn nog (ruim) veertien dagen resteerden nadat het bestreden vonnis aan appellante in persoon was betekend. Die termijn was voldoende om weloverwogen een beslissing te nemen over het al dan niet instellen van hoger beroep.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.121.633/01
arrest van 2 juli 2013
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.W. Pieters te Geleen,
tegen
Stichting Woonpunt,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 februari 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen gewezen vonnis van 24 oktober 2012 tussen appellante – [appellante] – als gedaagde en geïntimeerde – Woonpunt – als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. 482109/12-6082)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep met daarin één grief en met producties;
- -
het tegen Woonpunt verleende verstek.
[appellante] heeft arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de appeldagvaarding.
4. De beoordeling
4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. Tussen Woonpunt als verhuurder enerzijds en [appellante] en de heer [ex-echtgenoot van appellante] (de ex-echtgenoot van [appellante], hierna: ‘[ex-echtgenoot van appellante]’) als huurders anderzijds bestond een schriftelijke huurovereenkomst ter zake van de woning aan de [pand 1.] in [plaatsnaam 1.] (hierna: ‘de woning’). De huurprijs bedroeg laatstelijk € 601,62 per maand.
b. Woonpunt heeft met de inleidende dagvaarding van 25 juni 2012 deze procedure aanhangig gemaakt. Woonpunt stelde in de dagvaarding dat een huurachterstand van € 2.339,46 was ontstaan. Woonpunt vorderde, samengevat weergegeven, ontbinding van de huurovereenkomst, veroordeling van [ex-echtgenoot van appellante] en [appellante] tot ontruiming van de woning en hoofdelijke veroordeling van hen tot betaling van de huurachterstand, rente en kosten.
c. De dagvaarding van 25 juni 2012 is in een gesloten envelop aan het woonadres van [appellante] [pand 2.] te [plaatsnaam 2.]), niet zijnde het adres van de gehuurde woning, gelaten. [ex-echtgenoot van appellante] is separaat gedagvaard.
d. [ex-echtgenoot van appellante] is in de procedure verschenen en heeft verweer gevoerd. [appellante] is niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
e. De kantonrechter heeft op 24 oktober 2012 vonnis gewezen. De kantonrechter heeft, samengevat weergegeven, de huurovereenkomst ontbonden en [ex-echtgenoot van appellante] en [appellante] veroordeeld om de woning binnen vier weken na betekening van het vonnis te ontruimen. Voorts heeft de kantonrechter [ex-echtgenoot van appellante] en [appellante] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van:
de huurachterstand (tot en met september 2012) ad € 3.555,80;
de buitengerechtelijke kosten ad € 357,--;
de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding over een bedrag van € 2.696,46;
de maandelijkse huur ad € 601,62 per maand tot de woning zou zijn ontruimd;
de proceskosten.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
f. Op 8 januari 2013 is het vonnis op verzoek van Woonpunt aan [appellante] in persoon betekend op het adres [pand 2.] te[plaatsnaam 2.]. Aan haar is bevel gedaan om binnen twee dagen een bedrag van € 5.085,46 te betalen.
g. Door middel van de op 4 februari 2013 aan Woonpunt betekende dagvaarding is [appellante] in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van 24 oktober 2012. [appellante] concludeert, samengevat weergegeven, tot vernietiging van het bestreden vonnis en, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot het alsnog niet-ontvankelijk verklaren van Woonpunt in haar vordering, althans tot afwijzing van die vordering onder veroordeling van Woonpunt in de kosten van beide instanties.
4.2.
Het hof oordeelt als volgt.
4.2.1.
Gelet op de in artikel 339 lid 1 Rv voorgeschreven termijn had [appellante] uiterlijk binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis, tegen het bestreden vonnis in hoger beroep dienen te komen. De appeltermijn liep derhalve, nu het bestreden vonnis is gewezen op 24 oktober 2012, tot en met 24 januari 2013. [appellante] heeft (eerst) nadien de appeldagvaarding uitgebracht. Het hof dient, mede gelet op de daarover in de appeldagvaarding (waarin reeds de gronden zijn vervat) door [appellante] ingenomen stellingen, te beoordelen of [appellante] desalniettemin ontvankelijk is omdat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.2.2.
[appellante] heeft op dat punt aangevoerd dat zij nimmer in de woning heeft gewoond. Zij was weliswaar huurder, doch de relatie met [ex-echtgenoot van appellante] was reeds verbroken voordat zij (gezamenlijk) de woning konden betrekken. [appellante] stelt dat zij niet van het ontstaan van de huurachterstand en evenmin van de (daaruit voortvloeiende) procedure op de hoogte was. Van het vonnis van 24 oktober 2012 heeft zij eerst door de betekening op 8 januari 2013 kennis genomen. [appellante] is de Nederlandse taal niet goed machtig. Zij heeft op 15 januari 2013 contact gehad met het Juridisch Loket en (naar aanleiding daarvan) op 18 januari 2013 met haar advocaat. [appellante] stelt dat de appeltermijn met veertien dagen dient te worden verlengd, zodat zij (alsnog) ontvankelijk is in appel.
4.2.3.
Het hof stelt voorop dat in een situatie als de onderhavige aanleiding kan zijn de appeltermijn te verlengen. De stelling van [appellante] dat zij niet van de procedure op de hoogte was impliceert dat de op 25 juni 2012 uitgebrachte dagvaarding haar niet heeft bereikt, hoewel deze aan hetzelfde adres is uitgebracht als de betekening van het vonnis. Dat die dagvaarding haar niet heeft bereikt is evenwel niet weersproken, zodat van de juistheid van die stelling moet worden uitgegaan. Dat leidt ertoe dat moet worden aangenomen dat [appellante] eerst op 8 januari 2013 kennis nam van het feit dat een procedure tegen haar aanhangig was gemaakt door Woonpunt en dat in die procedure een voor haar ongunstig oordeel was gegeven. Omdat [ex-echtgenoot van appellante] wel is verschenen in de procedure in eerste aanleg, was op grond van artikel 140 lid 1 juncto lid 2 Rv sprake van een vonnis op tegenspraak. Verzet doen was voor [appellante] derhalve niet mogelijk.
4.2.4.
De vraag waarvoor het hof zich gesteld ziet, is of [appellante], gelet op vorenstaande (in rechtsoverweging 4.2.2. en 4.2.3. genoemde) feiten en omstandigheden, voldoende in staat is geweest weloverwogen een beslissing te nemen over het (al dan niet) instellen van hoger beroep tegen het vonnis van 24 oktober 2012. [appellante] heeft gewezen op een in een volgens haar vergelijkbaar geval door het hof Arnhem gewezen arrest van 17 juli 2012 (LJN: BX1921). Het hof Arnhem heeft in dat arrest verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 28 november 2003 (NJ 2005/465), waarin is geoordeeld dat, gelet op de in artikel 6 EVRM neergelegde beginselen, in een geval als het onderhavige aanleiding kan zijn de appeltermijn te verlengen wanneer niet vaststaat dat de inleidende dagvaarding een gedaagde heeft bereikt, tegen deze gedaagde verstek is verleend en daarna, omdat een mede-gedaagde wel is verschenen, een vonnis op tegenspraak wordt gewezen waarvan de niet-verschenen partij eerst na of kort voor het verstrijken van de appeltermijn kennis neemt.
4.2.5.
Uitgangspunt is dat moet worden gewaarborgd dat [appellante], nadat zij bekend was geworden met het bestreden vonnis, een afdoende termijn had waarin zij kon bepalen of zij hoger beroep zou instellen. Het hof acht daarbij een termijn van veertien dagen na de betekening van het eindvonnis redelijk. Ook in voornoemde jurisprudentie is uitgegaan van een termijn met die duur en is (dus) tot een verlenging van veertien dagen geoordeeld, zoals ook in het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2011 (LJN: BP8693).
4.2.6.
[appellante] is (in ieder geval) op 8 januari 2013 bekend geworden met het bestreden vonnis, nu het op die datum aan haar in persoon is betekend. Zij heeft dat ook erkend (appeldagvaarding sub 2). Genoemde termijn van twee weken vanaf 8 januari 2013, die derhalve zou lopen tot 22 januari 2013, valt binnen de reguliere appeltermijn. Reeds daaruit volgt dat [appellante] vanaf de betekening aan haar in persoon van het bestreden vonnis nog voldoende tijd had (een termijn van, ruim, twee weken) om binnen de reguliere appeltermijn te kunnen bepalen of zij in hoger beroep zou komen tegen het bestreden vonnis. Dat [appellante] de Nederlandse taal niet goed machtig is en dus (kennelijk daardoor) eerst op of omstreeks 15 januari 2013 heeft gerealiseerd dat zij (juridische) hulp diende in te schakelen, komt voor haar rekening. Ook na het contact tussen [appellante] en het Juridisch Loket en ook na dat tussen haar en haar advocaat op 18 januari 2013 kon nog tijdig appel worden ingesteld. Dat is niet gebeurd en overigens ook niet binnen veertien dagen daarna. Eerst op 4 februari 2013 is de appeldagvaarding, waarin de gronden van het hoger beroep reeds zijn opgenomen, betekend. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat zijdens [appellante] niet binnen de reguliere appeltermijn een (pro forma) appeldagvaarding kon worden uitgebracht om de termijn van hoger beroep veilig te stellen. Voor een verlenging van de appeltermijn met veertien dagen vanaf het verstrijken van de eigenlijke appeltermijn na 24 januari 2013, zoals [appellante] betoogt, bestaat (derhalve) geen grond.
4.2.7.
Het hof zal op grond van het voorgaande [appellante] niet-ontvankelijk verklaren in hoger beroep. Zij zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van Woonpunt. Nu Woonpunt niet is verschenen, worden deze kosten op nihil gesteld.
5. De uitspraak
Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in hoger beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, tot deze uitspraak aan de zijde van Woonpunt begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en M. van Ham en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 juli 2013.