Zie HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358 (rov. 3.6.2. onder C) m.nt. Mevis.
HR, 12-03-2013, nr. 11/01747
ECLI:NL:HR:2013:BZ3623
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-03-2013
- Zaaknummer
11/01747
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BZ3623
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ3623, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ3623
ECLI:NL:PHR:2013:BZ3623, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ3623
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0094
Uitspraak 12‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Slagende betekeningsklacht. Behandeling bij verstek. Afschrift van de oproeping niet verzonden aan het in de verklaring a.b.i. art. 451a.1 Sv opgegeven adres. Uit de omstandigheid dat verdachte nadien op een (ander) GBA-adres bleek te zijn ingeschreven kon het Hof niet zonder meer afleiden dat verdachte het in de verklaring a.b.i. art. 451a.1 Sv opgegeven adres niet wenste te handhaven als adres waar hij een afschrift van de oproeping wenste te ontvangen. Niet blijkt dat het Hof heeft onderzocht of er reden was het onderzoek ttz. te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de tz. tegenwoordig te zijn. Dit leidt tot nietigheid van het onderzoek ttz. en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak. (vgl. HR NJ 2012/695). Conclusie AG: anders.
12 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/01747
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 januari 2011, nummer 20/003172-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van feit 3 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt over de beslissing van het Hof tot het verlenen van verstek tegen de niet verschenen verdachte.
2.2.1. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een verklaring van 24 juli 2009 als bedoeld in art. 451a, eerste lid, Sv inzake het door de verdachte ingestelde hoger beroep;
(ii) een aan het dubbel van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 7 januari 2011 gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat die oproeping op 14 december 2010, na vergeefse aanbieding op het adres [a-straat 1] te Maastricht, is uitgereikt aan de waarnemend griffier van de Rechtbank en dat een afschrift van de oproeping is verzonden aan dat adres;
(iii) een aan het dubbel van de oproeping gehechte ID-staat SKDB (strafrechtsketendatabank) van 14 december 2010, inhoudende dat de verdachte vanaf 21 oktober 2009 is ingeschreven op het adres [a-straat 1] te Maastricht.
2.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 januari 2011 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte genaamd:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te [woonplaats], [a-straat 1].
is niet ter terechtzitting aanwezig.
De voorzitter deelt mede dat de oproeping van de verdachte in hoger beroep om vandaag ter terechtzitting te verschijnen tevergeefs op het adres aan de [a-straat 1] te Maastricht getracht is uit te reiken en uiteindelijk op 14 december 2010 aan de griffier van de rechtbank 's-Hertogenbosch is betekend. Per post is vervolgens een afschrift verzonden naar het GBA-adres. Bij de verklaring als bedoeld in artikel 451a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering d.d. 28 juli 2009 heeft de verdachte het adres "[b-straat 1]" opgegeven. Er is niet getracht de oproeping uit te reiken op dit adres.
De advocaat-generaal deelt desgevraagd als volgt mede.
Nu verdachte op de verklaring als bedoeld in artikel 451a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering een ander adres heeft opgegeven, had moeten worden getracht uit te reiken op dit adres. Naar mijn mening is er dan ook geen sprake van een geldige betekening en moet de oproeping in hoger beroep nietig worden verklaard.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na hervatting deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de oproeping in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, aangezien verdachte d.d. 21 oktober 2009 - na het invullen van de verklaring als bedoeld in artikel 451a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering - zijn GBA-adres heeft gewijzigd naar de [a-straat 1] te Maastricht. Voorts vraagt de voorzitter aan de advocaat-generaal of verdachte gedetineerd is.
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede hiervan niet op de hoogte te zijn.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen te achterhalen of verdachte gedetineerd is.
Na hervatting van het onderzoek deelt de advocaat generaal als volgt mede.
Verdachte blijkt na onderzoek mijnerzijds heden niet gedetineerd te zijn en ik heb geen signalen ontvangen dat hij recent gedetineerd is geweest. Naar mijn mening is de oproeping derhalve op rechtsgeldige wijze geschied en kan er met de inhoudelijke behandeling worden voortgegaan. Ik vorder dat het hof verstek verleent tegen verdachte.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."
2.3. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte bij de verklaring als bedoeld in art. 451a, eerste lid, Sv het adres "[b-straat 1]" heeft opgegeven. Dit adres kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2.4. Uit de omstandigheid dat in het kader van de betekening van voormelde oproeping bekend is geworden dat de verdachte nadien op een (ander) GBA-adres bleek te zijn ingeschreven, kon het Hof niet zonder meer afleiden dat de verdachte het adres [b-straat 1] niet wenste te handhaven als adres waar hij een afschrift van de oproeping wenste te ontvangen.
2.5. Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de oproeping aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ingevolge het derde lid van art. 588a Sv achterwege kon blijven. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak. (Vgl. HR 27 november 2012, LJN BX4736, NJ 2012/695).
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, het eerste en het derde middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen -;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 maart 2013.
Conclusie 15‑01‑2013
Mr. Hofstee
Partij(en)
Nr. 11/01747
Mr. Hofstee
Zitting: 15 januari 2013
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Verzoeker is bij arrest van 21 januari 2011 door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens "1. Opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar, belast met het opsporen of onderzoek van strafbare feiten", "2. Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994" en "4. Overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994", veroordeeld tot een geldboete van € 1000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis (feiten 1 en 4), en een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis (feit 2). Voorts is verzoeker ter zake van de feiten 2 en 4 de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van 9 respectievelijk 10 maanden.
2.
Namens verzoeker heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.
Het middel treft doel. Namens verzoeker is op 5 april 2011 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 16 mei 2012 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Deze overschrijding dient te leiden tot strafvermindering (met betrekking tot de geldboete van € 1000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis).1.
5.
Het tweede middel keert zich tegen de beslissing van het Hof tot verstekverlening.
6.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 januari 2011 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
"De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte genaamd:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te [woonplaats], [a-straat 1].
is niet ter terechtzitting aanwezig.
De voorzitter deelt mede dat de oproeping van de verdachte in hoger beroep om vandaag ter terechtzitting te verschijnen tevergeefs op het adres aan de [a-straat 1] te Maastricht getracht is uit te reiken en uiteindelijk op 14 december 2010 aan de griffier van de rechtbank 's-Hertogenbosch is betekend. Per post is vervolgens een afschrift verzonden naar het GBA-adres. Bij de verklaring als bedoeld in artikel 451a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering d.d. 28 juli 2009 heeft de verdachte het adres "[b-straat 1]" opgegeven. Er is niet getracht de oproeping uit te reiken op dit adres.
De advocaat-generaal deelt desgevraagd als volgt mede.
Nu verdachte op de verklaring als bedoeld in artikel 451a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering een ander adres heeft opgegeven, had moeten worden getracht uit te reiken op dit adres. Naar mijn mening is er dan ook geen sprake van een geldige betekening en moet de oproeping in hoger beroep nietig worden verklaard.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na hervatting deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de oproeping in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, aangezien verdachte d.d. 21 oktober 2009 - na het invullen van de verklaring als bedoeld in artikel 451a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering - zijn GBA-adres heeft gewijzigd naar de [a-straat 1] te Maastricht. Voorts vraagt de voorzitter aan de advocaat-generaal of verdachte gedetineerd is.
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede hiervan niet op de hoogte te zijn.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen te achterhalen of verdachte gedetineerd is.
Na hervatting van het onderzoek deelt de advocaat generaal als volgt mede.
Verdachte blijkt na onderzoek mijnerzijds heden niet gedetineerd te zijn en ik heb geen signalen ontvangen dat hij recent gedetineerd is geweest. Naar mijn mening is de oproeping derhalve op rechtsgeldige wijze geschied en kan er met de inhoudelijke behandeling worden voortgegaan. Ik vorder dat het hof verstek verleent tegen verdachte.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."
7.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het Hof geen verstek had mogen verlenen tegen verzoeker, nu blijkens de gedingstukken geen afschrift van de oproeping voor de terechtzitting van 7 januari 2011 is verzonden aan het door de verzoeker in zijn verklaring ex art. 451a Sv opgegeven (van zijn GBA-adres afwijkende) adres. Volgens de steller van het middel had gelet op HR 27 september 2011, LJN BR2079, NJ 2011, 457 (met name rov. 2.7.2) moeten worden voldaan aan de verzendplicht als bedoeld in art. 588a, eerste lid, Sv. Kennelijk is het middel gestoeld op de opvatting dat zich in de onderhavige zaak een situatie voordoet waarin de verzendplicht van art. 588a, eerste lid onder c, Sv geldt.
8.
Ik merk allereerst op dat het middel niet opkomt tegen het - overigens juiste2. - oordeel van het Hof dat de oproeping in hoger beroep rechtsgeldig aan verzoeker is betekend, maar zich uitsluitend richt tegen 's Hofs beslissing tot verstekverlening. De vraag die voorligt is of er voor het Hof - nu verzoeker niet ter terechtzitting was verschenen - reden bestond het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep te schorsen teneinde verzoeker alsnog in de gelegenheid te stellen bij het onderzoek aanwezig te zijn. Ik meen van niet, waarbij ik mede in aanmerking neem dat de steller van het middel daartoe geen deugdelijke grond aanvoert.
9.
Door de steller van het middel wordt kennelijk uit de overweging van het Hof, inhoudende dat verzoeker bij de verklaring als bedoeld in art. 451a, eerste lid, Sv d.d. 28 juli 2009 het adres [b-straat 1] heeft opgegeven, opgemaakt dat het daarbij een adres betreft "waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden" als bedoeld in art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv. Nog daargelaten dat ik dit niet uit die overweging van het Hof kan afleiden3., gaat de steller eraan voorbij dat in de zich bij de stukken van het geding bevindende verklaring als bedoeld in art. 451a, eerste lid, Sv d.d. 24 juli 2009 (datum binnenkomst 28 juli 2009) geen enkel door verzoeker opgegeven adres is opgenomen. Deze verklaring houdt - voor zover hier van belang - slechts de naam, voorletters en geboortedatum van verzoeker in.4. In zoverre mist het middel feitelijke grondslag.
10.
Het middel faalt.
11.
Het derde middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, voor het bewijs heeft gebezigd de verklaring die verzoeker op 14 oktober 2006 heeft afgelegd, nu niet kan blijken dat verzoeker voorafgaand aan het afleggen van die verklaring in de gelegenheid is gesteld om een raadsman te consulteren.
12.
Het middel stuit af op de omstandigheid dat uit de stukken van het geding niet blijkt dat een dergelijke klacht aan het Hof is voorgelegd en dat een zogenoemd Salduz- verweer niet voor het eerst in cassatie kan worden gevoerd, aangezien de beoordeling daarvan een onderzoek van feitelijke aard zou vergen.5.
13.
Het middel faalt.
14.
Het tweede en het derde middel kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
15.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
16.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑01‑2013
De uitreiking van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 7 januari 2011 is geschied op de wijze als bedoeld in art. 588, eerste lid onder b sub 1° in samenhang met het derde lid onder c, Sv.
Het Hof zegt niet dat het om een door verzoeker opgegeven woonadres gaat, noch dat het een adres betreft waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden (als bedoeld in art. 588a, eerste lid aanhef en onder c Sv). Ik permitteer mij op deze plaats nog een opmerking ten overvloede: indien een woonadres ten tijde van de betekening van de oproeping blijkens de GBA achterhaald is, behoeft aan dit achterhaalde adres geen afschrift van de oproeping te worden verzonden (HR 13 januari 2009, LJN BG4240, NJ 2009/59).
Ook het aan de verklaring gehechte grievenformulier houdt niet een adres van de verzoeker in. Overigens merk ik op dat in een eerdere (op 3 januari 2007 gedateerde) verklaring als bedoeld in art. 451a, eerste lid, Sv, gericht tegen het vonnis van de Politierechter van 3 januari 2007 - welk vonnis bij (verstek)arrest van 6 november 2007 door het Hof is vernietigd, met nietigverklaring van de behandeling in eerste aanleg - evenmin een adres van verzoeker is opgenomen. Wel is [b-straat 1] (Maastricht) als adres van verzoeker opgenomen in de akte van uitreiking van de mededeling uitspraak (van het vonnis van de Politierechter van 22 augustus 2009).
Zie bijvoorbeeld HR 30 juni 2009, LJN BH3084, NJ 2009/351, m.nt. T.M. Schalken.