1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.
Hof 's-Hertogenbosch, 22-04-2021, nr. 20/00379
ECLI:NL:GHSHE:2021:1277
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-04-2021
- Zaaknummer
20/00379
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:1277, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑04‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:283
- Vindplaatsen
NLF 2021/0998 met annotatie van
Uitspraak 22‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Heeft de heffingsambtenaar belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden van het bezwaar? De rechtbank oordeelt van niet, verklaart het beroep gegrond en draagt de heffingsambtenaar op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van haar uitspraak. De heffingsambtenaar komt in hoger beroep. In deze zaak staat vast dat de heffingsambtenaar belanghebbende ter zake van het ontbreken van een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaarschrift is gericht, niet de gelegenheid heeft geboden dit verzuim te herstellen. Zonder belanghebbende die gelegenheid te bieden mag de heffingsambtenaar niet overgaan tot het niet-ontvankelijk verklaren van belanghebbende in zijn bezwaar. Alleen al om deze reden bevestigt het hof de uitspraak van de rechtbank. Daarnaast is het hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden terecht heeft beslist dat de heffingsambtenaar het bezwaarschrift niet vanwege het ontbreken van gronden niet-ontvankelijk had mogen verklaren.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00379
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Helmond,
hierna: de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 11 juni 2020, nummer SHE 19/1715 in het geding tussen
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 januari 2019 bij aanslagbiljet genummerd [nummer] , onder meer de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ-beschikking) van de woning [adres] te [woonplaats] vastgesteld voor het jaar 2019. De waarde is naar de waardepeildatum 1 januari 2018 bepaald op € 733.000. Bij het aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar tevens de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 (hierna: de aanslag OZB) bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.6.
Met instemming van partijen heeft de zitting op digitale wijze – door middel van Skype voor Bedrijven – plaatsgevonden op 11 maart 2021. Aan deze zitting hebben deelgenomen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [de echtgenoot] , echtgenoot van belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
2.1.
Bij aanslagbiljet van 31 januari 2019, genummerd [nummer] , heeft de heffingsambtenaar voor de woning [adres] te [woonplaats] voor het belastingjaar 2019 vastgesteld:
- -
de aanslag afvalstoffenheffing,
- -
de extra kosten van een groter containervolume voor restafval en voor GFT afval,
- -
de aanslag OZB,
- -
de WOZ-beschikking en
- -
de aanslag rioolheffing.
2.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 10 februari 2019 een bezwaarschrift ingediend waarin is vermeld:
“Namens [belanghebbende] te [woonplaats] , cliënt, maak ik op nog nader aan te geven gronden bezwaar tegen uw aanslag gemeentelijke heffingen d.d. 31 januari 2019 met aanslagnummer [nummer] .
Cliënt verzoekt in ieder geval om een vergoeding op grond van artikel 7:15 Awb wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast verzoek ik u om telefonisch te worden gehoord ter zake van dit bezwaarschrift. Er wordt ook een termijn gevraagd om de gronden van het bezwaar aan te vullen. Tot slot verzoek ik u mij namens cliënt om, mede in het licht van het beginsel van hoor en wederhoor, alle zaakstukken in dit dossier te doen toekomen zodat deze bestudeerd kunnen worden.”.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende bij brief van 4 april 2019 erop gewezen dat het bezwaarschrift niet voldoet aan de eisen die de wet eraan stelt, omdat het niet de gronden van het bezwaar bevat. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende verzocht het bezwaarschrift binnen drie weken na dagtekening van deze brief nader te motiveren. Daarbij heeft de heffingsambtenaar vermeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien het niet binnen deze termijn nader wordt gemotiveerd.
2.4.
Vervolgens heeft de heffingsambtenaar belanghebbende bij brief van 3 mei 2019 andermaal erop gewezen dat het bezwaarschrift niet voldoet aan de eisen die de wet eraan stelt, omdat het niet de gronden van het bezwaar bevat. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende verzocht het bezwaarschrift binnen twee weken na dagtekening van deze brief nader te motiveren. Daarbij heeft de heffingsambtenaar vermeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien het niet binnen deze termijn nader wordt gemotiveerd.
2.5.
De heffingsambtenaar heeft geen gronden van het bezwaar ontvangen. De
heffingsambtenaar heeft op 19 juni 2019 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het geen gronden bevat.
2.6.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op 24 juni 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 11 juni 2020 gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de heffingsambtenaar opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank, het verzoek om vergoeding van wettelijke rente over de proceskosten afgewezen, de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 47 aan belanghebbende te vergoeden en bij niet tijdige betaling daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.7.
De heffingsambtenaar heeft tegen deze uitspraak bij brief van 3 juli 2020 hoger beroep ingesteld bij het hof. Het hogerberoepschrift is niet ondertekend. De griffier van het hof heeft de heffingsambtenaar niet in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen.
2.8.
Op de zitting zijn partijen met betrekking tot het in 2.7 genoemde verzuim tot de volgende praktische oplossing gekomen. De heffingsambtenaar print het hogerberoepschrift van 3 juli 2020 opnieuw uit, voorziet dit van zijn handtekening en stuurt het per post aan de griffier. De griffier zendt een kopie van het ondertekende hogerberoepschrift per post aan de gemachtigde van belanghebbende. De gemachtigde heeft daarop desgevraagd verklaard dat hij het in zijn verweerschrift in hoger beroep vervatte primaire standpunt dat het hogerberoepschrift onbevoegdelijk is ingediend, intrekt.
2.9.
Op 24 maart 2021 is het ondertekende hogerberoepschrift van de heffingsambtenaar per post ontvangen en in kopie verzonden aan de gemachtigde van belanghebbende.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft uitsluitend nog het antwoord op de vraag of de heffingsambtenaar belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, ongegrondverklaring van het beroep en bevestiging van zijn uitspraak op bezwaar.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
In de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is – voor zover hier van belang - het volgende bepaald:
Artikel 6:5
1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:a. de naam en het adres van de indiener;b. de dagtekening;c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;d. de gronden van het bezwaar of beroep.2. Bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd.3. Indien het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te dragen voor een vertaling.
Artikel 6:6 Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, ofb. het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 6:24 Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.
4.2.
Op de zitting van het hof heeft de heffingsambtenaar desgevraagd verklaard dat haar standpunt thans is dat uit het bezwaarschrift uitdrukkelijk had moeten blijken tegen welke beschikking en/of aanslag(en) van het onder 2.1 genoemde aanslagbiljet het bezwaar is gericht. Als direct duidelijk was geweest dat het bezwaarschrift was gericht tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB dan zou het pro forma ingediende bezwaarschrift, aldus de heffingsambtenaar, als voldoende gemotiveerd zijn beschouwd en was belanghebbende niet verzocht om alsnog de gronden van het bezwaar in te dienen.
4.3.
In het licht van het nader ingenomen standpunt van de heffingsambtenaar wijst het hof op artikel 6:5, eerste lid, aanhef en letter c, van de Awb (het bezwaarschrift bevat ten minste een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht) en op artikel 6:6, aanhef en letter a, van die wet (het bezwaar kan niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn).
4.4.
In deze zaak staat vast dat de heffingsambtenaar belanghebbende ter zake van het ontbreken van een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaarschrift is gericht, niet de gelegenheid heeft geboden dit verzuim te herstellen. Zonder belanghebbende die gelegenheid te bieden mag de heffingsambtenaar niet overgaan tot het niet-ontvankelijk verklaren van belanghebbende in zijn bezwaar. Alleen al om deze reden moet de uitspraak van de rechtbank worden bevestigd.
4.5.
Een ander oordeel op dit punt zou overigens niet tot een andere beslissing leiden.
4.6.
De rechtbank stoelt haar beslissing op artikel 6:5, eerste lid, aanhef en letter d, van de Awb (het bezwaarschrift bevat de gronden van het bezwaar). De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof op dit punt op goede gronden terecht beslist dat de heffingsambtenaar het bezwaarschrift niet vanwege het ontbreken van gronden niet-ontvankelijk had mogen verklaren. Het hof neemt die gronden over en maakt deze tot de zijne.
Tussenconclusie
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende terecht gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
De griffier heft van de heffingsambtenaar een griffierecht van € 532, omdat het hof de uitspraak van de rechtbank bevestigt.
Ten aanzien van de proceskosten in hoger beroep
4.9.
Het hof veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep ongegrond is.
4.10.
Het hof stelt deze tegemoetkoming op 2 (punten)1.x € 534 (waarde per punt) x 1(factor gewicht van de zaak) is € 1.068 voor de gemaakte kosten van de beroepsgemachtigde en op € 26,17 voor de geclaimde verletkosten van [de echtgenoot] , derhalve in totaal op€ 1.094,17. De heffingsambtenaar heeft ter zitting desgevraagd verklaard tegen toekenning van het bedrag van € 26,17 geen bezwaar te hebben.
4.11.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
5. Beslissing
Het hof:
- -
verklaart het hoger beroep ongegrond;
- -
bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- -
bepaalt dat van de heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 532;
- -
veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het hof van € 1.094,17.
De uitspraak is gedaan door P.A.M. Pijnenburg, raadsheer, in tegenwoordigheid vanJ.W.J. van der Heijden, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2021 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑04‑2021