Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 2532/98 met betrekking tot de bevoegdheid van de ECB om sancties op te leggen
Artikel 4 Termijnen
Geldend
Geldend vanaf 27-11-1998
- Bronpublicatie:
23-11-1998, PbEG 1998, L 318 (uitgifte: 27-11-1998, regelingnummer: 2532/98)
- Inwerkingtreding
27-11-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-11-1998, PbEG 1998, L 318 (uitgifte: 27-11-1998, regelingnummer: 2532/98)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Het recht te besluiten een niet-nalevingsprocedure in te leiden in de zin van deze verordening vervalt een jaar na het moment waarop ofwel de ECB ofwel de nationale centrale bank van de lidstaat in wiens rechtsgebied het vermeende geval van niet-naleving zich heeft voorgedaan, kennis heeft gekregen van het bestaan ervan, en in elk geval vijf jaar na de datum waarop het geval van niet-naleving zich heeft voorgedaan, of, in het geval van een voortdurende niet-naleving, vijf jaar na beëindiging van de niet-naleving.
2.
Het recht te besluiten om wegens niet-naleving een sanctie op te leggen, overeenkomstig deze verordening, vervalt een jaar nadat is besloten een procedure in te leiden zoals beschreven in artikel 3, lid 1.
3.
Het recht een tenuitvoerleggingsprocedure in te leiden vervalt zes maanden nadat het besluit krachtens artikel 3, lid 8, uitvoerbaar is geworden.