HR, 24-01-2023, nr. 21/04656
ECLI:NL:HR:2023:87
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-01-2023
- Zaaknummer
21/04656
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:87, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑01‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1255
ECLI:NL:PHR:2022:1255, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑11‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:87
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑01‑2023
Inhoudsindicatie
(Feitelijk leiding geven aan) belastingfraude (art. 68 en 69 AWR) en valsheid in geschrift (art. 225 Sr), meermalen gepleegd (begaan door rechtspersoon). Ontvankelijkheid cassatieberoep, art. 437.2 Sv. Schriftuur te laat. Had afschrift van aanzegging verzonden moeten worden naar het in cassatieakte opgegeven kantooradres van raadsman of noopte art. 48 Sv tot versturen van afschrift daarvan aan raadsman? Art. 437.2 Sv bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens verdachte een schriftuur met middelen bij HR moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. Aanzegging a.b.i. art. 435.1 Sv is immers op 25-6-2022 aan verdachte in persoon uitgereikt op adres waarop hij als ingezetene in BRP stond ingeschreven. Nu advocaat zich pas op 20-9-2022 heeft gesteld als raadsman van verdachte in cassatie, bestond t.t.v. betekening van aanzegging o.g.v. art. 48 Sv niet plicht tot toezenden van afschrift daarvan aan raadsman. HR kan beroep van verdachte dus niet in behandeling nemen. Verdachte n-o.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/04656
Datum 24 januari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 oktober 2021, nummer 22-003580-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.K. Bhadai, advocaat te ’s–Gravenhage, een schriftuur ingediend, die echter pas bij de griffie van de Hoge Raad is ingekomen nadat de daartoe in de wet gestelde termijn was verlopen.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
De stukken houden onder meer het volgende in.
- Op 25 juni 2022 is de in artikel 435 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bedoelde aanzegging, die inhoudt dat de stukken door de Hoge Raad zijn ontvangen en waarin wordt medegedeeld dat – op straffe van niet-ontvankelijkheid – binnen zestig dagen een schriftuur met cassatiemiddelen moet worden ingediend, aan de verdachte in persoon uitgereikt op zijn BRP-adres.
- Op 7 september 2022 heeft een medewerker van de strafadministratie van de Hoge Raad per brief (mededeling rechtsdag) aan de verdachte bericht dat zijn cassatieberoep op 18 oktober 2022 door de Hoge Raad in behandeling zal worden genomen en dat op de strafadministratie is geconstateerd dat in zijn zaak geen schriftuur met cassatiemiddelen is ingediend door een advocaat.
- Op 20 september 2022 heeft de advocaat M.K. Bhadai zich gesteld als raadsman van de verdachte in cassatie.
- Op 14 oktober 2022 heeft M.K. Bhadai namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen ingediend.
2.2
Artikel 437 lid 2 Sv bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. De aanzegging als bedoeld in artikel 435 lid 1 Sv is in deze zaak immers op 25 juni 2022 aan de verdachte in persoon uitgereikt op het adres waarop hij als ingezetene in de basisregistratie personen stond ingeschreven. Nu M.K. Bhadai zich pas op 20 september 2022 heeft gesteld als raadsman van de verdachte in cassatie, bestond ten tijde van de betekening van de aanzegging op grond van artikel 48 Sv niet een plicht tot het toezenden van een afschrift daarvan aan de raadsman. De Hoge Raad kan dus het beroep van de verdachte niet in behandeling nemen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2023.
Conclusie 29‑11‑2022
Inhoudsindicatie
-
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/04656
Zitting 29 november 2022
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 27 oktober 2021 door het gerechtshof Den Haag wegens1. opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;2. feitelijk leiding geven aan het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;3. feitelijk leiding geven aan valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;4. valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, en opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;5. valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, en opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd; en6. valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, en opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd,veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en M.K. Bhadai, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het onderhavige cassatieberoep merk ik het volgende op. De aanzegging ingevolge artikel 435 lid 1 Sv is op 25 juni 2022 in persoon aan de verdachte betekend. Artikel 437 lid 2 Sv schrijft voor dat, op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen twee maanden na betekening van de aanzegging als bedoeld in artikel 435 lid 1 Sv, door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie wordt ingediend. De schriftuur is, naar aanleiding van de brief betreffende de mededeling rechtsdag gedateerd 7 september 2022, eerst ingekomen op 14 oktober 2022.
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van artikel 437 lid 2 Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen. Hetgeen door de raadsman in de begeleidende brief bij de schriftuur is aangevoerd – onder meer dat hij “geen kopie aanzegging of andere brief van de Hoge Raad [heeft] ontvangen en niet eerder op de hoogte [was] van de aanzegging” – doet hier, gelet op het bepaalde in artikel 36g lid 3, aanhef en onder d, Sv, niet aan af. Daarbij merk ik nog op dat de raadsman zich eerst op 20 september 2022 bij de Hoge Raad heeft gesteld.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG