Wet bestuurlijke boete meldingsplichten door ministers verstrekte subsidies
Artikel 4
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2013
- Bronpublicatie:
27-09-2012, Stb. 2012, 527 (uitgifte: 31-10-2012, kamerstukken: 32838)
- Inwerkingtreding
01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-10-2012, Stb. 2012, 528 (uitgifte: 31-10-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
Ministerie van Veiligheid en Justitie
Ministerie van Buitenlandse Zaken
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
Indien aan een subsidie verplichtingen zijn verbonden die strekken tot het voorkomen van inzet van dwangarbeid en kinderarbeid bij subsidiabele activiteiten in het buitenland, kan Onze Minister die het aangaat aan de subsidie tevens de bijzondere meldingsplicht verbinden om feiten en omstandigheden die duiden op inzet van dwangarbeid of kinderarbeid door één of meer van de bij de subsidiabele activiteiten betrokken partijen die in de beschikking tot verlening van de subsidie zijn aangeduid, binnen een daarbij te bepalen termijn schriftelijk te melden.
2.
Onder dwangarbeid wordt verstaan gedwongen of verplichte arbeid als bedoeld in artikel 2 van het Verdrag betreffende den gedwongen of verplichten arbeid, 1930.
3.
Onder kinderarbeid wordt in elk geval verstaan elke vorm van arbeid in en buiten dienstverband verricht door personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt en die behoort tot de ergste vormen van kinderarbeid, bedoeld in artikel 3, van het Verdrag betreffende de ergste vormen van kinderarbeid, 1999.
4.
Indien de subsidiabele activiteiten plaatsvinden op het grondgebied van een Staat die partij is bij het Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973 wordt voorts onder kinderarbeid verstaan: elke vorm van arbeid die krachtens de wetgeving van die Staat ter uitvoering van dat verdrag is verboden.
5.
Indien de subsidiabele activiteiten plaatsvinden op het grondgebied van een Staat die geen partij is bij het Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973 wordt onder kinderarbeid voorts verstaan:
- a.
elke vorm van arbeid in en buiten dienstverband verricht door personen die leerplichtig zijn of die de leeftijd van 15 jaar nog niet hebben bereikt, en
- b.
elke vorm van arbeid in en buiten dienstverband verricht door personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, voor zover die arbeid krachtens de aard van de arbeid of de omstandigheden waaronder deze wordt uitgevoerd de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van jeugdige personen in gevaar kan brengen.
6.
In afwijking van het vijfde lid wordt onder kinderarbeid niet verstaan lichte werkzaamheden als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973, die gedurende ten hoogste 14 uur per week worden verricht door personen die de leeftijd van 13 jaar hebben bereikt.
7.
Indien blijkens de subsidie-aanvraag de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht van dien aard zijn dat ontwikkeling, scholing, gezondheid, veiligheid noch zedelijkheid van de desbetreffende personen hierdoor naar verwachting wordt geschaad kan Onze Minister die het aangaat in de beschikking tot verlening van de subsidie bepalen dat, in afwijking van het vijfde en het zesde lid, onder kinderarbeid niet wordt verstaan:
- a.
arbeid als bedoeld in het vijfde lid onder a, verricht door personen die nog leerplichtig zijn;
- b.
arbeid als bedoeld in het vijfde lid onder a, verricht door personen die de leeftijd van 14 jaar hebben bereikt;
- c.
arbeid als bedoeld in het vijfde lid onder b, verricht door personen die de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt;
- d.
lichte werkzaamheden als bedoeld in het zesde lid, verricht door personen die de leeftijd van 12 jaar hebben bereikt.
8.
Onze Minister die het aangaat kan bij toepassing van het zevende lid voorschriften en beperkingen aan de subsidiebeschikking verbinden met het oog op bescherming van de ontwikkeling, scholing, gezondheid, veiligheid en zedelijkheid van de desbetreffende personen.