Hof Leeuwarden, 29-04-2004, nr. BK 2032/02 Onroerende-zaakbelastingen
ECLI:NL:GHLEE:2004:AO9085, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
29-04-2004
- Zaaknummer
BK 2032/02 Onroerende-zaakbelastingen
- LJN
AO9085
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2004:AO9085, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 29‑04‑2004; (Eerste aanleg - meervoudig)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ9075
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:AZ9075, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Wetingang
art. 220f Gemeentewet
- Vindplaatsen
NTFR 2004/798
Uitspraak 29‑04‑2004
Inhoudsindicatie
Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of het object voor de toepassing van artikel 5 van de Verordening moet worden aangemerkt als een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient dan wel als een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient.
Partij(en)
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 2032/02 29 april 2004
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling Belastingen en Financiële Administratie van de gemeente Smallingerland (: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2001 met aanslagnummer 0000000 betreffende het object a-singel 5 te Z.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
Aan de belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag gebruikersbelasting met betrekking tot het object a-singel 5 te Z (hierna: het object) opgelegd ten bedrage van f 35.998,-- en een aanslag eigenarenbelasting van f 44.977,-.
De aanslagen zijn opgelegd op grond van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2001 (: de Verordening).
1.2
Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft het hoofd bij de bestreden uitspraak van 12 november 2002 de aanslagen gehandhaafd.
1.3
De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een pro forma beroepschrift (met bijlagen), dat op 21 november 2002 ter griffie van het gerechtshof is ingekomen. Bij brief, ingekomen bij het gerechtshof op 18 december 2002, (met bijlagen) heeft de belanghebbende dit beroepschrift voorzien van de gronden van het beroep.
1.4
Het hoofd heeft op 14 januari 2003 een verweerschrift ingediend bij het gerechtshof.
1.5
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof van 25 februari 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mevrouw. mr. A, alsmede namens het hoofd de heer mr. B, bijgestaan door de heer C. Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van de belanghebbende een pleitnota, die reeds op 16 februari 2004 is ingekomen bij het gerechtshof, voorgedragen. De gemachtigde van het hoofd heeft geen bezwaren geuit tegen de bij deze pleitnota gevoegde bijlagen. Het hoofd heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederparij. Belanghebbende heeft gesteld dat de bijlagen welke het hoofd bij zijn pleitnota heeft overgelegd als tardief moeten worden beschouwd. Het hof heeft belanghebbende medegedeeld dat indien het hof rekening houdt met de bijlagen bij het doen van uitspraak, belanghebbende in de gelegenheid zal worden gesteld zich erover uit te laten.
1.6
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
2.1
De belanghebbende is in het onderhavige jaar eigenaar en gebruiker van het object.
2.2
Het object betreft een verpleeghuis met als hoofddoel het verzorgen van mensen, die niet meer voor zichzelf kunnen zorgen. Het gaat om een instelling waar mensen met een geestelijke handicap (door belanghebbende in de praktijk cliënten genoemd) worden verzorgd en begeleid. Het object is zodanig opgezet, dat zorg kan worden geboden aan mensen met genoemde handicap, die in een beschermde omgeving dienen te worden opgenomen.
2.3
Het object telt ongeveer 300 bewoners, die verdeeld zijn over diverse gebouwen. De bewoners zijn, zoals gezegd, geestelijk gehandicapt.
2.4
Er zijn meerdere woonunits, waarin telkens een groep van ongeveer 12 personen is gehuisvest. Ieder heeft een eigen kamer, waar een bed staat. Douche, bad, toilet, woonkamer met TV en keuken zijn gemeenschappelijk. De maaltijden worden centraal vervaardigd in opdracht van belanghebbende.
2.5
De aanslagen zijn met inachtneming van artikel 5 van de Verordening opgelegd, waarbij het object is gerangschikt onder onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1
Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of het object voor de toepassing van artikel 5 van de Verordening moet worden aangemerkt als een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient dan wel als een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient. Belanghebbende bepleit het eerste en het hoofd het tweede. Bij de eerste categorie zijn de tarieven lager.
3.2
Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen en de gronden waarop deze berusten verwijst het gerechtshof naar de van partijen afkomstige stukken. Partijen hebben daaraan ter zitting geen nieuwe argumenten toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1
Ingevolge artikel 220f, tweede lid, van de Gemeentewet dient een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
4.2
Naar het oordeel van het hof is, gelet op 2.2 tot en met 2.4, het object een onroerende zaak waar het wonen is gecombineerd met een andere functie (verpleging), die in wezen de hoofdfunctie vormt. In dat geval kan men in het geheel niet spreken van delen die tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
4.3
Gelet op het onder 4.1 en 4.2 overwogene en het onder 2.5 en 3.1 vermelde is het gelijk derhalve aan de zijde van het hoofd.
4.4
Het hof heeft geen rekening gehouden met de bijlagen bij de pleitnota van het hoofd, zodat er geen reden is belanghebbende in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten
4.5
Gelet op het voorgaande moet worden beslist als hierna te vermelden.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 29 april 2004 door mr. J. Huiskes raadsheer en voorzitter, mr. H.S. Pruiksma, vice-president en mr. F.J.W. Drion, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 6 mei 2004 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.