NJB 2016/889:Procespartij. Wederpartij. Zinloze toepassing van een rechtsregel. Vader V stelt een vordering in tegen dochter D. Hangende het geding in eerste aanleg overlijdt hij. Dochters D, E en F zijn de enige erfgenamen. De rechtbank wijst de vordering deels toe. D gaat in hoger beroep, met als geïntimeerden E en F. Het hof verklaart D niet-ontvankelijk op de grond dat het hoger beroep niet is ingesteld tegen de gezamenlijke vereffenaars. HR: Het zou zonder enige zin zijn te eisen dat D ook zichzelf, als mede-vereffenaar, in hoger beroep zou dagvaarden