NJB 2022/244:Rechtsgeldige dagvaarding in geval van een verandering van het aanvangstijdstip van het onderzoek ter terechtzitting op de voor die terechtzitting bepaalde datum: de wet staat er niet aan in de weg dat zo’n verandering wordt vastgesteld, maar de wet schrijft niet voor op welke wijze de wijziging van dat tijdstip aan de verdachte bekend moet worden gemaakt. Voorkomen moet worden dat de verdachte door zo een wijziging in zijn verdedigingsrecht – in het bijzonder het recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht – wordt benadeeld. Aan dat vereiste wordt in ieder geval voldaan door de betekening van de aanzegging van dat gewijzigde tijdstip of door betekening van een nieuwe dagvaarding of oproeping onder intrekking van de eerdere dagvaarding of oproeping. Hoewel in casu de kennisgeving van een ander tijdstip van de terechtzitting niet op genoemde wijze heeft plaatsgevonden, kon het hof in casu oordelen dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht en dat tegen hem verstek kon worden verleend. Daartoe telt in het bijzonder dat het aanvangstijdstip met niet méér dan tien minuten is vervroegd, dat aan de verdachte ruim van te voren per gewone brief de bekendmaking van het gewijzigde tijdstip is verzonden, dat blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep na aanvang van die terechtzitting eerst nog door de griffier telefonisch contact met de raadsman is opgenomen alvorens het onderzoek ter terechtzitting is gesloten en dat in cassatie niet is gesteld dat de verdachte op de oorspronkelijke aanvangstijd in het gerechtsgebouw van het hof aanwezig was.