Rb. Rotterdam, 19-02-2014, nr. C/10/396775 / HA ZA 12-192
ECLI:NL:RBROT:2014:1846
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
19-02-2014
- Zaaknummer
C/10/396775 / HA ZA 12-192
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2014:1846, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 19‑02‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 19‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Geschil over verschuldigde rente en boeterente op inmiddels afgeloste geldleningen. Wat hebben partijen precies afgesproken? Tegenstrijdig belang. Matiging van buitengerechtelijke kosten. Cessie en lastgeving.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/396775 / HA ZA 12-192
Vonnis van 19 februari 2014
in de zaak van
1. [eiser1],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MUSIS-SACRUM B.V.,
gevestigd te Schiedam,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gedaagden in het verzet,
advocaat mr. M.H.S. Verhoeven,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MULTICAT MPR 1 B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MULTICAT MPR 4 B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MARINE-PROJECTS-ROTTERDAM-HOLDING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
eiseressen in het verzet,
advocaat mr. E.K. Ditvoorst.
Partijen zullen hierna [eiser1], Musis-Sacrum, MPR 1, MPR 4 en MPR Holding genoemd worden. [eiser1] en Musis-Sacrum zullen gezamenlijk als [eisers] (enkelvoud) worden aangeduid. MPR 1, MPR 4 en MPR Holding zullen hierna tezamen Multicat c.s. (enkelvoud) genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding, met producties;
- -
het herstelexploot van 5 maart 2012;
- -
de stukken van het op 23 januari 2012 ten verzoeke van eisers en ten laste van gedaagden gelegde conservatoire beslagen;
- -
de rectificatie akte inhoudende wijziging alsmede vermeerdering van eis, met producties;
- -
de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie, met producties;
- -
het tussenvonnis van 19 juni 2013;
- -
de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- -
de akte van Multicat c.s. van 18 oktober 2013;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 18 oktober 2013, waaraan de brieven met opmerkingen van beide advocaten zijn gehecht;
- -
de statuten van MPR 1 B.V. die door mr. Ditvoorst, zoals bij comparitie is besproken, zijn nagezonden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voorzover van belang – het volgende vast:
2.1.
[eiser1] is directeur groot aandeelhouder van Musis-Sacrum. Musis-Sacrum hield 40% van de aandelen in MPR Holding. MPR Holding is enig aandeelhouder van (onder meer) MPR 1 en MPR 4.
2.2.
Op 22 maart 2010 heeft [eiser1] met MPR 1 een overeenkomst van geldlening gesloten, op grond waarvan [eiser1] aan MPR 1 een bedrag van € 970.000,00 heeft geleend (hierna: geldlening I).
In de overeenkomst van geldlening is onder meer opgenomen:
‘Artikel 2
‘De geleende som dient door de schuldenaar uiterlijk te worden terugbetaald op 22 maart 2020, de te betalen rente voor 1 jaar is vastgesteld op 4 procent, per kwartaal achteraf te voldoen.
(…)
Artikel 4
In geval van niet tijdige betaling van rente en/of aflossingen, zal de schuldenaar over het niet tijdig betaalde bedrag, een boete verschuldigd worden van 2 % per maand, waarbij gedeelten van een maand voor een gehele maand worden gerekend.
(…)
Artikel 7
De rechten en kosten dezer akte zijn voor rekening van de schuldeiser, terwijl alle overige kosten, zowel de gerechtelijke als de buiten-gerechtelijke, die de schuldeiser te eniger tijd mocht moeten maken ter behoud en/of uitoefening van zijn uit deze overeenkomst van geldlening voortspruitende rechte, zoals kosten van opzegging, opeising, vervolging, kwijting als anderszins, voor rekening van de schuldenaar zijn.’
2.3.
Op 14 juni 2010 heeft [eiser1] met MPR 1 een overeenkomst van geldlening gesloten, op grond waarvan [eiser1] aan MPR 1 een bedrag van € 850.000,00 heeft geleend (hierna: geldlening II).
In de overeenkomst van geldlening is onder meer opgenomen:
‘Artikel 2
‘De geleende som dient door de schuldenaar uiterlijk te worden terugbetaald op 14 juni 2020, de te betalen rente voor 1 jaar is vastgesteld op 4 procent, per kwartaal achteraf te voldoen.
(…)
Artikel 4
In geval van niet tijdige betaling van rente en/of aflossingen, zal de schuldenaar over het niet tijdig betaalde bedrag, een boete verschuldigd worden van 2 % per maand, waarbij gedeelten van een maand voor een gehele maand worden gerekend.
(…)
Artikel 7
De rechten en kosten dezer akte zijn voor rekening van de schuldeiser, terwijl alle overige kosten, zowel de gerechtelijke als de buiten-gerechtelijke, die de schuldeiser te eniger tijd mocht moeten maken ter behoud en/of uitoefening van zijn uit deze overeenkomst van geldlening voortspruitende rechte, zoals kosten van opzegging, opeising, vervolging, kwijting als anderszins, voor rekening van de schuldenaar zijn.’
2.4.
Op 22 maart 2011 hebben [eiser1] en MPR 1 een ‘Overeenkomst van geldlening’ gesloten. In deze overeenkomst staat onder meer vermeld:
‘Artikel 1
De schuldeiser heeft per 22 maart 2010 heden ter leen verstrekt aan de schuldenaar, gelijk de schuldenaar per 22 maart 2010 heden van de schuldeiser ter leen heeft ontvangen een bedrag groot 970.000,= euro zegge negenhonderdzeventigduizendeuro
Artikel 2
De geleende som dient door de schuldenaar uiterlijk te worden terugbetaald op 22 maart 2020, de te betalen rente voor 1 jaar is vastgesteld op 4 procent.
Voor de periode 22 maart 2011 tot 21 maart 2012 is de rente vastgesteld, conform begroting, op 5 procent, per kwartaal achteraf te voldoen.’
2.5.
Op 10 juni 2011 heeft Musis-Sacrum met MPR 4 een overeenkomst van geldlening gesloten, op grond waarvan Musis-Sacrum aan MPR 4 een bedrag van € 265.000,00 heeft geleend (hierna: geldlening III. Geldlening I, geldlening II en geldlening III zullen hierna tezamen worden genoemd: de geldleningen).
In de overeenkomst van geldlening is onder meer opgenomen:
‘Artikel 2
‘De geleende som dient door de schuldenaar uiterlijk te worden terugbetaald op 10 juni 2013, de te betalen rente voor 2 jaar is vastgesteld op 5 procent, per kwartaal achteraf te voldoen.
(…)
Artikel 4
In geval van niet tijdige betaling van rente en/of aflossingen, zal de schuldenaar over het niet tijdig betaalde bedrag, een boete verschuldigd worden van 1 % per maand, waarbij gedeelten van een maand voor een gehele maand worden gerekend.
(…)
Artikel 7
De rechten en kosten dezer akte zijn voor rekening van de schuldeiser, terwijl alle overige kosten, zowel de gerechtelijke als de buiten-gerechtelijke, die de schuldeiser te eniger tijd mocht moeten maken ter behoud en/of uitoefening van zijn uit deze overeenkomst van geldlening voortspruitende rechte, zoals kosten van opzegging, opeising, vervolging, kwijting als anderszins, voor rekening van de schuldenaar zijn.’
2.6.
Op 14 juni 2011 hebben [eiser1] en MPR 1 een ‘Overeenkomst van geldlening rente aanpassing’ gesloten. In deze overeenkomst is onder meer vermeld:
‘Artikel 1
De schuldeiser heeft per 14 juni 2010 heden ter leen verstrekt aan de schuldenaar, gelijk de schuldenaar per 14 juni 2010 heden van de schuldeiser ter leen heeft ontvangen een bedrag groot 850.000,= euro zegge achthondervijftigduizendeuro
Artikel 2
De geleende som dient door de schuldenaar uiterlijk te worden terugbetaald op 14 juni 2020, de te betalen rente voor 1 jaar is vastgesteld per 14 juni 2010, op 4%.
Voor de periode 14 juni 2011 tot 13 juni 2012 is de rente vastgesteld, conform begroting, op 5 procent, per kwartaal achteraf te voldoen.’
2.7.
Op 9 november 2011 heeft Musis-Sacrum haar aandelen in MPR Holding verkocht aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Maasboulevard Holding B.V. In de koopovereenkomst staat, voor zover rechtens relevant, vermeld:
‘5.2 Koper zal er naar streven dat het schip dat wordt geëxploiteerd in de besloten vennootschap Multicat MPR 1 B.V. wordt verkocht, opdat uiterlijk 31 december 2012 de Leningen zullen zijn afgelost. Ook indien het voormelde schip niet wordt verkocht, zal de Vennootschap de Leningen uiterlijk 31 december 2012 hebben afgelost. Over de Leningen wordt de contractuele rente vergoed, met dien ten verstande dat over een deel van de Leningen groot € 700.000,00 (zegge: zevenhonderd duizend euro) een rente wordt vergoed van 7 (zeven) %.’
De aandelen zijn op 11 november 2011 geleverd.
2.8.
Op 30 december 2011 hebben MPR Holding en Musis-Sacrum een overeenkomst van borgstelling gesloten. In deze overeenkomst heeft MPR Holding zich als borg verbonden tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen MPR 1 en MPR 4 uit hoofde van de geldleningen is verschuldigd, zulks tot een maximumbedrag van € 2.085.000,00. Voormeld maximumbedrag omvat niet de rente en kosten.
2.9.
In januari 2013 zijn de geldleningen volledig afgelost.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[eisers] vordert samengevat en na eiswijziging:
1. hoofdelijke veroordeling van MPR 1 en MPR Holding tot betaling aan [eiser1] van
€ 8.159,60 ter zake van verschuldigde rente, vermeerderd met de contractuele boeterente van 2% per maand over dit bedrag vanaf de respectievelijke vervaldata van de betalingsverplichtingen per kwartaal (te weten respectievelijk 31 december 2011, 31 maart 2012, 30 juni 2012, 31 december 2012), althans vanaf de dag van de akte van wijziging en vermeerdering van eis tot aan de dag der algehele voldoening;
2) hoofdelijke veroordeling van MPR 1 en MPR Holding tot betaling aan [eiser1] van
€ 1.039,53 ter zake van verschuldigde boeterente, vermeerderd met de contractuele boeterente van 2% per maand over dit bedrag vanaf de respectievelijke vervaldata van de betalingsverplichtingen per maand (te weten respectievelijk 30 september 2012, 31 december 2012), althans vanaf de dag van de akte van wijziging en vermeerdering van eis tot aan de dag der algehele voldoening;
3. hoofdelijke veroordeling van MPR 4 en MPR Holding tot betaling aan Musis-Sacrum van € 63,54, vermeerderd met de contractuele boeterente van 1% per maand over dit bedrag vanaf de respectievelijke vervaldata van de betalingsverplichtingen per kwartaal (te weten respectievelijk 1 januari 2012, 1 april 2012, 1 juli 2012, 1 oktober 2012 en 1 januari 2012), althans vanaf de dag van de akte van wijziging en vermeerdering van eis tot aan de dag der algehele voldoening;
4. hoofdelijke veroordeling van MPR 1 en MPR Holding tot betaling aan [eiser1] van
€ 55.895,71 ter zake van buitengerechtelijke kosten, waaronder begrepen beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de akte van wijziging en vermeerdering van eis tot aan de dag der algehele voldoening;
5. hoofdelijke veroordeling van MPR 4 en MPR Holding tot betaling aan Musis-Sacrum van € 8.352,23 ter zake van buitengerechtelijke kosten, waaronder begrepen beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de akte van wijziging en vermeerdering van eis tot aan de dag der algehele voldoening;
6. veroordeling van MPR Holding tot betaling aan Musis-Sacrum van € 9.787,14 ter zake van de factuur van Ploum Lodder Princen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2012, althans vanaf 6 januari 2012, althans vanaf 15 juni 2012, althans vanaf de dag van de akte van wijziging en vermeerdering van eis tot aan de dag der algehele voldoening;
7. veroordeling van MPR 1 tot betaling aan [eiser1] van € 425,15 ter zake van betaalde abonnementsgelden van Canal Digitaal, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2013, althans vanaf de dag van de akte van wijziging en vermeerdering van eis tot aan de dag der algehele voldoening;
8. hoofdelijke veroordeling van Multicat c.s. tot betaling van de nakosten van
€ 131,00, danwel, indien betekening plaatsvindt, € 199,00.
3.2.
Het verweer strekt tot afwijzing van de vorderingen, danwel tot beperking van de buitengerechtelijke kosten tot € 6.775,00, met hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Multicat c.s. vordert:
- 1.
veroordeling van [eiser1] tot betaling aan MPR 1 van € 25.250,95 ter zake van onverschuldigd betaalde rente, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de conclusie van antwoord alsmede eis in reconventie tot aan de dag van algehele voldoening;
- 2.
veroordeling van Musis-Sacrum aan MPR 4 van € 508,36 ter zake van onverschuldigd betaalde rente, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de conclusie van antwoord alsmede eis in reconventie tot aan de dag van algehele voldoening;
- 3.
veroordeling van Musis-Sacrum aan MPR Holding van € 13.656,13, althans
€ 18.549,70 ter zake van ongerechtvaardigde verrijking, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de conclusie van antwoord alsmede eis in reconventie tot aan de dag van algehele voldoening;
4) vast te stellen dat (eventuele) toegewezen vorderingen in conventie verrekend worden met de toegewezen vorderingen in reconventie,
met hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
Het verweer strekt tot afwijzing van de vorderingen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en reconventie
Samenhang conventie en reconventie
4.1.
Gezien de nauwe verwevenheid van de vorderingen in conventie en in reconventie, komen zij in het navolgende gezamenlijk aan de orde.
Eiswijziging
4.2.
[eisers] heeft haar eis vermeerderd bij akte inhoudende wijziging alsmede vermeerdering van eis. Multicat c.s. heeft hierop niet meer gereageerd. Ten aanzien van de toelaatbaarheid van de eisvermeerdering overweegt de rechtbank dat artikel 130 Rv bepaalt dat een eiser bevoegd is zijn eis te wijzigen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. De eiswijziging is dan ook tijdig gedaan. Nu tegen de eiswijziging geen bezwaar is gemaakt en deze ook niet in strijd is met de goede procesorde, zal de rechtbank recht doen op de gewijzigde eis.
Omvang geschil
4.3.
De rechtbank constateert dat de navolgende geschilpunten partijen verdeeld houden:
- a.
de verschuldigde rente;
- b.
de verschuldigde boeterente;
- c.
de hoogte van de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten;
- d.
e kosten van de Canal Digitaal abonnementen;
- e.
de betaling van de facturen van Ploum Lodder Princen ter zake van de gevoerde enquêteprocedure.
4.4.
De rechtbank zal bovenstaande geschilpunten in voormelde volgorde hierna puntsgewijs beoordelen.
Ad a) Rente
In conventie
4.5.
[eisers] vordert na wijziging van eis de nog openstaande resterende gedeelten van de rentebetalingen over het vierde kwartaal van 2011, alsmede het eerste, tweede, derde en vierde kwartaal van 2012.
Vordering jegens MPR 1 (geldlening I en geldlening II)
4.6.
[eiser1] stelt dat door MPR 1 over het vierde kwartaal van 2011 en het eerste kwartaal van 2012 op grond van artikel 5.2 van de koopovereenkomst van de aandelen een rentepercentage van 7% diende te worden betaald over een bedrag van € 700.000,00. Over het resterende gedeelte van het door [eiser1] aan MPR 1 geleende bedrag van in totaal groot
€ 1.820.000 (geldlening I en geldlening II), derhalve over een bedrag van € 1.120.000,00, diende op grond van de overeenkomsten van rente-aanpassing van 22 maart 2011 en 14 juni 2011 een rentepercentage van 5% te worden betaald.
Over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2012 diende op grond van artikel 5.2 van de koopovereenkomst van de aandelen een rentepercentage van 7% te worden betaald over een bedrag van € 700.000,00 en over het (resterende) gedeelte van € 1.120.000,00 een rentepercentage van 6%. Het percentage van 6% is door MPR 1 verschuldigd op grond van de tussen partijen overeengekomen afspraak dat de rentevergoeding over het uitgeleende bedrag ieder jaar ‘meeloopt’ met de exploitatie- en liquiditeitsbegroting. [eiser1] en MPR 1 zijn overeengekomen dat MPR 1 vanaf respectievelijk 22 maart 2012 en 14 juni 2012 een rentepercentage van 6% is verschuldigd tot aan het moment van de aflossing van de leningen, uiterlijk op 31 december 2012. Deze afspraak is vervat in nieuwe overeenkomsten, doch (het nieuwe bestuur van) MPR 1 heeft geweigerd de betreffende overeenkomsten te ondertekenen.
4.7.
Multicat c.s. heeft de hoogte van de rentepercentages betwist.
Rentepercentage van 7% over € 700.000
4.8.
Ter zake van het rentepercentage van 7% heeft Mulitcat c.s. gesteld dat dit verhoogde rentepercentage niet eerder dan 9 november 2011 is verschuldigd, omdat partijen op die datum de koopovereenkomst hebben getekend. Indien partijen de renteverhoging op een eerder tijdstip hadden willen laten ingaan, hadden zij dat wel expliciet opgeschreven.
4.9.
De rechtbank stelt allereerst vast dat Multicat c.s. niet heeft ontkend dat voor een gedeelte van € 700.000,00 van de geldleningen een rentepercentage van 7% is afgesproken (zie conclusie van antwoord, randnummer 18), doch dat zij slechts de ingangsdatum hiervan heeft betwist. [eisers] heeft ter zake van de ingangsdatum niet nader gereageerd, terwijl zich in het dossier geen aanknopingspunt(en) bevindt dat de ingangsdatum van de verhoging van de rente vóór het ondertekenen van de overeenkomsten lag. Nu het evenwel op de weg van [eisers] had gelegen om het verweer van Multicat c.s. gemotiveerd te weerspreken en het ingenomen standpunt nader en gemotiveerd te onderbouwen, zal de rechtbank uitgaan van een rentepercentage van 7% met ingang van 9 november 2011.
Rentepercentage van 5% over € 1.120.000,00
Tegenstrijdig belang
4.10.
Multicat c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomsten waarin de rente is verhoogd van 4% naar 5% niet rechtsgeldig zijn gesloten omdat er sprake is van tegenstrijdig belang. [eiser1] heeft deze overeenkomsten zowel namens zichzelf als namens MPR 1 ondertekend, zonder hierbij overleg te plegen met zijn medebestuurder Oceanos of met de mede-aandeelhouders van MPR Holding. Daarnaast heeft [eiser1] in strijd gehandeld met de redelijkheid en billijkheid door het aangaan van de overeenkomsten waarin het rentepercentage is verhoogd. In artikel 2:8 BW is bepaald dat een tussen partijen geldende regel krachtens onder andere statuten niet van toepassing is voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De tussen partijen geldende regel, waarvan het onaanvaardbaar zou zijn om een beroep op te doen, is de bepaling in de statuten waarbij de tegenstrijdig belangregeling is weggeschreven.
4.11.
[eisers] heeft zich op het standpunt gesteld dat MPR 1 bij vorenbedoelde overeenkomsten wettig is vertegenwoordigd, nu een eventueel tegenstrijdig belang in de statuten van genoemde vennootschappen is ‘weggeschreven’. Zij verwijst naar artikel 10 lid 3 van de statuten van MPR 1, waarin is bepaald dat in de gevallen waarin de vennootschap een tegenstrijdig belang heeft met een of meer leden van de directie, zij evenwel ook tegenover derden wettig kan worden vertegenwoordigd door deze directeur(en), derhalve ook door een directeur die een tegenstrijdig belang met de vennootschap mocht hebben.
4.12.
Ter zake van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [eiser1] overweegt de rechtbank als volgt. In beginsel was [eiser1], gelet op het bepaalde in artikel 10 lid 1 van de statuten, ten tijde van de ondertekening van de overeenkomsten als bestuurder zelfstandig bevoegd tot vertegenwoordiging van MPR 1.
Echter, in het geval dat zich een tegenstrijdig belang voordoet, dient onderzocht te worden of de desbetreffende bestuurder de vennootschap mag vertegenwoordigen. Dat in het onderhavige geval sprake is van tegenstrijdig belang, staat tussen partijen niet ter discussie. [eiser1] heeft de overeenkomsten waarin het rentepercentage is verhoogd zowel namens MPR 1 (als schuldenaar) als zichzelf (als schuldeiser) ondertekend.
De overeenkomsten zijn getekend op 22 maart 2011 respectievelijk 14 juni 2011. Dit betekent dat de regeling ter zake van tegenstrijdig belang zoals deze gold vóór 1 januari 2013 van toepassing is. Ingevolge het destijds geldende artikel 2:256 BW wordt de vennootschap, tenzij bij de statuten anders is bepaald, in alle gevallen waarin zij een tegenstrijdig belang heeft met een of meer bestuurders, vertegenwoordigd door commissarissen. De algemene vergadering is steeds bevoegd een of meer andere personen daartoe aan te wijzen.
In artikel 10 lid 3 van de statuten van MPR 1 is neergelegd dat in de gevallen waarin de vennootschap een tegenstrijdig belang heeft met een of meer leden der directie, zij evenwel ook tegenover derden wettig vertegenwoordigd kan worden door deze directeur(en), derhalve ook door een directeur die een tegenstrijdig belang met de vennootschap mocht hebben. Het tegenstrijdig belang is derhalve in de statuten weggeschreven, waardoor [eiser1] bevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen. Indien [eiser1] geen gevolg heeft gegeven aan de verplichting om de algemene vergadering te informeren, waardoor de algemene vergadering niet in de gelegenheid zou zijn geweest om haar aanwijsbevoegdheid uit te oefenen, doet dat hieraan niets af: in dat geval is er ‘slechts’ sprake van een gebrek in de besluitvorming (ECLI:NL:HR:2002:AD9618; Brandao/Joral), maar de gebondenheid van MPR 1 aan de overeenkomsten is daardoor niet in het geding. Dit kan slechts anders zijn indien het geval zich voordat dat een beroep kan worden gedaan op bijzondere omstandigheden waardoor het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn indien de vennootschap gebonden zou zijn (ECLI:NL:HR:1982:AG4503; Bibolini). Anders dan Multicat c.s. heeft betoogd, is hiervan geen sprake. Daarbij acht de rechtbank van belang dat in het onderhavige geval gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een exorbitante, niet marktconforme rente, waardoor [eiser1] profiteert van (te) hoge renteinkomsten en sprake is van een bijzonder nadelige transactie voor MPR 1. Multicat c.s. heeft geen feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht die het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken dat [eiser1] in het onderhavige geval bevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen.
Uit het vorenstaande volgt dat [eiser1] de overeenkomsten namens MPR 1 bevoegdelijk heeft ondertekend en dat de overeenkomsten derhalve rechtsgeldig zijn gesloten, waardoor moet worden uitgegaan van een rentepercentage van 5% in de periodes die in de overeenkomsten nader zijn omschreven.
In reconventie
4.13.
Nu de reconventionele vordering van Multicat c.s. is gestoeld op het feit dat Multicat onterecht gevolg heeft gegeven aan de verhoging naar 5%, terwijl de rente van geldlening I en geldlening II (met uitzondering van het gedeelte van €700.000,00) slechts 4% was, leidt het vorenstaande er tevens toe dat de reconventionele vordering sub 1 voor afwijzing gereed ligt.
Boeterente
4.14.
Voorts vordert [eiser1] een boeterente, die contractueel is verschuldigd aan het einde van ieder kwartaal, derhalve telkens uiterlijk op de laatste dag van ieder kwartaal.
4.15.
Multicat c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat in de overeenkomsten betreffende geldlening I en geldlening II geen fatale termijn is overeengekomen. In de tussen partijen gesloten overeenkomsten is slechts bepaald dat de rente per kwartaal moest worden betaald en dat betaling daarvan na afloop van dat kwartaal (achteraf) moet plaatsvinden. Nu er geen sprake is van een fatale betaaltermijn, zijn de verschuldigde rentebetalingen niet te laat door MPR1 en MPR 4 betaald en is dientengevolge geen boeterente verschuldigd.
4.16.
De rechtbank overweegt dat in de overeenkomsten is opgenomen dat de rente is vastgesteld op een bepaald rentepercentage ‘per kwartaal achteraf te voldoen’. ‘In geval van niet tijdige betaling van rente en/of aflossingen’ is er een boeterente verschuldigd.
Voor de beantwoording van de vraag hoe het vorenstaande dient te worden begrepen, dient de overeenkomst te worden uitgelegd.
Die uitleg kan niet alleen worden gegeven op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen ervan, maar daarbij komt het tevens aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 - Haviltex). Voorts volgt uit HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Verder zijn bij de uitleg van belang de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan - waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden - en de overige bepalingen ervan (vgl. HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 - Meyer Europe/Pont Meyer).
4.17.
De rechtbank kan voormelde passage niet anders begrijpen dan dat de rente aan het einde van ieder kwartaal diende te worden voldaan en dat dit een fatale termijn betrof. Weliswaar is de redigering van de tekst op dit punt niet volstrekt helder, maar aangezien de tekst van de desbetreffende passage geen ander aanknopingspunt biedt dan een rentebetaling aan het einde van ieder kwartaal en dat in de overeenkomsten een verplichting tot het betalen van een boeterente is opgenomen, ligt een andere uitleg niet voor de hand. Indien de genoemde termijnen niet als fatale termijn zouden worden aangemerkt, zou dit met zich brengen dat onduidelijk is wanneer de boeterente zou moeten aanvangen, terwijl een boeterente gelet op het bepaalde in artikel 4 wel degelijk was verschuldigd. De boeterente zou daarmee illusoir worden, hetgeen partijen niet hebben beoogd. Daarbij komt, dat in het verleden rentebijschrijvingen aan het einde van het kwartaal hebben plaatsgevonden. Daaruit leidt de rechtbank af dat het voor partijen in ieder geval duidelijk was hoe zij voormelde passage dienden te begrijpen en dat zij hiernaar hebben gehandeld.
Rentepercentage van 6% over € 1.120.000,00
4.18.
Multicat c.s. heeft uitdrukkelijk betwist dat partijen een rentepercentage van 6% vanaf 22 maart 2012 (geldlening I) respectievelijk 14 juni 2012 (geldlening II) zijn overeengekomen. De overeenkomsten waarin deze rentepercentages zijn opgenomen, zijn niet ondertekend. Partijen zijn niet overeengekomen dat het rentepercentage over het gedeelte van de lening groot € 1.120.000,00 ieder jaar zou ‘meelopen’ met de exploitatie- en liquiditeitsbegroting. Het is volstrekt onduidelijk wat er met de ‘exploitatie- en liquiditeitsbegroting’ wordt bedoeld en hoe hier een rentepercentage aan gekoppeld zou kunnen worden.
4.19.
Nu [eisers] zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde (en door Multicat c.s. gemotiveerd betwiste) afspraak dat partijen een rentepercentage van 6% vanaf 22 maart 2012 voor geldlening I en vanaf 14 juni 2012 voor geldlening II zijn overeengekomen, rust overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) op [eiser1] de bewijslast van haar stellingen. Gelet op het door [eiser1] gedane bewijsaanbod, zal zij worden toegelaten tot het leveren van bewijs dat partijen een rentepercentage van 6% vanaf 22 maart 2012 voor geldlening I en vanaf 14 juni 2012 voor geldlening II zijn overeengekomen.
4.20.
Indien [eisers] niet slaagt in deze bewijsvoering, liggen de conventionele vorderingen sub 1 en 2, voor zover deze zijn gebaseerd op een rentepercentage van 6%, voor afwijzing gereed.
Tussenconclusie
4.21.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat voor zover voormelde conventionele vorderingen zijn gebaseerd op het percentage van 7% over € 700.000,00 vanaf 9 november 2011 en voor zover deze op een percentage van 5% berustten, in beginsel toewijsbaar zullen zijn, zulks te vermeerderen met de daarover verschuldigde boeterente op de vervaldata op de laatste dag van ieder kwartaal.
4.22.
Slaagt [eiser1] c.s daarentegen in de haar opgedragen bewijsvoering, dan liggen de conventionele vorderingen sub 1 en 2 in beginsel voor toewijzing gereed.
4.23.
Ter zake van de overige vorderingen en verweren overweegt de rechtbank als volgt.
Vordering jegens MPR 4
4.24.
[eisers] heeft gesteld dat MPR 4 over het vierde kwartaal van 2011 en over de vier kwartalen van 2012 op grond van de overeenkomst van geldlening een rentepercentage van 5% diende te betalen over het geleende bedrag van € 265.000,00. Zij heeft een schema overgelegd waarin de verschuldigde rentebetalingen zijn opgenomen, alsmede de bedragen die door MPR 4 zijn betaald. Uit het overzicht volgt volgens [eisers] dat MPR 4 in totaal een bedrag van € 63,53 is verschuldigd aan niet-betaalde rente.
4.25.
Multicat c.s. heeft een overzicht ‘rente en betalingen MPR 4 aan Musis-Sacrum’ in het geding gebracht, waaruit blijkt dat MPR 4 in totaal € 20.637,33 aan rente aan Musis-Sacrum heeft moeten betalen, terwijl zij daadwerkelijk € 21.145,69 heeft betaald. Dit betekent dat zij € 508,36 teveel heeft voldaan. Dit laatste bedrag vordert zij in reconventie (sub 2) van [eisers]
4.26.
De rechtbank constateert dat partijen ter zake van de vordering jegens MPR 4 niet fundamenteel van mening verschillen, doch rekenkundig op andere bedragen uitkomen.
Deze rekenkundige uitwerking loopt nog verder uiteen, doordat [eisers] de vordering van MPR 1 en MPR 4 (al dan niet gedeeltelijk) met elkaar heeft verrekend.
De rechtbank zal hieronder weergeven wat partijen dienaangaande hebben gesteld.
Verrekening
4.27.
Uit de door [eisers] overgelegde schema’s volgt volgens [eisers] dat MPR 1 een bedrag van € 3.314,03 en MPR 4 een bedrag van € 233,08 aan niet voldane boeterente is verschuldigd. Nu op 20 maart 2012 door MPR 4 aan Musis-Sacrum separaat nog een bedrag van € 2.508,90 is betaald, bedoeld als rente-afrekening, leidt verrekening van dit betaalde bedrag met openstaande verschuldigde boeterente door MPR 1 en MPR 4 ertoe dat MPR 4 geen boeterente meer verschuldigd is en MPR 1 in plaats van € 3.314,03 een bedrag van
€ 1.038,21 verschuldigd is aan boeterente (conclusie eisvermeerdering randnummer 28).
4.28.
Multicat c.s. heeft dit betwist in haar conclusie van antwoord onder randnummer 9. Aldaar heeft zij gesteld dat de hoogte van de door [eiser1] gestelde vorderingen niet geheel correct is. Multicat c.s. stelt dat de betaling van € 444,84 die door MPR 4 op 12 maart 2012 aan Musis-Sacrum is gedaan, is aangemerkt als betaling gedaan door MPR 1 aan [eiser1] inzake boeterente voor kwartaal 4 – 2011. Daarnaast wordt een betaling gedaan door MPR 1 aan [eiser1] van € 2.508,90 op 20 maart 2012 aangemerkt als ‘extra ontvangen’ door Musis-Sacrum van MPR 4.
4.29.
Bij conclusie van antwoord in reconventie heeft [eisers] erkend dat zij de twee ontvangen bedragen van € 444,84 en € 2.508,90 heeft verwisseld door de onduidelijke wijze waarop door MPR 1 en MPR 4 werd betaald. [eiser1] zal het bedrag van € 2.508,90 verrekenen met de nadien opeisbaar geworden bedragen aan rente en boeterente. Zij stelt onder randnummer 16 dat zij indachtig het voorgaande een bedrag vordert van € 8.094,19 aan onbetaald verschuldigde rente en een bedrag van € 1.717,54 aan onbetaald verschuldigde boeterente.
4.30.
De rechtbank overweegt dat de rekenkundige uitwerking van beide partijen niet eenduidig is te volgen. Zo is de wijze van verrekening van de vorderingen van [eiser1] niet helder uiteen gezet en laat zij na haar eis te verminderen. Multicat c.s. laat na om te reageren op de overgelegde uitwerking, doch geeft een geheel eigen wijze van berekening.
De rechtbank zal partijen daarom in de gelegenheid stellen nadat het getuigenverhoor aan beide zijden is gesloten, zich niet alleen uit te laten over de uitkomst van de bewijsopdracht, maar ook over de hoogte van de vordering. Daarbij dient rekening te worden gehouden met hetgeen de rechtbank in het vorenstaande heeft overwogen. Van [eisers] wordt verlangd dat zij een duidelijke rekenkundige uitwerking geeft waarbij de conclusies die zij in haar conclusie van antwoord in reconventie onder randnummers 13-18 heeft getrokken, zijn verwerkt. Van Multicat c.s. wordt vervolgens verwacht dat zij aangeeft waaraan het in deze uitwerking volgens haar schort.
Buitengerechtelijke incassokosten (conventionele vorderingen sub 4 en 5)
4.31.
[eiser1] heeft ter zake van de buitengerechtelijke kosten het navolgende gesteld. Op grond van het bepaalde in artikel 7 van de overeenkomsten van geldlening zijn de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten die [eisers] hebben moeten maken om de uitvoering van de rechten uit de overeenkomsten van geldlening veilig te stellen, voor rekening van de schuldenaar. Dit brengt met zich dat de tot op heden gemaakte advocaatkosten in verband met de niet-nakoming van de overeenkomsten van geldlening, voor rekening komen van MPR 1 en MPR 4, voor welk bedrag MPR Holding zich eveneens borg heeft gesteld. Tot op heden bedragen deze kosten tot aan de dagvaarding € 64.247,94. De gemaakte kosten zien op de inspanningen gedurende nagenoeg één jaar om te komen tot betaling buiten rechte. Deze kosten dienen, al naar gelang het aandeel in de totale vordering, te worden toegedeeld aan [eiser1] en Musis-Sacrum. [eiser1] dient 87%, derhalve een bedrag van € 55.895,71 en Musis-Sacrum 13%, derhalve een bedrag van € 8.352,23 te voldoen.
4.32.
Volgens Multicat c.s. moet de vordering worden afgewezen danwel gematigd. Volgens Multicat c.s. staan de gevorderde kosten geenszins in verhouding tot de door hen gevorderde bedragen. Het is ondoorzichtig hoe de berekeningen tot stand zijn gekomen. De door (de advocaten van) [eiser1] ondernomen acties zijn voorbarig geweest. De gevorderde (buiten)gerechtelijke kosten voldoen niet aan de redelijkheidstoets en komen voor matiging in aanmerking.
4.33.
De rechtbank ziet aanleiding om de gevorderde buitengerechtelijke kosten fors te matigen. Daarvoor is allereerst de hoogte van de vordering in relatie tot de hoogte van de buitengerechtelijke kosten van belang: de buitengerechtelijke kosten overschrijden aanzienlijk de hoogte van de totale vordering. Daarbij komt, dat in de onderhavige procedure [eisers] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat de door haar opgevoerde buitengerechtelijke kosten ook daadwerkelijk zien op het onderhavige geschil. Partijen hebben meerdere gerechtelijke procedures tegen elkaar gevoerd en niet duidelijk is dat de onderhavige kosten daadwerkelijk voortvloeien uit deze procedure. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten zal daarom worden toegewezen tot een op de voet van artikel 242 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gematigd bedrag van
€ 2.842,--. Dat contractueel is vastgelegd dat alle buitengerechtelijke kosten voor rekening van een partij komen, doet aan de matigingsbevoegdheid van de rechter niet af.
Facturen Ploum Lodder Princen (conventionele vordering sub 6 alsmede reconventionele vordering sub 3)
4.34.
In 2011 is Ploum Lodder Princen door MPR Holding ingeschakeld in verband met een aanhangig gemaakte enquêteprocedure jegens MPR Holding, waartoe tussen partijen een overeenkomst is gesloten op grond waarvan juridische bijstand is verleend aan MPR Holding ter zake van de gevoerde enquêteprocedure. Niet MPR Holding, maar Musis-Sacrum heeft de laatste factuur van Ploum Lodder Princen van € 9.787,13 voldaan. De vordering van Ploum Lodder Princen op MPR Holding is door middel van een stille cessie als bedoeld in artikel 3:94 BW overgegaan op Musis-Sacrum. Musis-Sacrum is met de cessie van de vordering in de rechten getreden van Ploum Lodder Princen en heeft een vordering op MPR Holding gebaseerd op een toerekenbare tekortkoming. Thans verlangt Musis-Sacrum in conventie nakoming van MPR Holding van haar betalingsverplichting uit hoofde van de overeenkomst.
4.35.
Multicat c.s. heeft de overdracht van de vordering betwist. Ondanks herhaald verzoek om overlegging van de betreffende overeenkomst of een opdrachtbevestiging heeft zij deze niet mogen ontvangen. Het is voor Multicat c.s. niet duidelijk onder welke titel en voor rekening en risico van wie de werkzaamheden van Ploum Lodder Princen zijn verricht. Er is geen sprake van een rechtsgeldige cessie. Ploum Lodder Princen had ten tijde van de beweerde cessie geen vordering meer, nu de declaraties op dat moment waren voldaan. Om die reden heeft [eisers] geen (belang bij hun) vordering.
4.36.
De rechtbank wijst de conventionele vordering af. Voor cessie is op grond van het bepaalde in artikel 3:94 BW immers een vorderingsrecht benodigd. Nu uit de stellingen van [eisers] blijkt dat de vordering inmiddels was voldaan, bestond er geen vorderingsrecht meer en was het derhalve niet meer mogelijk om te cederen.
4.37.
In reconventie vordert Multicat c.s. (sub 3) de door MPR Holding voldane facturen van Ploum Lodder Princen ten behoeve van Musis-Sacrum in de enquêteprocedure. Het verweer dat in de enquêteprocedure is gevoerd bestaat voor ten minste 70% uit verweer dat gevoerd wordt door Musis-Sacrum, doch zijn geheel gedeclareerd aan Marine-Projects-Rotterdam B.V., die geen partij is bij deze procedure, maar die bij overeenkomst van lastgeving aan MPR Holding de last heeft gegeven om haar belangen te behartigen. Multicat limiteert het verweer dat namens Musis-Sacrum is gevoerd in de enquêteprocedure en de daarmee samenhangende kosten op een aandeel van 50%, derhalve € 13.656,13. Indien zij in conventie wordt veroordeeld over te gaan tot betaling van de declaratie van Ploum Lodder Princen van € 9.787,14 vordert zij voorwaardelijk betaling van € 18.549,70.
4.38.
[eiser1] voert verweer tegen de reconventionele vordering. Marine-Projects-Rotterdam B.V. is geen partij in deze procedure en kan niet in deze procedure worden vertegenwoordigd door MPR Holding. Voorts zien de declaraties op het verweer in de enquêteprocedure door MPR Holding. Musis-Sacrum was hierbij slechts belanghebbende. De facturen zijn dan ook terecht namens/voor MPR Holding door Marine-Projects-Rotterdam B.V. voldaan en dienen niet (gedeeltelijk) voor rekening van Musis-Sacrum te komen.
4.39.
De rechtbank constateert eerst dat zij niet toekomt aan de voorwaardelijke reconventionele vordering, nu de conventionele vordering die ziet op de factuur van Ploum Lodder Princen, hiervoor onder 4.36 is afgewezen.
Voor het overige ligt de reconventionele vordering eveneens voor afwijzing gereed.
Marine-Projects-Rotterdam B.V., voor wie MPR Holding als lasthebber optreedt, is niet de opdrachtgever voor de werkzaamheden die Ploum Lodder Princen heeft verricht en waarvoor zij heeft gedeclareerd. Gesteld noch gebleken is waarom Musis-Sacrum gehouden is om de facturen, al dan niet gedeeltelijk, te voldoen. Het enkele feit dat de verweren ten faveure van Musis-Sacrum naar voren zijn gebracht, is hiervoor onvoldoende.
Canal Digitaal abonnementen (conventionele vordering sub 7)
4.40.
Voordat Musis-Sacrum haar aandelen in MPR Holding heeft verkocht aan Maasboulevard Holding, heeft [eiser1] twee abonnementen voor digitale televisie afgesloten met Canal Digitaal ten behoeve van (onder meer) MPR 1. [eiser1] en MPR 1 zijn overeengekomen dat de abonnementen zouden worden overgenomen en dat MPR 1 de verschuldigde abonnementsgelden met ingang van november 2011 zou voldoen aan Canal Digitaal. De verschuldigde abonnementsgelden ten behoeve van MPR 1 zijn tot op heden echter automatisch geïncasseerd bij [eiser1] door Canal Digitaal, in totaal een bedrag van
€ 425,15.
4.41.
MPR 1 heeft verklaard bereid te zijn om de abonnementskosten van Canal Digitaal te voldoen, doch met uitzondering van de incassokosten omdat deze door toedoen, althans nalaten van [eiser1] zijn ontstaan (zie conclusie van antwoord, randnummer 44). Nu de vordering niet is onderbouwd, wordt de hoogte daarvan betwist.
4.42.
In haar conclusie van antwoord in reconventie heeft [eisers] de vordering, onder overlegging van een betalingsoverzicht, nader onderbouwd.
4.43.
Nu MPR 1 op de onderbouwing van de hoogte van de vordering niet heeft gereageerd, gaat de rechtbank ervan uit dat MPR 1 dit verweer niet heeft gehandhaafd.
De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering toewijzen, nu aan de zijde van MPR 1, met uitzondering van de incassokosten, geen verweer is gevoerd. Ook de incassokosten dienen voor rekening te komen van MPR1, aangezien tussen partijen niet in geschil is dat MPR 1 de abonnementen zou overnemen en zij meermalen is verzocht om hieraan daadwerkelijk uitvoering te geven. Nu zij hierin niet adequaat heeft gehandeld dient MPR 1 de daaraan verbonden financiële gevolgen in de vorm van incassokosten te dragen.
Verrekening (reconventionele vordering sub 4)
4.44.
Tot slot heeft Multicat c.s. in reconventie verzocht om vast te stellen dat eventuele toegewezen vorderingen in conventie worden verrekend met de toegewezen vorderingen in reconventie. In afwachting van de rekenkundige uitwerking zoals breder is omschreven in 4.30 wordt deze beslissing aangehouden.
4.45.
In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
draagt [eisers] op te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat partijen een rentepercentage van 6% vanaf 1 maart 2012 voor geldlening I en vanaf 14 juni 2012 voor geldlening II zijn overeengekomen,
5.2.
bepaalt dat indien [eisers] het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. Muilwijk-Schaaij;
5.3.
bepaalt dat de advocaat van [eisers] binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank – ter attentie van sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - de te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan eigen zijde in de maanden maart tot en met mei 2014 en dat de advocaat van Multicat c.s. binnen dezelfde periode opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan eigen zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
5.4.
bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd;
5.5.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
in conventie en in reconventie
5.6.
houdt alle overige beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2014.
2053/2148