ABRvS, 23-01-2019, nr. 201710333/1/A3
ECLI:NL:RVS:2019:148
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
23-01-2019
- Zaaknummer
201710333/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:148, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23‑01‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 23‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 29 juli 2016 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Middelburg (hierna: de woning) met ingang van 19 augustus 2016 te sluiten voor de duur van drie maanden.
201710333/1/A3.
Datum uitspraak: 23 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Middelburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 oktober 2017 in zaak nr. 16/10145 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Middelburg.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2016 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Middelburg (hierna: de woning) met ingang van 19 augustus 2016 te sluiten voor de duur van drie maanden.
Bij besluit van 15 november 2016 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Stichting Woongoed Middelburg heeft als derdebelanghebbende een schriftelijke reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.C. van der Weele, advocaat te Helmond, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Kwekkeboom, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is bewoner van de woning, die hij huurt van Stichting Woongoed Middelburg. Op 15 juni 2016 hebben agenten van de politie Zeeland-West-Brabant een onderzoek in de woning ingesteld. Uit het hiervan op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 15 juni 2016 blijkt dat in de woning in een dressoir in de woonkamer verscheidene zakken met verkruimelde henneptoppen lagen. Op het dressoir lag een stapel van 97 kleine transparante gripzakjes en stond een digitaal weegschaaltje.
Verder werden vijftig grote transparante gripzakken, een alarmpistool en een balletjespistool inclusief houder aangetroffen. In de kennisgeving van inbeslagneming is vermeld dat in totaal 364 g hennep in beslag is genomen.
Bij het besluit van 29 juli 2016 heeft de burgemeester [appellant] gelast de woning met ingang van 19 augustus 2016 drie maanden te sluiten en gesloten te houden. [appellant] heeft daartegen bezwaar gemaakt en bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek om voorlopige voorziening ingediend ter schorsing van dit besluit.
Naar aanleiding hiervan heeft de burgemeester de sluiting van de woning uitgesteld tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 26 augustus 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5348, het verzoek afgewezen. De burgemeester heeft vervolgens [appellant] gelast de woning vanaf 16 september 2016 voor een periode van drie maanden te sluiten. [appellant] heeft in deze periode op een camping in de nabijheid van Middelburg gewoond.
Op 25 oktober 2016 is door een van de bij het onderzoek van de woning betrokken verbalisanten op ambtseed een aanvullend proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Daarin is onder meer vermeld dat de aangetroffen hennep over verscheidene plastic zakken en bakjes was verdeeld, gedroogd, verkruimeld en gereed voor gebruik.
Bij nader onderzoek is vastgesteld dat de hennep een gewicht van in totaal 364 g had en positief testte op de werkzame stof THC.
De burgemeester heeft zich bij het in bezwaar gehandhaafde besluit tot sluiting van de woning op het standpunt gesteld dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie gehanteerde grens, waarbij een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 g nog als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Gelet op de in de woning aangetroffen hoeveelheid hennep van 364 g, een softdrug vermeld op lijst II bij de Opiumwet, heeft hij daarom [appellant] gelast de woning voor drie maanden te sluiten, aldus de burgemeester.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was tot sluiting van de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet over te gaan. De stelling van [appellant] dat de aangetroffen hennep grotendeels bestond uit afvalresten zonder enige handelswaarde en niet bestemd of in de woning aanwezig was voor verkoop, aflevering of verstrekking, heeft de rechtbank niet aannemelijk geacht. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de burgemeester genoegzaam heeft onderbouwd dat bij nader onderzoek is gebleken dat het om 364 g hennep met de werkzame stof THC en dus om een handelshoeveelheid ging.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het sluiten van de woning gebruik heeft kunnen maken. Wel heeft de burgemeester in het bestreden besluit de belangen van [appellant] als kwetsbaar persoon wegens een medische aandoening onvoldoende tot uitdrukking gebracht. Ter zitting heeft de burgemeester echter toegelicht dat hij met deze belangen wel degelijk rekening heeft gehouden en ervoor heeft zorggedragen dat diverse instanties, waaronder het gebiedsteam, van de sluiting van de woning op de hoogte waren en zich ervan heeft vergewist dat [appellant] vervangende woonruimte had gevonden. Gelet op deze toelichting ter zitting heeft de rechtbank aanleiding gezien dit gebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren.
Hoger beroep
Bevoegdheid burgemeester tot sluiting
3. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester bevoegd was om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op te treden. De burgemeester heeft niet aannemelijk gemaakt dat vanuit de woning drugs zijn verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel dat met dat doel drugs in de woning aanwezig waren. De in de woning aangetroffen hennep betrof, op 14 g voor eigen gebruik bestemde henneptoppen na, niet verkoopwaardig knipafval. De weegschaal en de gripzakjes werden niet gebruikt voor drugshandel. Ook was er geen overlast, aldus [appellant].
3.1. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet luidt:
"De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is."
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362), is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand, maar moeten deze voor verkoop, aflevering of verstrekking aanwezig zijn. Hierbij heeft de Afdeling als uitgangspunt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5 g softdrugs (het door het openbaar ministerie toegepaste criterium voor eigen gebruik) de drugs in beginsel worden geacht (mede) bestemd te zijn voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
3.3. Niet in geschil is dat in de woning 364 g hennep is aangetroffen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] zijn stelling dat de hennep, op 14 g na, knipafval zonder enige handelswaarde betrof, niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank heeft bij dit oordeel terecht doorslaggevende betekenis toegekend aan de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van bevindingen van 15 juni 2016 en 25 oktober 2016. Hieruit blijkt dat de hennep over verscheidene gripzakken en bakjes was verdeeld, gedroogd, verkruimeld en gereed voor gebruik, en positief testte op de werkzame stof THC. Ter zitting bij de rechtbank heeft een bij het onderzoek betrokken opsporingsambtenaar dit ook bevestigd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat in beginsel van de juistheid van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal mag worden uitgegaan. Zij heeft in de verklaring van [appellant] dat het merendeel van de hennep bestond uit afvalresten terecht geen aanleiding gezien om aan de juistheid van de constateringen van de verbalisant te twijfelen.
Ook indien wordt aangenomen dat, zoals hij heeft aangevoerd, [appellant] hennep gebruikt ter verlichting van pijnklachten, laat dit onverlet dat met de processen-verbaal en de verklaring van de verbalisant ter zitting bij de rechtbank aannemelijk is gemaakt dat in de woning 364 g hennep met de werkzame stof THC is aangetroffen en deze geschikt was om te verhandelen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een handelshoeveelheid hennep die deels, dan wel geheel bestemd was voor de verkoop, aflevering of verstrekking, zodat aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is voldaan.
3.4. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om aan [appellant] een last onder bestuursdwang tot sluiting van de woning op te leggen.
Uitoefening bevoegdheid
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester in redelijkheid niet van de bevoegdheid bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet gebruik kon maken. Zijn geval is vergelijkbaar met dat in de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3941, waarbij de Afdeling heeft geoordeeld dat de burgemeester bij het besluit om deze bevoegdheid toe te passen onvoldoende waarde had gehecht aan de omstandigheid dat de betrokkene een sociaal kwetsbaar persoon was en het uit artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) voortvloeiende recht op eerbiediging van de woning van de betrokkene onvoldoende had meegewogen. In dit geval heeft de burgemeester onvoldoende gewicht toegekend aan de omstandigheden dat hij aan multiple sclerose lijdt en van een bijstandsuitkering leeft, schulden heeft en onder beschermingsbewind staat. Door zijn verblijf in een caravan gedurende de woningsluiting was hij verstoken van sociale contacten en moest hij het zonder artsen stellen. Ook kon hij de huur van de caravan niet betalen en heeft hij hiervoor leenbijstand ontvangen, waardoor zijn schuldenlast is vergroot. Verder is van belang dat de woning niet bekend stond als drugspand en dat er nooit klachten van drugsgerelateerde overlast vanuit de woning zijn geweest. Gelet op deze omstandigheden had de burgemeester met een waarschuwing moeten volstaan, aldus [appellant].
4.1. Ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet hanteert de burgemeester het beleid, neergelegd in de op 24 januari 2014 vastgestelde Beleidsnota Bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet 2014, zoals gewijzigd op 4 februari 2016. Volgens de in tabel 2 in artikel 4.5 van de Beleidsnota opgenomen handhavingsmatrix volgt, indien in een woning een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is, bij een eerste overtreding in beginsel een waarschuwing. Bij een tweede overtreding volgt sluiting van de woning voor een periode van 3 maanden. Afhankelijk van de ernst van de situatie kan de burgemeester besluiten om de eerste stap van waarschuwing te laten vervallen en direct tot sluiting voor de duur van drie maanden over te gaan. Bij de afweging of met een waarschuwing wordt volstaan of direct een sluiting wordt bevolen zijn onder meer de volgende indicatoren van belang:
a. de hoeveelheid softdrugs die wordt aangetroffen: bij een handelsvoorraad van minder dan 20 planten of minder dan 30 g wordt in beginsel volstaan met een waarschuwing;
b. indicatoren van enige professionaliteit: de professionaliteit wordt afgemeten aan de aanwezigheid van attributen in het lokaal die wijzen op regelmatige handel in verdovende middelen, zoals de aanwezigheid van weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, verpakkings- en versnijdingsmaterialen en/of overige attributen die wijzen op beroeps- of bedrijfsmatige teelt;
[-]
d. er is sprake van verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie;
[-].
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362), dient aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op een woning, die een inmenging in het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht kan vormen, een zwaar gewicht te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is. In dit verband dient de burgemeester alle relevante feiten en omstandigheden in kaart te brengen en af te wegen of de situatie dermate ernstig is dat sluiting moet volgen of met een andere, minder ingrijpende, maatregel kan worden volstaan.
De Afdeling heeft hierbij verwezen naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2). Hierin is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan en moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Dit moet echter worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken.
Ernstig geval
4.3. De hoeveelheid hennep die de politie op 15 juni 2016 in de woning heeft aangetroffen, is ruim 70 maal groter dan de maximaal toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik. Ook de attributen in de woning zoals de weegschaal, de verpakkingsmaterialen en de illegale wapens duiden op ten minste enige professionaliteit ter zake van drugshandel. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 15 juni 2016 werd een onderzoek in de woning ingesteld wegens onder meer een melding in februari 2016 bij Meld Misdaad Anoniem, van drugshandel vanuit de woning en van een grote aanloop van druggebruikers naar de woning, met name in de nachtelijke uren. Daarnaast was aan de politie op 25 mei 2016 door het Team Criminele Inlichtingen een proces-verbaal verstrekt aangaande drugshandel door [appellant] vanuit de woning. Ook bij Woongoed Middelburg was door omwonenden melding gedaan over drugshandel door [appellant] vanuit de woning. De woning staat in een wijk die regelmatig te kampen heeft met hennepkweek en illegale drugsverkoop. Onder deze omstandigheden heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich hier een ernstig geval voordeed en dus een zwaarwegend belang was gediend bij sluiting van de woning voor bepaalde tijd.
Belangen [appellant]
4.4. De burgemeester was bekend met de medische situatie van [appellant] en heeft blijkens zijn toelichting in beroep en hoger beroep het belang van [appellant] om wegens zijn medische toestand in de woning te mogen blijven wonen bij de besluitvorming meegewogen. De burgemeester heeft een zwaarder gewicht toegekend aan het belang van sluiting van de woning dan aan het belang van [appellant]. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester dit gelet op de ernst van de situatie in redelijkheid heeft kunnen doen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn gezondheidssituatie zodanig ernstig was dat de burgemeester van sluiting van de woning had moeten afzien of dat de sluiting zijn medische behandeling zou doorkruisen of zijn gezondheid zou schaden. Voorts is van belang dat de burgemeester [appellant] hulp heeft geboden bij het vinden van tijdelijke woonruimte en dat aan [appellant] zorg en ondersteuning door professionele zorgverleners binnen het gebiedsteam is geboden.
4.5. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om [appellant] te gelasten de woning voor de duur van drie maanden te sluiten.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. H. Bolt en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Bijloos w.g. De Wilde
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019
598.