Hof Den Haag, 05-07-2018, nr. 2200099017
ECLI:NL:GHDHA:2018:4039
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
05-07-2018
- Zaaknummer
2200099017
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:4039, Uitspraak, Hof Den Haag, 05‑07‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:368
Uitspraak 05‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd n.a.v. ECLI:NL:HR:2020:368.
Rolnummer: 22-000990-17
Parketnummer: 10-143232-16
Datum uitspraak: 5 juli 2018
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1972,
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 21 juni 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:hij in of omstreeks de periode van 20 juli 2015 tot en met 23 juli 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw gevestigd aan de [adres], in elk geval enig gebouw, geheel of ten dele toebehorende aan [B.V.], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door cement te storten in de waterafvoer en/of de inpandige hemelwaterafvoer en/of (telkens)(met een hard voorwerp) in een aantal muren gaten te slaan en/of een aantal ruiten in te slaan en/of sanitair kapot te slaan en/of de dakbedekking los te trekken en/of een aantal (systeem)plafonds los te trekken en/of in te slaan;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 20 juli 2015 tot en met 23 juli 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een aantal muren en/of een aantal deuren en/of een aantal ruiten en/of een aantal plafonds en/of sanitair en/of de dakbedekking en/of de waterafvoer en/of de inpandige hemelwaterafvoer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [B.V.], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2:hij in of omstreeks de periode van 20 juli 2015 tot en met 23 juli 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk de inboedel (ondermeer (onderdelen van) een keuken en/of radiatoren en/of een airco en/of glaswerk en/of een ketel en/of sanitair en/of een of meer alarmsystemen) van een pand gevestigd aan de [adres], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [B.V.], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als huurder van genoemde inboedel en/of genoemd pand, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3:hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2015 tot en met 17 juli 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een schilderij, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als huurder van een pand gevestigd aan de [adres], wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4:hij in of omstreeks de periode van 20 juli 2015 tot en met 23 juli 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk de inboedel (ondermeer (onderdelen van) een keuken en/of radiatoren en/of een airco en/of glaswerk en/of een ketel en/of sanitair en/of een of meer alarmsystemen) van een pand gevestigd aan de [adres], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [B.V.], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [B.V.] en de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de Rabobank. Het hof zal het vonnis waarvan beroep derhalve in zoverre vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof nog de hierna te vermelden aanvullingen aanbrengt. Het vonnis waarvan beroep dient derhalve -behoudens voor zover het wordt vernietigd - onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.
Aanvulling bewijsmiddelen
Naar ‘s hofs oordeel dient bewijsmiddel 7 (proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 maart 2016 met proces-verbaalnummer [nummer]) in het vonnis als volgt te worden aangevuld:
De zin:
‘Een man, ik denk de eigenaar, zei dat hij de diepvries apart zou houden voor mij.’
dient als volgt te worden aangevuld:
‘Een man, ik denk de eigenaar (het hof begrijpt: [verdachte]), zei dat hij de diepvries apart zou houden voor mij. Hij, die eigenaar heet geloof ik [verdachte].’
Voorts dienen naar ’s hofs oordeel de door politierechter gebezigde bewijsmiddelen in het vonnis als volgt te worden aangevuld:
9.
De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 21 juni 2018 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik huurde het pand van het [naam] aan de [adres] te Rotterdam van [B.V.] Ik huurde het pand vanaf 1 december 2010. Het klopt dat ik vanaf een bepaald moment geen huur meer betaalde. Ik heb een gesprek gehad met de Rabobank. In het gesprek gaf de bank aan dat de heer [slachtoffer] zijn hypotheek niet betaalde. Ik moest voortaan rechtstreeks de huur aan de Rabobank betalen.
U houdt de aangifte van [slachtoffer] aan mij voor. U zegt mij dat ik WhatsApp-berichten heb gestuurd aan de heer [slachtoffer] waarin ik zou hebben aangegeven dat ik alles met de grond gelijk zou maken als ik uit het pand gezet zou worden. Ik zou voorts in deze berichten hebben aangegeven dat ik het pand helemaal leeg zou halen.
U houdt mij voorts pagina 128 van het dossier voor. Ik zou in een WhatsApp-bericht hebben geschreven dat ik het pand toch ga slopen en dat het zeker is dat ik heel veel schade ga maken.
Het zal wel dat ik deze WhatsApp-berichten aan de heer [slachtoffer] heb verzonden. Ik ga er inderdaad vanuit dat ik de door u voorgehouden berichten heb verstuurd. Ik heb die berichten uit boosheid verzonden.
Verweren
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep een alternatief scenario bepleit, te weten dat een ander, mogelijk [slachtoffer], verantwoordelijk is voor de verduisteringen en vernielingen in het pand. Voorts heeft de raadsvrouw van de verdachte – overeenkomstig haar overgelegde in het procesdossier gevoegde pleitnotities – betoogd dat de verdachte voor het meenemen of weggeven van de inboedel dient te worden vrijgesproken, omdat de verdachte eigenaar was van de inboedel van het hotel. Tot slot heeft zij bepleit dat geen sprake is van medeplegen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Alternatief scenario
Hetgeen door de verdediging is betoogd is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd en overigens ook op grond van het dossier niet aannemelijk geworden. Het hof heeft hierbij in het bijzonder acht geslagen op de door de verdachte verzonden WhatsApp-berichten. Het hof acht in het licht van die berichten de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ongeloofwaardig. Temeer omdat de verdachte, op het moment dat verbalisant [verbalisant] op 22 juli 2015 ter plaatse kwam, tegenover de verbalisant geen enkele melding van vernielingen of diefstallen heeft gemaakt, terwijl volgens de getuige [getuige] reeds op 21 juli 2015 harde geluiden uit het pand kwamen en spullen uit het pand werden gehaald.
Overweging eigendom inboedel
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij eigenaar was van de inboedel van het pand. Er is voor deze verklaring in het dossier geen enkel bewijs aanwezig. Ook blijkt uit het op 17 april 2015 uitgesproken vonnis van de kantonrechter dat de inventaris en diverse andere omschreven zaken door de verhuurder aan de huurder, zijnde verdachte, in bruikleen zijn gegeven. In deze procedure is niet door de verdachte de stelling betrokken dat de inboedel van het pand van eigenaar is veranderd. De lezing van de verdediging wordt derhalve als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Medeplegen
De verdachte heeft WhatsApp-berichten verzonden waarin stond vermeld dat hij het pand zou slopen. Het hof gaat op grond van deze berichten er vanuit dat de vernielingen in opdracht van de verdachte zijn gepleegd. Het hof wordt op dit punt gesterkt door het feit dat de getuige Van [getuige] op 21 juli 2015 vijf mannen heeft gezien bij het [naam]. Zij waren spullen uit het hotel aan het sjouwen en aan het laden in een bestelbusje. Ook haalden zij de letters ‘restaurant’ van de gevel. Toen [getuige] de mannen vroeg wat zij aan het doen waren zeiden zij dat hij zich er niet mee moest bemoeien en moest oprotten. Het hof leidt hieruit af dat ook deze mannen begrepen dat hetgeen zij en anderen – in opdracht van verdachte - deden niet rechtmatig was. In zoverre hadden de door de verdachte ingeschakelde “helpers” op zijn minst in voorwaardelijke vorm opzet op de door hen gepleegde vernielingen en verduisteringen.
De volgende dag was de verdachte aanwezig in het pand. Hij maakte geen enkele melding van een strafbaar feit tegenover de politieagent die poolshoogte kwam nemen. Hij verklaarde daarentegen dat hij de zaak aan het leeghalen was. De agent zag bij die gelegenheid dat veel muren en plafonds in het pand reeds kapot waren.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat sprake is van medeplegen ten aanzien van alle vier de verweten en bewezenverklaarde feiten.
Het hof verwerpt derhalve de verweren.
Vordering tot schadevergoeding [B.V.]
In het onderhavige strafproces heeft [B.V.] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 64.650,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 64.650,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2015 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof overweegt ten aanzien van de vordering dat deze onvoldoende is onderbouwd. De nieuwwaarde van de inboedel is opgevoerd, terwijl enkel de dagwaarde voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof is derhalve van oordeel dat op grond van een schatting tot de conclusie kan worden gekomen dat een bedrag van € 25.000,00 aan materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde. De verdachte zal derhalve worden veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij van het schadebedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op € 894,-, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [B.V.]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 25.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van [B.V.]
Betaling aan de Staat ten behoeve van de Rabobank
Vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 109.668,80 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht aan de benadeelde partij de Rabobank. Op grond van artikel 60a jo. artikel 24c lid 3 van het Wetboek van Strafrecht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de Rabobank, met dien verstande dat rekening zal worden gehouden met de maximumduur van de vervangende hechtenis van één jaar gelet op de meerdaadse samenloop als bedoeld in artikelen 57 van het Wetboek van Strafrecht (HR 10 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7397).
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [B.V.] en de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij de Rabobank en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [B.V.]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [B.V.] ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 894,-.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [B.V.], ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 68 (achtenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij de Rabobank
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd de Rabobank, ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van 109.668,80 (honderdnegenduizend zeshonderdachtenzestig euro en tachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 297 (tweehonderdzevenennegentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. C.J. van der Wilt,
in bijzijn van de griffier mr. C.M.A. Ellens-Veenhof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 juli 2018.