HR, 15-04-2011, nr. 10/00175
ECLI:NL:HR:2011:BP3058
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
15-04-2011
- Zaaknummer
10/00175
- Conclusie
Mr. L. Strikwerda
- LJN
BP3058
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP3058, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 15‑04‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP3058
ECLI:NL:PHR:2011:BP3058, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑01‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP3058
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Vordering tot herroeping op de voet van art. 382, aanhef en onder a, Rv. (81 RO)
15 april 2011
Eerste Kamer
10/00175
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
ANWB B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de ANWB.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het arrest in de zaak 106.005.123/01 (rolnummer 1021/06) van het gerechtshof te Amsterdam van 29 november 2007;
b. het arrest in de zaak 200.011.597/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 11 augustus 2009.
Het arrest van het hof van 11 augustus 2009 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen laatstgenoemd arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de ANWB is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de ANWB begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 15 april 2011.
Conclusie 28‑01‑2011
Mr. L. Strikwerda
Partij(en)
conclusie inzake
[Eiser]
tegen
ANWB B.V.
Edelhoogachtbaar College,
1.
Het tijdig door eiser tot cassatie, hierna: [eiser], ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 11 augustus 2009, gewezen in een door [eiser] als eiser tegen thans verweerster in cassatie, hierna: de ANWB, als gedaagde, aanhangig gemaakte herroepingsprocedure. Bij dit arrest heeft het hof de vordering van [eiser] tot herroeping van het tussen partijen gewezen arrest van het hof van 29 november 2007 op de grond dat dit arrest berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd (art. 382, aanhef en onder a, Rv), afgewezen.
2.
De ANWB is in cassatie niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
3.
Het cassatieberoep berust op één middel dat, als ik het goed zie, twee klachten bevat. Deze klachten kunnen naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
4.
De eerste klacht van het middel betreft een rechtsklacht en is kennelijk gericht tegen het oordeel van het hof — in r.o. 2.4 — dat de vordering tot herroeping reeds daarom niet toewijsbaar is, omdat het bedrog waarop [eiser] zijn vordering baseert (onwaarheid van door de ANWB gedane mededelingen omtrent zowel de inhoud van de tussen de ANWB en [eiser] en zijn zaakwaarnemers gevoerde telefoongesprekken als die van de voorwaarden van de IRK-Plus), [eiser] in de voorgaande procedure redelijkerwijs reeds bekend had kunnen zijn. Volgens de klacht geeft dit oordeel van het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de vraag wanneer sprake is van ontdekking van het bedrog. Volgens de klacht is daarvan pas sprake wanneer de partij die is bedrogen beschikt over het bewijs dat het bedrog is gepleegd.
5.
De klacht faalt, omdat het oordeel van het hof juist is. Van ontdekking van het bedrog is niet eerst sprake wanneer de bedrogene beschikt over het bewijs dat het bedrog is gepleegd. Voldoende is, zoals het hof ook heeft geoordeeld, dat het gestelde bedrog bij een redelijkerwijs van de bedrogene te verwachten onderzoek had kunnen worden ontdekt. Zie HR 15 februari 2008, NJ 2008, 112 en de conclusie van A-G Wesseling-van Gent onder 3.8 en 3.9 voor dit arrest. Zie voorts Th.B. ten Kate en M.M. Korsten-Krijnen, Herroeping, verbetering en aanvulling van burgerrechterlijke uitspraken, 2005, blz. 129/130.
6.
De tweede klacht van het middel betreft een motiveringsklacht en bestrijdt als onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat [eiser] in de voorgaande procedure bij een redelijkerwijs van hem te verwachten onderzoek bekend had kunnen zijn met de door hem gestelde onwaarheid van de door de ANWB weergegeven inhoud van de tussen de ANWB enerzijds en [eiser] en zijn zaakwaarnemers anderzijds gevoerde telefoongesprekken en daarmee met het door hem gestelde bedrog.
7.
Deze klacht faalt, omdat in het licht van de omstandigheid dat [eiser] — naar het middel ook aangeeft — in de voorgaande procedure (zij het onvoldoende duidelijk) de juistheid van de gespreknotities heeft betwist (en er dus bekend mee was dat de door de ANWB gestelde inhoud van de gevoerde telefoongesprekken naar zijn inzicht bezijden de waarheid was), het bestreden oordeel van het hof niet onbegrijpelijk is.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,