De paginanummers van de hierna vermelde bewijsmiddelen betreffen pagina’s van het dossier van de politie Oost-Nederland, proces-verbaalnummer PL0600-2017133500, gesloten op 27 maart 2017 en ondertekend door [verbalisant 3] , hoofdagent van de politie, tenzij anders vermeld.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 17-04-2019, nr. 21-002888-18
ECLI:NL:GHARL:2019:3288, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
17-04-2019
- Zaaknummer
21-002888-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:3288, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17‑04‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1086
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2018:2156, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NJFS 20169/130
Jwr 2019/15 met annotatie van Hulst, J.W. van der
Uitspraak 17‑04‑2019
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002888-18
Uitspraak d.d.: 17 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 15 mei 2018 met parketnummer 05-820105-16 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1988] ,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van wat door de verdachte en zijn raadsman, mr. J.G. Roethof, en namens de benadeelde partij [benadeelde] door mr. Schreudering naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij en (daardoor) tot een deels andere strafoplegging komt (de schadevergoedingsmaatregel). Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 3 september 2016 te Nijmegen in de gemeente Nijmegen,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
komende uit de richting van de Hatertseweg en/of gaande in de richting van de kruising van de wegen, Weg door Jonkerbos en de Burgemeester Daleslaan, daarmede rijdende over de weg, Weg door Jonkerbos,
roekeloos, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
onder invloed van alcohol, althans na het gebruik van een niet onaanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank,
terwijl ter hoogte van die kruising de aldaar geplaatste, voor hem, verdachte van toepassing zijnde en in zijn richting gekeerde verkeerslichten rood licht uitstraalden, inhoudende: "Stop",
in strijd met het gestelde in artikel 62 geen gevolg heeft gegeven aan het in 68 lid 1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 gestelde gebod of verbod, door met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig(personenauto) niet ingevolge het gestelde in artikel 79 van voormeld reglement voor de aldaar zich op het wegdek van die weg (Weg door Jonkerbos) aangebrachte stopstreep te stoppen en/of
met een snelheid gelegen tussen de 90 en 113 kilometer per uur, althans met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en/of zonder te remmen die kruising is op- en over gereden en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld, dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (Weg door Jonkerbos) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
in strijd met het gestelde in artikel 68 lid 1 onder c en/of lid 6 van voormeld reglement, zonder te stoppen, door rood is gereden en/of een op die weg, Weg door Jonkerbos rijdende, toen ter plaatse voor hem, verdachte, dicht van links genaderd zijnde bestuurder van een ander motorrijtuig (personenauto) niet voor heeft laten gaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat over die weg (Weg door Jonkerbos) rijdende, toen voor hem, verdachte, van links dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (personenauto),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander/en (genaamd [benadeelde] , [slachtoffer] en/of [getuige] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8 tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 en/of
welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 3 september 2016 te Nijmegen in de gemeente Nijmegen,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
komende uit de richting van de Hatertseweg en/of gaande in de richting van de kruising van de wegen, Weg door Jonkerbos en de Burgemeester Daleslaan, daarmede heeft gereden over de weg, Weg door Jonkerbos en
terwijl ter hoogte van die kruising de aldaar geplaatste, voor hem, verdachte van toepassing zijnde en in zijn richting gekeerde verkeerslichten rood licht uitstraalden, inhoudende: "Stop",
in strijd met het gestelde in artikel 62 geen gevolg heeft gegeven aan het in 68 lid 1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 gestelde gebod of verbod, door met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet ingevolge het gestelde in artikel 79 van voormeld reglement voor de aldaar zich op het wegdek van die weg (Weg door Jonkerbos) aangebrachte stopstreep te stoppen en/of
met een snelheid gelegen tussen de 90 en 113 kilometer per uur, althans met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en/of zonder te remmen die kruising is op- en over gereden en/of
in strijd met het gestelde in artikel 68 lid 1 onder c en/of lid 6 van voormeld reglement, zonder te stoppen, door rood is gereden en/of een op die weg, Weg door Jonkerbos rijdende, toen ter plaatse voor hem, verdachte dicht van links genaderd zijnde bestuurder van een ander motorrijtuig (personenauto) niet voor heeft laten gaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat over die weg (Weg door Jonkerbos) rijdende, toen voor hem, verdachte van links dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (personenauto), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2:
hij op of omstreeks 03 september 2016 te Nijmegen
als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd,
na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,71 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1, primair met de schuldvorm roekeloosheid, en feit 2.
In reactie op het verweer van de raadsman dat sprake is van een vormverzuim in relatie tot het bloedonderzoek heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is om aan de juistheid van het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal ‘rijden onder invloed’ te twijfelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 primair vrijspraak van het bestanddeel roekeloosheid bepleit. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de belastende verklaring van getuige [getuige] onbetrouwbaar is en moet worden uitgesloten van het bewijs. Daarnaast heeft de verdachte betwist dat hij de politieauto heeft gezien en heeft geprobeerd te vluchten.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat er bij het bloedonderzoek sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en dat het resultaat van het bloedonderzoek dient te worden uitgesloten van het bewijs. Het verzuim bestaat erin dat de verdachte niet is gevraagd om toestemming voorafgaand aan de bloedafname in verband met de verdenking van rijden onder invloed. In het aanvullend proces-verbaal is weliswaar door verbalisant [verbalisant 1] gerelateerd dat de verdachte die toestemming heeft gegeven, maar niet is gebleken dat [verbalisant 1] aanwezig was in het ziekenhuis waar het bloed is afgenomen. Hierdoor zijn de lichamelijke integriteit van de verdachte en zijn recht op een eerlijk proces geschonden.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Vormverzuim
De eerste vraag die het hof dient te beantwoorden is of er sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 26 juli 2017 gerelateerd dat hij de verdachte op 3 september 2016 om toestemming heeft gevraagd voor het afnemen van bloed. Verder heeft [verbalisant 1] gerelateerd dat om 04:30 uur bloed is afgenomen in het bijzijn van verbalisant [verbalisant 2] . Het hof heeft geen reden om aan de juistheid van het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal te twijfelen. Gelet op het voorgaande doet de stelling van de verdediging – dat verbalisant [verbalisant 1] niet in het ziekenhuis was waar het bloed van de verdachte werd afgenomen – naar het oordeel van het hof niet ter zake.
Om die redenen is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv en dat de resultaten van het bloedonderzoek voor het bewijs mogen worden gebruikt.
Feit 1 en 2
Met de rechtbank stelt het hof het volgende vast.
De feiten
Op 3 september 2016 reed de verdachte rond 02:15 uur als bestuurder van een personenauto, een BMW, in Nijmegen. Onder meer [getuige] zat bij de verdachte in de auto. De verdachte reed over de Weg door Jonkerbos (vanuit de richting van de Hatertseweg) en ging richting de kruising van de Weg door Jonkerbos en de Burgemeester Daleslaan. Een andere personenauto, een Mercedes, naderde de verdachte vanuit tegenoverliggende richting op de Weg door Jonkerbos. In deze auto zaten [benadeelde] en [slachtoffer] (bestuurder). Bij de kruising van de Weg door Jonkerbos met de Burgemeester Daleslaan had de Mercedes voorgesorteerd om linksaf de Burgemeester Daleslaan in te slaan. Op deze kruising kwamen de auto van de verdachte en de auto van [slachtoffer] en [benadeelde] in aanrijding met elkaar.2.
Snelheid
Op de plek van het ongeval, de kruising van de Weg door Jonkerbos met de Burgemeester Daleslaan, gold een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur (km/h).3.Zoals blijkt uit het rapport van de verkeersongevallenanalyse (VOA) reed de verdachte minimaal 90 km/h en maximaal 113 km/h.4.Op het moment dat de verdachte de stopstreep passeerde, reed hij met een snelheid van minimaal 94 km/h en maximaal 106 km/h.5.Dit wordt onderschreven door de verbalisanten die ter plaatse waren. Deze verbalisanten stonden in een opvallend dienstvoertuig op de kruising van de Weg door Jonkerbos met de Tarweweg. Zij zagen de auto waarin de verdachte reed hen met een hoge snelheid passeren. Zij schatten de snelheid van het voertuig op ruim 100 km/h. De verdachte remde niet voor het rode verkeerslicht, maar reed met hoge snelheid door rood.6.Het hof gaat er met de rechtbank van uit dat de verdachte minimaal 40 km/h te hard reed. Door met deze snelheid de kruising op te rijden (zonder te remmen), handelde de verdachte in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV). De verdachte was niet in staat om de auto tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was.
Verkeerslichten
Zoals blijkt uit het VOA-rapport, stond het voor de verdachte geldende verkeerslicht al 3,5 minuut op rood op het moment dat hij er voorbij reed. Het verkeerslicht stond al op rood vanaf het moment dat de verdachte het voor het eerst kon waarnemen, op een afstand van zo’n 230 meter van de stopstreep. De verdachte had vanaf dat moment met een lichte remming ruim op tijd tot stilstand kunnen komen. Het verkeerslicht dat [benadeelde] en [slachtoffer] passeerden, stond op groen toen zij kwamen aanrijden en veranderde naar geel op het moment dat hun auto de koplus van de rijrichting activeerde. Het verkeerslicht stond 0,9 seconden op geel toen zij het passeerden. Uit het VOA-rapport blijkt dat het voor [slachtoffer] onmogelijk was om zijn voertuig voor de stopstreep tot stilstand te brengen.7.Uit de analyse van de verkeersregelinstallatie komt naar voren dat de verkeerslichten naar behoren werkten.8.Dit wordt onderschreven door de verbalisanten die achter de verdachte aanreden. Ook zij zagen dat het verkeerslicht voor de verdachte op rood stop op het moment dat hij het passeerde.9.
Verkeerssituatie ter plaatse
Op het wegdek waar de verdachte reed (de Weg door Jonkerbos) was een stopstreep aangebracht.10.De verdachte:
- -
stopte niet voor deze stopstreep (overtreding van artikel 79 RVV),
- -
reed door rood licht (overtreding van artikel 68 lid 1 onder c RVV) en
- -
liet het overige verkeer niet voorgaan (overtreding van artikel 68 lid 6 RVV).
De verdachte heeft daarmee gehandeld in strijd met artikel 62 RVV.
Alcoholgebruik
De verdachte was ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol.11.In het bloed van de verdachte was – ruim twee uur na het ongeval – een ethanolconcentratie te meten van 1,71 milligram alcohol per milliliter bloed.12.Het hof stelt vast dat de verdachte als bestuurder van een personenauto onder invloed heeft gereden en acht om die reden het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De mate van schuld
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de feitelijke gedragingen van de verdachte, door hun aard en de ernst en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De vraag is of deze schuld is aan te merken als roekeloosheid.
Van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in verbinding met artikel 175 lid 2 WVW is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Of sprake is van roekeloosheid in deze zin zal afhangen van de specifieke omstandigheden van het geval. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moet daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, als zwaarste vorm van schuld, grenzend aan opzet, bepaaldelijk eisen worden gesteld.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het roekeloosheid als hiervoor bedoeld bewezen kan verklaren en motiveert dit als volgt.
De verdachte passeerde op de Weg door Jonkerbos een nabij opgestelde opvallende politieauto. De verbalisanten hebben in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal vastgelegd dat de verdachte op dat moment naar hun inschatting ruim 100 km/h reed. Op enig moment verlaagde de verdachte zijn snelheid naar zo’n 70 à 80 km/h. De verbalisanten gingen achter de verdachte aan om een verkeerscontrole uit te voeren. De verdachte ging daarop harder rijden en de afstand tussen hem en de verbalisanten werd groter. Op dat moment reed de verdachte zo’n 110 km/h. Ter hoogte van het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis (CWZ) gaf de politie een stopteken aan de verdachte. De verdachte reed toen al zo’n 110 à 120 km/h. De verdachte voldeed niet aan het stopteken en ging nog harder rijden, tot zo’n 130 km/h, naar de inschatting van de verbalisanten. Zij zagen ook dat de verdachte niet remde bij het naderen van de verkeerslichten.13.
Getuige [getuige] zat bij de verdachte in de auto. Zij heeft verklaard dat één van de inzittenden in de auto “politie” zei toen de verdachte ter hoogte van het CWZ reed. Daarop versnelde de auto en vond de aanrijding plaats.14.
Met de rechtbank concludeert het hof dat de verdachte kennelijk heeft willen ontkomen aan de politie (wellicht omdat hij alcohol had gedronken) en daartoe versnelde toen hij door de politie werd gesignaleerd volgens verbalisanten nogmaals versnelde toen de politie hem een stopteken gaf. Zijn snelheid nam toe tot minimaal 90 en maximaal 113 km/h (binnen de bebouwde kom), zoals nadien is berekend. Dit handelen van de verdachte kenmerkt zich door het ontbreken van elke vorm van voorzichtigheid. De verdachte heeft kennelijk zonder enige remming door besef van de onaanvaardbare risico’s van zijn gedrag op zeer gevaarlijke wijze aan het verkeer deelgenomen. Door zo te handelen heeft de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven geroepen.
De verdachte had zich gelet op het voorgaande bewust moeten zijn van dit gevaar en het risico dat hij nam (zowel ten aanzien van zijn eigen leven en gezondheid als ten aanzien van het leven en gezondheid van medeweggebruikers). Het hof acht het waarschijnlijk dat de verdachte zich er in dit geval ook daadwerkelijk van bewust was. Getuige [getuige] heeft immers verklaard dat de auto versnelde op het moment dat de politie werd gesignaleerd. Het verweer van de verdediging dat de verklaring van [getuige] onbetrouwbaar zou zijn, verwerpt het hof. De verbalisanten hebben immers gerelateerd dat zij de auto van de verdachte hoorden en zagen versnellen, waardoor de verklaring van [getuige] steun vindt in hun relaas.
Doordat de verdachte kennelijk wilde ontkomen aan de politie en bewust op een volstrekt onaanvaardbare manier heeft gereden, heeft hij zijn eigen belang volledig boven de belangen van andere verkeersdeelnemers gesteld.
Op grond van alle omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, waaronder in het bijzonder het versnellen van de verdachte om kennelijk aan de politie te ontkomen, merkt het hof – net als de rechtbank – het gedrag van de verdachte aan als roekeloos in de zin van artikel 175 lid 2 WVW.
Slachtoffers
Door het aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval is bij [benadeelde] , [slachtoffer] en [getuige] lichamelijk letsel ontstaan.
Bij [benadeelde] is na het ongeval het volgende letsel geconstateerd:
- -
drie schedelbreuken,
- -
een bloeding in het middenoor met een geperforeerd trommelvlies en
- -
een gekneusde borstkas.15.
Op 6 september 2016 is vastgesteld dat een gemiddeld gehoorverlies van ongeveer 15 decibel (dB) aan het rechteroor is ontstaan en 40 tot 45 dB aan het linkeroor. Op 11 november 2016 was dit nog onveranderd.16.
Bij [slachtoffer] is een kneuzing van de halswervels geconstateerd.17.Zijn ruggenwervel is ten gevolge van het ongeval krom komen te staan.18.
Op 24 juli 2017 was [slachtoffer] nog steeds onder behandeling bij een fysiotherapeut vanwege een whiplash en rugklachten. Aan zijn linkeroog is hij 60 procent aan zicht verloren. Aan beide oren is zijn gehoor met 40 dB verminderd.19.
De Hoge Raad laat de rechter vrij om ook buiten de in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht opgesomde gevallen lichamelijk letsel als zwaar aan te merken wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het letsel van zowel [benadeelde] als [slachtoffer] zo ernstig is en lang voortduurt, dat het volgens het gewone spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd.
Ten aanzien van [getuige] overweegt het hof dat zij op 28 juli 2017 heeft verklaard dat ze als gevolg van het ongeval op dat moment nog steeds last had van een beschadigde nekwervel. Zij kreeg volgens haar verklaring op dat moment nog fysiotherapie. Daarnaast kreeg zij psychologische hulp voor traumaverwerking.20.Met de rechtbank is het hof van oordeel dat aan [getuige] , gelet op het voorgaande, zodanig lichamelijk letsel is toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 3 september 2016 te Nijmegen in de gemeente Nijmegen,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
komende uit de richting van de Hatertseweg en/of gaande in de richting van de kruising van de wegen, Weg door Jonkerbos en de Burgemeester Daleslaan, daarmede rijdende over de weg, Weg door Jonkerbos,
roekeloos, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
onder invloed van alcohol, althans na het gebruik van een niet onaanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank,
terwijl ter hoogte van die kruising de aldaar geplaatste, voor hem, verdachte van toepassing zijnde en in zijn richting gekeerde verkeerslichten rood licht uitstraalden, inhoudende: "Stop",
in strijd met het gestelde in artikel 62 geen gevolg heeft gegeven aan het in 68 lid 1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 gestelde gebod of verbod, door met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig(personenauto) niet ingevolge het gestelde in artikel 79 van voormeld reglement voor de aldaar zich op het wegdek van die weg (Weg door Jonkerbos) aangebrachte stopstreep te stoppen en/of
met een snelheid gelegen tussen de 90 en 113 kilometer per uur, althans met een grotere snelheid dan de aldaar voor hem, verdachte geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en/of zonder te remmen die kruising is op- en over gereden en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld, dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (Weg door Jonkerbos) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
in strijd met het gestelde in artikel 68 lid 1 onder c en/of lid 6 van voormeld reglement, zonder te stoppen, door rood is gereden en/of een op die weg, Weg door Jonkerbos rijdende, toen ter plaatse voor hem, verdachte, dicht van links genaderd zijnde bestuurder van een ander motorrijtuig (personenauto) niet voor heeft laten gaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat over die weg (Weg door Jonkerbos) rijdende, toen voor hem, verdachte, van links dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (personenauto),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een anderen (genaamd [benadeelde] , [slachtoffer] en/of [getuige] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8 tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 en/of
welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
2:
hij op of omstreeks 03 september 2016 te Nijmegen
als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd,
na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,71 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994,
terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid
en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet
en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Gelderland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot:
- -
een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, en;
- -
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaar met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte verantwoordelijk is voor drie bedrijven en twee man personeel en daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op 3 september 2016 roekeloos gereden waardoor een ongeval is ontstaan en drie personen ernstig letsel hebben opgelopen.
De verdachte reed ’s nachts met hoge snelheid met veel te veel alcohol op binnen de bebouwde kom in Nijmegen. Op enig moment kreeg de verdachte in de gaten dat er politie in de buurt was. Hij kreeg een stopteken van de politie. Hij negeerde het stopteken en versnelde tot minimaal 90 kilometer per uur. De verdachte reed zonder te remmen door rood een kruising op, terwijl hij het verkeerslicht al op een afstand van 230 meter had kunnen en moeten zien en dus had kunnen en moeten remmen. Daardoor kwam hij in aanrijding met een andere auto waarin aangevers [slachtoffer] en [benadeelde] zaten. Zij hebben beiden zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat hun levens tot op de dag van vandaag worden beïnvloed door de gevolgen van het ongeval. Ook tenminste één van de inzittenden van de auto van de verdachte, [getuige] , liep lichamelijk letsel op. De verdachte is verantwoordelijk voor die gevolgen.
Het hof stelt voorop dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd en aangewezen is voor het door roekeloosheid veroorzaken van een verkeersongeval met ernstige verwonding van meerdere slachtoffers.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 maart 2019 blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van rijden onder invloed. Het hof weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Net als de rechtbank constateert het hof dat de verdachte geen verantwoordelijkheid lijkt te nemen voor zijn daden. Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij (ongefundeerd) de geconstateerde snelheid, het rode verkeerslicht en zijn bloedalcoholgehalte in twijfel getrokken. Daarnaast lijkt de verdachte zich meer druk te maken om zijn eigen problemen dan om die van de slachtoffers.
Gelet op het voorgaande ziet het hof aanleiding aan de verdachte dezelfde straffen op te leggen als de rechtbank heeft gedaan, te weten:
- -
een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en
- -
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaar met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.000,00, bestaande uit smartengeld voor de langetermijngevolgen van het ongeval, onder meer slaapproblemen en geheugenverlies.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig dient te worden toegewezen.
De raadsman heeft zich op dit punt aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Door het handelen van de verdachte en het daardoor ontstane ongeval heeft benadeelde [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel opgelopen en zijn een aantal bestaande klachten van [benadeelde] verergerd. Op grond hiervan heeft zij aanspraak op immateriële schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek. Rekening houdend met de aard en de ernst van het verkeersgedrag van de verdachte, de aard en de ernst van de tot nu toe bekende gevolgen of toegenomen klachten ervan voor [benadeelde] en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof toewijzing van een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk. De benadeelde partij zal voor het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de behandeling van het restant van de vordering naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, omdat daarvoor nadere onderbouwing nodig zou zijn. De benadeelde partij kan het restant van haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
3 september 2016.
Aldus gewezen door
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mr. C.M.E. Lagarde en mr. R.M. Maanicus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.W.P. Soons, griffier,
en op 17 april 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 17 april 2019.
Tegenwoordig:
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. R. Huisman, advocaat-generaal,
R. Lange, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑04‑2019
Proces-verbaal van bevindingen, p. 28.
Proces-verbaal analyse van een verkeersdelict op basis van gegevens van een verkeersregelinstallatie, p. 99.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 28.
Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 3 april 2019.
Rapport alcohol in het verkeer, NFI, p. 43.
Proces-verbaal van bevindingen, p. 28.
Afzonderlijk proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , van de politie Oost-Nederland, proces-verbaalnummer PL0600-2016434569-25, opgemaakt en op 31 juli 2017 ondertekend door [verbalisant 1] , hoofdagent van de politie, p. 1.
Brief van de neuroloog in het CWZ van 16 september 2016, p. 13.
Brief van [adviseur] , medisch adviseur, van 4 januari 2017, als bijlage 1 gevoegd bij de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .
Geneeskundige verklaring, p.
Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 21.
Afzonderlijk proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] , van de politie Oost-Nederland, proces-verbaalnummer PL0600-2016434569-22, opgemaakt en op 24 juli 2017 ondertekend door [verbalisant 1] , hoofdagent van de politie, p. 1.
Afzonderlijk proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , van de politie Oost-Nederland, proces-verbaalnummer PL0600-2016434569-25, opgemaakt en op 31 juli 2017 ondertekend door [verbalisant 1] , hoofdagent van de politie, p. 1.