Einde inhoudsopgave
Wet medezeggenschap op scholen
Artikel 29 Afwijking in verband met eigen aard
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2007
- Bronpublicatie:
30-11-2006, Stb. 2006, 658 (uitgifte: 19-12-2006, kamerstukken: 30414)
- Inwerkingtreding
01-01-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2006, Stb. 2006, 689 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Medezeggenschap
1.
Op gronden die verband houden met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt, kan het bevoegd gezag in het medezeggenschapsreglement in afwijking van artikel 24, tweede lid, een aan de medezeggenschapsraad of een geleding toekomend instemmingsrecht omzetten in een adviesrecht dan wel een aan een geleding toekomend instemmingsrecht overdragen aan de medezeggenschapsraad dan wel een aan de leerlinggeleding toekomend instemmingsrecht overdragen aan de oudergeleding dan wel een aan de gezamenlijke ouder- en leerlinggeleding toekomend instemmingsrecht, omzetten in een instemmingsrecht voor de oudergeleding en een adviesrecht voor de leerlinggeleding. In afwijking van de artikelen 21 en 23 stelt het bevoegd gezag in dat geval het medezeggenschapsstatuut, respectievelijk het medezeggenschapsreglement, daaronder elke wijziging ervan mede begrepen, slechts vast nadat het hierover advies heeft ontvangen van de medezeggenschapsraad onderscheidenlijk van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad. Het bevoegd gezag kan slechts toepassing geven aan de eerste volzin indien een meerderheid van twee derden zowel van het personeel van de school als van de ouders en leerlingen dat ondersteunt.
2.
De mogelijkheid tot afwijking, bedoeld in het eerste lid, komt te vervallen indien de gronden waarop zij berustte niet langer aanwezig zijn dan wel indien zij niet langer worden ondersteund door een meerderheid van twee derden van elk van de in het eerste lid bedoelde categorieën.
3.
Het bevoegd gezag toetst elke vijf jaar de stand van zaken met betrekking tot de gronden van de afwijking en de ondersteuning ervan.