HR, 03-04-2012, nr. S 11/02279
ECLI:NL:HR:2012:BV7506
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-04-2012
- Zaaknummer
S 11/02279
- LJN
BV7506
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV7506, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑04‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV7506
- Wetingang
art. 36f Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2012/227
Uitspraak 03‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 36f Sr. Schadevergoedingsmaatregel en draagkracht. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN BI1812. Het oordeel van het Hof dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte niet in staat zal zijn de op te leggen schadevergoeding aan de b.p. te voldoen, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De verwerping van het verweer is ook overigens, gelet op hetgeen de raadsman dienaangaande in h.b. heeft aangevoerd, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Conclusie AG: anders.
3 april 2012
Strafkamer
nr. S 11/02279
VSI/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te 's-Hertogenbosch, van 23 december 2010, nummer 20/001477-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 5], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Rozendaal, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen betreft, tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te
's-Hertogenbosch teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel klaagt over de oplegging door het Hof van de schadevergoedingsmaatregel.
2.2.1. In het bestreden arrest heeft het Hof wat betreft de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel het volgende overwogen:
"Maatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht
Zoals hierna zal worden overwogen hebben in de zaak [G] twee benadeelde partijen een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding. Het totaal hiervan bedraagt in hoger beroep 127.432,50 euro.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de nader te noemen benadeelde partijen in de zaak [G] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade hebben geleden tot een bedrag van in totaal 127.135,00 euro.
Van de zijde van de verdachte is betoogd dat, indien het hof tot toewijzing van de vorderingen komt, de maatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht niet dient te worden opgelegd, omdat de verdachte niet in staat zal zijn de schade te betalen en derhalve de vervangende hechtenis zal moeten uitzitten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft verdachte feitelijke leiding gegeven aan de verboden gedragingen die door [H] BV werden gepleegd, bestaande uit de oplichting van personen. De door deze personen aan [H] BV overgemaakte inleg, werd overgemaakt naar een - door verdachte geopende - bankrekening in Dubai. Na het faillissement van [H] BV werd door de curator nog slechts 21.000 euro in kas aangetroffen.
Gelet hierop, alsmede op de omstandigheid dat verdachte op geen enkele wijze duidelijkheid heeft gegeven over de geldstromen van [H] BV, is het verweer, dat verdachte niet in staat zal zijn de op te leggen schadevergoeding aan de benadeelde partijen te voldoen, naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Het hof zal aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van in totaal 127.135,00 euro te betalen ten behoeve van de slachtoffers.
Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door de strafbare feiten zijn toegebracht."
2.2.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Gevraagd schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten: cliënt heeft niets ontvangen en zal derhalve 365 dagen moeten zitten als het CJIB aanklopt."
2.3. Ingevolge het tweede lid van art. 36f Sr kan de rechter de maatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De draagkracht van de verdachte speelt bij de bepaling van de hoogte van het bedrag geen rol. In geval van oplegging van de maatregel bepaalt de rechter de vervangende hechtenis (art. 36f, zesde lid, Sr). Niettemin kan het gebrek aan draagkracht onder omstandigheden voor de rechter reden zijn ervan af te zien de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan daarvan sprake zijn (vgl. HR 16 juni 2009, LJN BI1812, NJ 2009/293).
2.4. Het oordeel van het Hof dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte niet in staat zal zijn de op te leggen schadevergoeding aan de benadeelde partijen te voldoen, geeft, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof heeft door bij zijn verwerping van het verweer in aanmerking te nemen dat de verdachte op geen enkele wijze duidelijkheid heeft gegeven over de geldstromen van [H] BV, kennelijk en niet onbegrijpelijk bedoeld tot uitdrukking te brengen dat de verdachte geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële positie. Ook overigens is de verwerping van het verweer, in aanmerking genomen hetgeen de raadsman dienaangaande in hoger beroep heeft aangevoerd, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 3 april 2012.