Rb. Utrecht, 23-02-2012, nr. SBR 11/510
ECLI:NL:RBUTR:2012:BV6432
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
23-02-2012
- Zaaknummer
SBR 11/510
- LJN
BV6432
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2012:BV6432, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 23‑02‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Zorgcentrum. Geen woondelen die op grond van artikel 220e van de Gemeentewet buiten de heffingsmaatstaf OZB dienen te worden gelaten.
Partij(en)
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 11/510
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 februari 2012 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. drs. A. van Dijk),
en
Het hoofd van de afdeling Financiën, Planning en Control van de gemeente [P], verweerder
(gemachtigde: B. Olieman).
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet Woz) onder meer de waarde van [zorgcentrum], [adres] te [woonplaats] (hierna: het zorgcentrum) voor het belastingjaar 2010 vastgesteld op € 9.022.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2009. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiseres aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZB) opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsgrondslag is gehanteerd.
Bij besluit van 24 december 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2012. Eiseres is verschenen bij gemachtigden mr. drs. E.C.A. Rijken en mr. M. Betjes, beiden werkzaam bij KPMG Meijburg & Co Belastingadviseurs te Amsterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, voornoemd, en door taxateur P. Holtes.
Overwegingen
- 1.
Het zorgcentrum biedt psychogeriatrische verpleeghuiszorg voor 171 bewoners met een Zorgzwaartepakket (ZZP)-indicatie van 5, 6, 7 of 8. Naast residentiële zorg biedt het zorgcentrum ook kortdurende zorg en deeltijdzorg. Bewoners gaan een zorgverleningsovereenkomst aan.
Het zorgcentrum heeft zes woonafdelingen. Elke afdeling heeft (een- en tweepersoons) woonkamers, waar bewoners in leefgroepen verblijven. Er is een aparte wooneenheid ([naam]) voor jonge mensen met dementie. De kamers zijn voorzien van bed, enig meubilair en wastafel. De kamers hebben geen eigen kookgelegenheid en sanitaire voorzieningen. Er is geen ruimte om waardevolle zaken op te bergen. Uitgangspunt voor het wonen op een afdeling is dat de bewoner deel uitmaakt van een groot huishouden: er wordt gezamenlijk op de afdeling gegeten en er vinden huiselijke activiteiten plaats.
De verpleegafdelingen zijn afgesloten. De kamers van de bewoners zijn in het algemeen afsluitbaar maar wel 24 uur per dag toegankelijk voor het personeel.
- 2.
Eiseres heeft aangevoerd dat circa 3514 m2 van het bruto vloeroppervlak kan worden toegerekend aan woondelen. Op die grond is er aanleiding tot vermindering van het gebruikersdeel OZB met een percentage van 30,76%. Deze woonoppervlakte bevat de appartementen/slaapkamers, gemeenschappelijke sanitaire voorzieningen en de gemeenschappelijke zitruimten, die enkel een huiselijk karakter hebben en voor ten minste 70% door bewoners worden gebruikt.
- 3.
De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of delen van het zorgcentrum in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, als bedoeld in artikel 220e van de Gemeentewet.
- 4.
Artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet luidt als volgt:
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak, in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Op grond van artikel 220c van de Gemeentewet is de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar, bedoeld in artikel 220.
Artikel 220e van de Gemeentewet luidt als volgt:
In afwijking van artikel 220c wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelasting bedoeld in artikel 220, onderdeel a, buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
- 5.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 16 november 2007 (LJN: AZ9075) volgt dat de omstandigheid dat in het zorgcentrum het wonen is gecombineerd met de functie verpleging/verzorging/begeleiding - die voor het verpleeghuis als geheel beschouwd de hoofdfunctie vormt -, niet uitsluit dat delen van de onroerende zaak op zichzelf beschouwd in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
- 6.
De rechtbank stelt vast dat in het zorgcentrum slechts bewoners verblijven die zijn geïndiceerd met een ZZP van 5, 6, 7 of 8. Aan de inhoud van de respectievelijke indicaties ontleent de rechtbank dat de cliëntgroep van ZZP 5 vanwege ernstige dementiële problematiek behoefte heeft aan intensieve begeleiding en intensieve verzorging, in een beschermende woonomgeving. De cliënten zijn (bijna) geheel zorgafhankelijk. De cliëntgroep met een ZZP 6 indicatie heeft vanwege ernstige somatische beperkingen op veel momenten van de dag structureel behoefte aan begeleiding, intensieve verzorging en verpleging, in een beschermende woonomgeving. De cliëntgroep met een ZZP 7 indicatie heeft op grond van een chronische ziekte specifieke begeleiding nodig in combinatie met zeer intensieve verzorging en verpleging in een beschermende woonomgeving en de cliëntgroep met een ZZP 8 indicatie heeft op grond van een ernstige somatische aandoening/ziekte behoefte aan specifieke en zeer intensieve verzorging en verpleging in combinatie met begeleiding in een beschermende woonomgeving.
- 7.
De rechtbank stelt tevens vast dat eiseres geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 9 december 2009 tussen partijen, in welke uitspraak het ging over dezelfde rechtsvraag ten aanzien van het belastingjaar 2008. In die uitspraak heeft de rechtbank op basis van de feitelijke situatie in het zorgcentrum geoordeeld dat het bieden van medische zorg de hoofdfunctie vormde, reden waarom verweerder terecht geen toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 220e van de Gemeentewet.
- 8.
In hetgeen eiseres in de onderhavige procedure heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Mede onder verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 8 oktober 2011 (LJN: BT7239) is de rechtbank ook thans van oordeel dat in het zorgcentrum de verpleging van de bewoners zozeer overheersend is dat de woonfunctie daaraan ondergeschikt is en daarin opgaat. Gelet op de hoeveelheid en de intensiteit van de benodigde zorg die de ZZP-indicaties 5, 6, 7 en 8 met zich meebrengen, kan daarbij geen onderscheid worden gemaakt naar uren dat sprake is van daadwerkelijke zorg en uren dat sprake is van wonen, nu dat laatste steeds plaatsvindt in een beschermende omgeving waar permanent zorg en begeleiding beschikbaar zijn. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat geen sprake is van woondelen als bedoeld in artikel 220e van de Gemeentewet die voor vermindering van de heffingsmaatstaf in aanmerking kunnen worden genomen.
- 9.
Eiseres heeft voorts betoogd dat de genoemde uitspraken van de rechtbank Utrecht en van het Gerechtshof Amsterdam van 8 oktober 2011, aan subjectieve elementen een doorslaggevende betekenis toekennen, terwijl de OZB moeten worden bestempeld als objectieve zakelijke belastingen.
- 10.
De rechtbank overweegt dat de OZB worden aangemerkt als objectief zakelijke belastingen. Objectief wil zeggen dat het object, niet het subject, uitgangspunt vormt voor de belastingheffing. Met zakelijk wordt bedoeld dat de persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige geen invloed mogen hebben. Hoewel de rechtbank niet uitsluit dat er in de OZB-heffing mogelijk subjectieve elementen te onderkennen zijn, ziet de rechtbank geen aanleiding te veronderstellen dat in deze zaak een cumulatie van subjectieve kenmerken te onderkennen valt die het object en/of de hoogte van de belastingheffing in zodanige mate beïnvloeden dat er niet meer kan worden gesproken van objectief zakelijke belastingheffing.
- 11.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.N. Noorman, voorzitter, en mr. G.J. van Binsbergen en mr. P.M.J.H. Muijlaert, leden, in aanwezigheid van mr. J.J.A.G. van der Bruggen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2012.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.