Einde inhoudsopgave
Scheepvaartreglement Eemsmonding
Artikel 5 Optische tekens van schepen
Geldend
Geldend vanaf 01-10-1989
- Bronpublicatie:
19-05-1989, Stb. 1989, 237 (uitgifte: 04-07-1989, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-10-1989
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-08-1989, Stb. 1989, 390 (uitgifte: 01-01-1989, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
In afwijking van het bepaalde in punt 2, onderdeel a (i), van Aanhangsel I van de Internationale Bepalingen behoeft het toplicht ook dan slechts op een minimale hoogte van 6 meter boven de romp te worden gevoerd, indien het schip breder dan 6 meter is.
2.
In afwijking van het bepaalde in Voorschrift 23, onderdeel a (ii), van de Internationale Bepalingen behoeven binnenschepen met een lengte van meer dan 50 meter, doch van niet meer dan 110 meter binnen de vaargebieden tussen de binnenwaartse grens van het gebied waarop dit besluit betrekking heeft, bij Eems-km 35,785, en het einde van de Geisedam bij Eems-km 48,4 geen tweede toplicht te voeren.
3.
Op binnenschepen mogen met betrekking tot het voeren van lichten krachtens dit besluit en krachtens de Internationale Bepalingen ook navigatielantaarns worden gebruikt die door de bevoegde autoriteiten als heldere lichten, bij gebruik als toplichten als krachtige lichten, krachtens de door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart vastgestelde voorschriften zijn toegelaten.
4.
Binnenschepen behoeven in afwijking van het bepaalde in Aanhangsel I, punt 2, onderdeel a, van de Internationale Bepalingen het voorste toplicht of eventueel het enige toplicht slechts op een hoogte van ten minste 5 meter boven de romp, en het achterste toplicht slechts ten minste 3 meter hoger dan het voorste licht te voeren.