Hof Arnhem-Leeuwarden, 20-06-2017, nr. 21-007362-15
ECLI:NL:GHARL:2017:5111
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
20-06-2017
- Zaaknummer
21-007362-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:5111, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 20‑06‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOVE:2015:5562
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:623, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 20‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Poging moord. Het hof verwerpt verweren met betrekking tot betrouwbaarheid getuigen, voorbedachten rade en unus-testis. Verdachte wordt ter zake van poging moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007362-15
Uitspraak d.d.: 20 juni 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van
17 december 2015 met parketnummer 08-952227-15 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
ingeschreven te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans verblijvende in Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 10 maart 2017, 30 mei 2017 en 6 juni 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het primair aan hem tenlastegelegde (poging moord) tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R. van Veen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 17 december 2015, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. Het vonnis wordt daarom, zij het met enige aanvulling en verbetering van de gronden, bevestigd. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Betrouwbaarheid politieverklaringen van slachtoffer [getuige 1] en getuige [getuige 2]
Ook in hoger beroep is door de verdediging bepleit de, belastende, politieverklaringen van slachtoffer [getuige 1] en getuige [getuige 2] niet voor het bewijs te bezigen omdat deze onvoldoende betrouwbaar zijn. Dat verweer wordt echter ook in hoger beroep gepasseerd.
[getuige 1] en [getuige 2] zijn in hoger beroep opgeroepen om als getuige ter terechtzitting een verklaring af te leggen. Ter terechtzitting van 30 mei 2017 zijn beide getuigen, gevolg gevend aan de oproep, verschenen, maar hebben zij beiden geweigerd te verklaren. Als reden werd opgegeven dat zij vreesden (alsnog) voor meineed, gepleegd ter terechtzitting van de rechtbank, vervolgd te zullen worden. Omdat zij meenden als verdachte van meineed te worden aangemerkt namen zij beiden het standpunt in zich als verdachte te mogen beroepen op het recht geen antwoord te geven op vragen.
Ter terechtzitting van 30 mei 2017 is namens het openbaar ministerie uitdrukkelijk te kennen gegeven dat beide getuigen niet vervolgd zijn of zullen worden voor eventuele ter zitting van de rechtbank gepleegde meineed. Desondanks hebben beide getuigen geweigerd te antwoorden. Iedere verdere motivering voor die houding ontbrak. Daarop is de gijzeling van beide getuigen bevolen. Twee dagen later, op 1 juni 2017, zijn beide getuigen door de voorzitter als gedelegeerd raadsheer-commissaris, gehoord. De getuigen hebben toen hun weigerachtige houding laten varen en een verklaring afgelegd. Waren de getuigen ter terechtzitting van de rechtbank van 3 december 2015 al intensief ondervraagd over de reden waarom zij aanvankelijk (bij de politie, tot tweemaal toe) zo zeker waren van het feit dat verdachte de schutter was maar zij later (bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van de rechtbank) hebben verklaard te twijfelen aan de juistheid van hun waarneming, bij de (gedelegeerd) raadsheer-commissaris is dat punt opnieuw aan de orde geweest. Ook toen hebben beide getuigen echter een verre van oprechte indruk gemaakt. De strekking van hun beider toen afgelegde verklaring is dat ze zich simpelweg vergist hebben. Wat [getuige 2] betreft komt daarbij dat hij stelt zijn wetenschap slechts aan [getuige 1] te hebben ontleend. De stelligheid waarmee ieder van hen, tot tweemaal toe, bij de politie verdachte als schutter genoemd heeft laat zich echter met een dergelijke, verder in het geheel niet uitgewerkte, verklaring niet rijmen. De bij de politie door [getuige 2] afgelegde verklaringen bevatten bovendien zeer uitdrukkelijk als zodanig benoemde eigen waarnemingen van [getuige 2] . Uit niets blijkt in die verklaringen dat hij de naam van verdachte slechts genoemd heeft omdat [getuige 1] die noemde. Noch het verhoor van de getuigen ter terechtzitting van de rechtbank noch hun verhoor ten overstaan van de (gedelegeerd) raadsheer-commissaris heeft het motief van de getuigen om later (bij rechter-commissaris en rechtbank) te verklaren zoals zij gedaan hebben bloot kunnen leggen. Dat is onbevredigend te noemen, maar neemt niet weg dat het hof, gelijk de rechtbank, de vier door de getuigen bij de rechter afgelegde verklaringen als volledig onbetrouwbaar terzijde schuift.
Van de kant van de verdachte is evenmin een reden aangereikt om over de bij de rechter afgelegde getuigenverklaringen anders te oordelen. Een geverifieerd of verifieerbaar alibi van verdachte ontbreekt.
Voor het bewijs zijn daarom door de rechtbank terecht de door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bij de politie afgelegde verklaringen gebruikt. De aan die beslissing ten grondslag gelegde overwegingen zijn juist.
Door de rechtbank is voor het bewijs nog gebruikt (p. 17, laatste bewijsmiddel) de verklaring van de getuige [getuige 3] d.d. 1 mei 2015. Dat doet het hof niet omdat dit bewijsmiddel geen relevante, door de getuige zelf waargenomen, feiten of omstandigheden bevat.
Opzet op de dood
De rechtbank heeft geoordeeld dat verdachte "op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [getuige 1] dermate ernstig letsel zou toebrengen dat hij daardoor zou komen te overlijden".
Verdachte is, onmiddellijk nadat [getuige 1] uit de auto van [getuige 2] was gestapt, vanuit de zeer nabij gelegen bosjes, met een pistool in zijn hand, in de richting van [getuige 1] gefietst. Er is niet gesproken tussen de twee. Verdachte heeft vrijwel onmiddellijk van korte afstand, tot twee keer toe, met een vuurwapen op het bovenlichaam van het slachtoffer geschoten. Uit de medische verklaring blijkt dat één van de afgevuurde kogels is afgestuit op een rib en daardoor het hart op een haar na heeft gemist. Zou het hart wel zijn geraakt dan was de kans op dodelijke afloop groot, aldus de medische verklaring. Uit het feitelijk gedrag van verdachte - vrijwel onmiddellijk schieten van korte afstand op, onder andere, de borststreek van het slachtoffer - blijkt dat het opzet van verdachte op de dood van het slachtoffer was gericht. Het hof acht dus vol opzet aanwezig.
Voorbedachten rade
De verdediging heeft aangevoerd dat voorbedachte raad niet bewijsbaar is.
Het feit dat verdachte vrijwel onmiddellijk na het uitstappen van het slachtoffer vanuit de bosjes met een pistool in zijn hand naar hem is toe gefietst en vanaf korte afstand vrijwel onmiddellijk het vuur heeft geopend op het slachtoffer maakt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte het slachtoffer heeft staan opwachten met de bedoeling onmiddellijk op hem te schieten zodra hij daadwerkelijk thuis zou komen. Gedurende dat wachten op het slachtoffer heeft verdachte voldoende gelegenheid gehad zich te beraden op de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Van contra-indicaties, die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is niet gebleken. De verdediging heeft nog wel aangevoerd dat niet valt uit te sluiten dat verdachte in een opwelling gehandeld heeft, maar het gaat er niet om of iets al dan niet kan worden uitgesloten. Het gaat erom of er een concrete aanwijzing is dat daadwerkelijk van een opwelling sprake was. Enige feitelijke onderbouwing daarvan is door de verdediging niet aangereikt en daarvan blijkt evenmin uit het dossier.
Unus testis
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verklaringen die [getuige 1] bij de politie heeft afgelegd in voldoende mate worden gesteund door de onafhankelijke en uit eigen waarneming afgelegde verklaringen van de getuige [getuige 2] , zodat geen sprake is van een zogenoemde 'unus-testis-situatie'.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het vonnis met aanvulling en verbetering van voornoemde gronden te worden bevestigd.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep onder aanvulling en verbetering van gronden zoals hiervoor is overwogen.
Aldus gewezen door
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Schulte, griffier,
en op 20 juni 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.