Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 20 maart 2015, pag. 91 en 92.
Rb. Overijssel, 17-12-2015, nr. 08.952227-15 (P)
ECLI:NL:RBOVE:2015:5562
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
17-12-2015
- Zaaknummer
08.952227-15 (P)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2015:5562, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 17‑12‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:5111
Uitspraak 17‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Voor een poging tot moord is een 20-jarige man uit Zwolle veroordeeld tot 6 jaar gevangenisstraf. Hij fietste op 20 maart 2015 op het slachtoffer af en schoot van dichtbij twee keer richting de borststreek. Dat één van de kogels afketste op een rib, heeft het slachtoffer het leven gered. Gelet op het bewezenverklaarde, zou de ernst daarvan door een lagere straf, zoals door de officier van justitie gevorderd, worden miskend. De rechtbank legt daarom een hogere straf op dan door de officier van justitie is geëist.
Partij(en)
Rechtbank Overijssel
Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.952227-15 (P)
Datum vonnis: 17 december 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 juli 2015, 29 september 2015 en 3 december 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van Veen en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. R. van Veen, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Op 20 maart 2015 te Zwolle heeft geprobeerd [slachtoffer] te vermoorden, dan wel te doden door met een vuurwapen op deze [slachtoffer] te schieten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2015 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- (op de fiets) met een vuurwapen naar die [slachtoffer] is toegekomen/ gegaan/gereden en/of
- (vervolgens) op korte afstand, althans binnen het (schoots)bereik van het vuurwapen, meermalen, althans eenmaal op en/of in (de richting van) de borststreek, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
hij op of omstreeks 20 maart 2015 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- (op de fiets) met een vuurwapen naar die [slachtoffer] is toegekomen/gegaan/gereden en/of
- (vervolgens) op korte afstand, althans binnen het (schoots)bereik van het vuurwapen, meermalen, althans eenmaal op en/of in (de richting van) de borststreek, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, meer subsidiair, terzake dat
hij op of omstreeks 20 maart 2015 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- (op de fiets) met een vuurwapen naar die [slachtoffer] is toegekomen/gegaan/gereden en/of
- (vervolgens) op korte afstand, althans binnen het (schoots)bereik van het vuurwapen, meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer] in de borststreek en/of bovenarm heeft geschoten, in elk geval meermalen, althans eenmaal in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van het voorarrest.
Kortgezegd heeft de officier van justitie hiertoe aangevoerd dat op grond van de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] , zoals deze bij de politie zijn afgelegd op 20 maart 2015 en op 8 en 9 april 2015, wettig en overtuigend kan worden bewezen verdachte tweemaal op [slachtoffer] heeft geschoten. [slachtoffer] en [getuige 1] hebben toen beiden verklaard dat zij verdachte hebben herkend als de schutter.
De officier van justitie heeft op voorhand gesteld dat het bepaalde in het Vidgen arrest hier niet van toepassing is omdat het in deze zaak gaat om twee verklaringen van twee getuigen en dus als twee bewijsmiddelen hebben te gelden.
[slachtoffer] en [getuige 1] hebben nadien, op 23 september 2015, bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting van 3 december 2015 verklaard dat zij twijfelen of het verdachte is geweest die heeft geschoten. De verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting afgelegd zijn niet geloofwaardig, nu beide heren volgens de officier van justitie overtuigend hebben gelogen. Daarnaast heeft verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht en heeft hij geen alibi verschaft.
De officier van justitie heeft gevorderd de munitie die op de beslaglijst staat vermeld te onttrekken aan het verkeer.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat in de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] , zoals afgelegd bij de politie, verdachte weliswaar wordt aangewezen als de schutter, maar dat zij hierop zijn teruggekomen tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting.
De raadsman heeft daarbij een beroep gedaan op Vidgen-jurisprudentie, inhoudende dat hun verklaringen bij de politie moeten worden uitgesloten van het bewijs wegens schending van het ondervragingsrecht. Vanwege de veranderde inhoud van de verklaringen bij de rechter-commissaris heeft de verdediging niet de gelegenheid gehad om de getuigen nader te horen over de onduidelijkheden die uit de verklaringen bij de politie zijn gerezen.
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat de bij de politie afgelegde verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] niet betrouwbaar zijn en daarom van het bewijs moeten worden uitgesloten. Deze verklaringen worden niet ondersteund door enig ander objectief bewijsmiddel in het dossier. Zo is ook uit het schotrestenonderzoek van het NFI niet vast komen te staan dat verdachte de schutter is geweest.
4.3
De overwegingen van de rechtbank
Inleiding
Op vrijdagavond 20 maart 2015 omstreeks 20.30 uur is bij de politie een melding binnengekomen van een schietincident in Zwolle. Aangever [slachtoffer] was bij zijn huis net uit de auto van zijn neef [getuige 1] gestapt toen hij werd neergeschoten door een persoon die op een fiets aan was komen rijden. Aangever [slachtoffer] heeft als gevolg van de schoten letsel aan zijn borst en arm opgelopen.
Aangever [slachtoffer] en zijn neef [getuige 1] zijn dezelfde avond na de schietpartij door de politie gehoord en hebben allebei, onafhankelijk van elkaar, verklaard dat verdachte [verdachte] , de schutter op de fiets was. De aangever en getuige hebben later tijdens een nader verhoor op 9, respectievelijk 8 april 2015 door de politie hun eerder afgelegde verklaring dat [verdachte] de schutter was, bevestigd.
Later tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris op 23 september 2015 en tijdens de verhoren ter terechtzitting op 3 december 2015 hebben aangever [slachtoffer] en [getuige 1] verklaard dat zij twijfelen of [verdachte] op 20 maart 2015 de schutter is geweest.
Verdachte heeft over het feit geen verklaring willen afleggen en heeft zich zowel bij de politie als ter terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen.
De vraag die de rechtbank eerst moet beantwoorden is de vraag of de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] , zoals deze zijn afgelegd bij de politie, mogen worden gebruikt voor het bewijs.
Beroep op Vidgen-jurisprudentie.
De verdediging heeft onder verwijzing naar de Vidgen-jurisprudentie aangevoerd dat de politieverklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat de verdediging ten aanzien van deze getuigen het ondervragingsrecht niet volledig heeft kunnen uitoefenen.
De Hoge Raad heeft in het licht van haar eerdere jurisprudentie en voornoemde rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van Mens, geoordeeld dat het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal van de politie voor zover inhoudende een door enig persoon in het opsporingsonderzoek afgelegde, de verdachte belastende verklaring, niet zonder meer ongeoorloofd is in het licht van het EVRM, in het bijzonder niet onverenigbaar met artikel 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, van het EVRM. Van die ongeoorloofdheid is in elk geval geen sprake indien de verdachte weliswaar niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen, doch die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen, in die zin dat de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het in deze strafzaak niet om één enkele getuige gaat die bij de politie belastend over verdachte heeft verklaard, maar dat het om belastende verklaringen gaat van twee verschillende personen. Daarnaast heeft de verdediging ten aanzien van beide getuigen het ondervragingsrecht kunnen uitoefenen, zowel bij de rechter-commissaris op 23 september 2015, als ter terechtzitting op 3 december 2015. Dat de verdediging stelt dat zij door de veranderde houding van de getuigen bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting de onduidelijkheden uit de politieverklaringen van beide getuigen niet goed heeft kunnen uitvragen doet daaraan niet af.
De rechtbank verwerpt aldus het verweer.
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen [slachtoffer] en [getuige 1]
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is de vraag of de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] zoals deze bij de politie zijn afgelegd betrouwbaar zijn en of de verklaringen zoals deze bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting zijn afgelegd betrouwbaar zijn.
Aangever [slachtoffer] heeft op 20 maart 2015 tegenover de politie - voor zover van belang ten aanzien van de herkenning van de schutter - het volgende verklaard:
Ik stond net buiten de auto. Ik zag [verdachte] op een soort donkerkleurige omafiets uit een voetgangers pad komen fietsen. Ik wilde hem nog begroeten en riep: H?. Ik zag en hoorde een knal en het vuur. Ik zag en hoorde dat hij heel snel daarna weer schoot en voelde pijn in mijn biceps van mijn rechterarm. [verdachte] fietste gelijk door. Hij schoot terwijl hij fietste. Hij was ongeveer anderhalve meter tot twee meter van mij vandaan op dat moment. Ik zag daarna dat mijn neef uit de auto stapte en schreeuwde: [verdachte] Klootzak!.
[verdachte] droeg op dat moment een zwarte jas met capuchon. Hij droeg de capuchon over zijn hoofd, maar ik herkende hem aan zijn gezicht. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterhand schoot met een soort 9mm pistool zoals dat van de politie.
Aangever [slachtoffer] is op 9 april 2015 nogmaals door de politie gehoord en heeft tijdens dit verhoor aangegeven dat de door hem gedane aangifte op 20 maart 2015 klopte waarna aangever de aangifte heeft ondertekend.
Op 9 april 2015 heeft [slachtoffer] - voor zover van belang ten aanzien (het moment) van de herkenning van de schutter - het volgende verklaard:
Vlak nadat ik uit de auto was gestapt [zag ik [verdachte] voor het eerst]. Ik zag hem aan komen vanuit dat paadje. Op dat moment reed [naam] net weg. Ik wilde eerst de kruising over, maar ik herkende [verdachte] op de fiets en ik keek hem in zijn gezicht, ik was vlak voor hem, ik denk 1,5 meter. Ik zei iets van He! maar hij zei niets terug. Ik hoorde een knal en ik voelde meteen druk op mijn borst.
(V: Je zegt in je aangifte dat je de schutter herkende als [verdachte] . Waarom ben je daar zo zeker van?)
Ik ken hem al vanaf jong. Ik kende hem al als klein jongetje. Ik was ook bevriend met zijn broer.
(V: [getuige 1] heeft hem ook herkend want je verklaarde dat hij [verdachte] nog nariep met zijn naam. (Is het niet zo dat jij [verdachte] hebt herkend doordat [getuige 1] zijn naam riep?)
Nee, zeker niet.
Getuige [getuige 1] heeft op 20 maart 2015 tegenover de politie - voor zover van belang ten aanzien van de herkenning van de schutter - het volgende verklaard:
Ik ben getuige geweest van een schietincident vanavond, omstreeks 20:30 uur, waarbij mijn neefje [slachtoffer] , is neergeschoten door de mij bekende [verdachte] . [slachtoffer] stapte uit. Op dat moment zie ik van rechts een jongen op een fiets het park uitkomen vanaf de basisschool [basisschool] . Ik zag meteen dat het [verdachte] was. Ik ken [verdachte] goed van gezicht. [verdachte] fietste over de stoep in de richting van [slachtoffer] . Ik zag dat [verdachte] met zijn linkerhand aan het stuur zat en zijn rechterhand onder zijn jas bij zijn middel hield. Toen ik half van de drempel af reed hoorde ik 4 á 5 harde knallen. Ik ben meteen gestopt en uitgestapt. Ik zag meteen dat [verdachte] hard wegfietste over de stoep van de Bachlaan in de richting van het winkelcentrum. Ik zag dat [slachtoffer] op mij afrende en naar mij riep: ‘Het was [verdachte] , het was [verdachte] , hij heeft mij neergeschoten! Ik ben geraakt in mijn arm en mijn borst!” Onderweg naar het ziekenhuis heb ik 112 gebeld en gepraat met de politie. Ook praatte ik met [slachtoffer] zodat hij bij zou blijven. Ik heb hem ook gevraagd waarom [verdachte] dit zou doen. [slachtoffer] antwoordde mij dat hij dit echt niet wist.
Getuige [getuige 1] heeft op 8 april 2015 aanvullend tegenover de politie - voor zover van belang ten aanzien van de herkenning van de schutter - het volgende verklaard:
(V: Op welk moment herkende je hem als [verdachte] ?)
Meteen toen ik hem zag. Ik ken hem van kinds af aan. Ik ken zijn hele familie. Ik ben met ze opgegroeid.
(V: Waaraan herkende je [verdachte] ?)
Ik ken hem omdat ik hem ken. Hij had een capuchon op waarmee hij zich wilde verschuilen maar ik herkende hem zeker.
(V: Hoe was [verdachte] gekleed?)
Zwarte jas met capuchon, zwarte fiets, volgens mij omafiets.
(V: Durf jij voor 100% zeker te zeggen dat het [verdachte] was?)
Ja. Wel duizend procent.
(V: Hoe lang ken je [verdachte] al?)
Vanaf dat hij een klein jongetje was. Ja, ik herkende hem al toen ik hem die eerste keer zag. Toen ik uitstapte, bevestigde [slachtoffer] het ook nog een keer.
Aangever [slachtoffer] heeft op 23 september 2015 tegenover de rechter-commissaris - voor zover van belang ten aanzien van de herkenning van de schutter - het volgende verklaard:
Maar ik moet nu zeggen dat ik steeds meer ga twijfelen of [verdachte] het wel is die het gedaan
heeft. Ik zie geen reden waarom [verdachte] op mij zou hebben geschoten. Op het moment dat ik verklaarde bij de politie twijfelde ik niet aan het feit of het [verdachte] was. In het verleden heb ik een keer een akkefietje met hem gehad. Verder niet.
U houdt mij voor dat ik twee weken later in mijn verklaring bij de politie ook de naam van
[verdachte] heb genoemd. Dat klopt. Ik hield voet bij stuk. Ik heb er met mijn vader, mijn psychiater
en mijn advocaat over gesproken.
U vraagt mij nogmaals waarom ik op 20 maart 2015 heb gezegd dat [verdachte] op mij heeft
geschoten. Ik was heel stellig in mijn herkenning, maar nu u mij daarnaar vraagt is het eerder een conclusie van mij geweest dat de schutter [verdachte] was. De persoon die schoot leek namelijk op hem en omdat ik in het verleden een probleem met hem had gehad, dacht ik dat de schutter [verdachte] moest zijn.
Toen ik met mijn neef in de auto zat, op weg naar het ziekenhuis, heb ik tegen hem gezegd
“het was [verdachte] , het was [verdachte] ”. Verder hebben wij in de auto niet gesproken.
Getuige [getuige 1] heeft op 23 september 2015 tegenover de rechter-commissaris - voor zover van belang ten aanzien van de herkenning van de schutter - het volgende verklaard:
U vraagt mij of ik blijf bij mijn verklaring. Ik twijfel nu.
Toen ik wegreed, zag ik iemand uit de bosjes fietsen. Ik heb verklaard op 20 maart 2015 dat
het [verdachte] was. Het was donker. Ik zat in de auto. Ik heb grote twijfels. Ik weet het niet meer zeker.
Een tijdje geleden heb ik hierover gesproken met [slachtoffer] . Ik heb hem gevraagd of het [verdachte]
wel geweest is die heeft geschoten. [slachtoffer] had daarover ook zijn twijfels. Het kan zijn dat [verdachte] het heeft gedaan, maar het lijkt mij sterk.
Toen [slachtoffer] bij mij in de auto stapte om naar het ziekenhuis te gaan, zei hij tegen mij dat hij
dacht dat het [verdachte] was. Op dat moment bevestigde hij voor mij dat het [verdachte] was die op hem
had geschoten. Ik twijfel nu of [verdachte] de schutter is geweest. Ik zou ook niet weten waarom hij op [slachtoffer] zou hebben geschoten. Ik zie daarvoor geen aanleiding.
U houdt mij voor dat ik op 8 april ook nog heel stellig heb verklaard dat het ging om [verdachte] . Ik
weet het niet meer. [slachtoffer] bevestigde mij toen hij in de auto stapte, dat het ging om [verdachte] .
Daarom wist ik zeker dat het [verdachte] was.
Ik heb later met [slachtoffer] gesproken en hij wist het toen ook niet zeker. Wij zien geen
aanleiding waarom [verdachte] op [slachtoffer] zou hebben geschoten. Het ging die avond allemaal heel
snel. Ik weet het nu niet zeker meer. Ik was zo zeker omdat [slachtoffer] zei dat het [verdachte] was.
Aangever [slachtoffer] heeft ter terechtzitting d.d. 3 december 2015 - voor zover van belang ten aanzien van de herkenning van de schutter - het volgende verklaard:
Ik blijf bij mijn verklaring zoals ik deze heb afgelegd bij de rechter-commissaris. Dat ik op 20 maart 2015 heb verklaard dat de schutter [verdachte] was, was een conclusie van mij. Ik had namelijk een akkefietje met hem gehad en ik heb toen de conclusie getrokken dat [verdachte] de schutter was geweest. Ik ben gaan twijfelen dat het [verdachte] is geweest. Ik heb hierover gesproken met mijn psychiater. Twee weken na het incident ben ik in behandeling gegaan bij de psychiater. Na enkele weken behandeling ben ik gaan twijfelen. Ik heb mijn twijfels besproken met mijn psychiater en daarna met mijn vader. Ik kan mij niet herinneren dat ik met mijn neef over mijn twijfels heb gesproken.
Toen ik op 20 maart 2015 bij mijn neef in de auto stapte zei ik dat het [verdachte] was geweest.
Ik kan mij niet meer herinneren dat mijn neef uit de auto is gestapt en heeft geroepen ‘ [verdachte] klootzak’.
Mij wordt voorgehouden dat ik heb verklaard dat ik heb gezien dat het [verdachte] was en mij wordt gevraagd of ik [verdachte] heb gezien.
Nee, ik heb hem niet gezien.
[getuige 1] heeft ter terechtzitting d.d. 3 december 2015 - voor zover van belang ten aanzien van de herkenning van de schutter - het volgende verklaard:
Tijdens het schietincident met mijn neefje op 20 maart 2015 zat ik in mijn auto. Ik dacht dat het [verdachte] was, maar dat blijkt niet zo te zijn. Ik ben niet uitgestapt toen ik zag dat [slachtoffer] een beweging maakte. [slachtoffer] stapte in mijn auto en ik heb hem naar het ziekenhuis gebracht. [slachtoffer] was beschoten en zei in de auto tegen mij ‘ik dacht dat het [verdachte] was’. Maar dat blijkt niet zo te zijn. Ik heb iemand op de fiets gezien, maar ik kon niet zien dat het [verdachte] was.
Bij het afleggen van mijn verklaring bij de politie twijfelde ik al, maar ik werd bevestigd door [slachtoffer] . Bij het afleggen van mijn verklaring bij de politie op 8 april 2015 twijfelde ik ook. Dat ik mijn twijfels had, heb ik met [slachtoffer] besproken. Daar ging wel 2 of 2,5 maanden overheen. Dat was voordat wij de uitnodiging ontvingen voor het verhoor bij de rechter-commissaris. Ook na het verhoor bij de rechter-commissaris heb ik met [slachtoffer] gesproken over mijn twijfels.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] en [getuige 1] bij de politieverhoren hebben verklaard dat [verdachte] de schutter was en dat zij bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting hebben verklaard dat zij twijfelen of verdachte de schutter is geweest.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] zoals zij deze bij de politie hebben afgelegd geloofwaardig. Deze politieverklaringen zijn zowel chronologisch als feitelijk op essentiële punten consistent. Dat [slachtoffer] en [getuige 1] een half jaar later verklaren dat zij twijfelen aan de inhoud van de door hen bij de politie afgelegde verklaringen acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Hiertoe is het voor de rechtbank voor de betrouwbaarheid ten aanzien van de herkenning van de schutter van belang dat [slachtoffer] en [getuige 1] op 20 maart 2015 – dezelfde avond als het incident en dus zeer kort erna – door de politie zijn gehoord en daarbij onafhankelijk van elkaar en stellig hebben verklaard dat [verdachte] de schutter was.
Vervolgens zijn [slachtoffer] en [getuige 1] wederom door de politie gehoord op 8, respectievelijk 9 april 2015 en zijn zij beiden gebleven bij hun eerder afgelegde verklaringen dat [verdachte] de schutter was. Nimmer – ook niet na doorvragen van de politie – hebben zij bij de politie verklaard dat zij twijfels hebben over de herkenning van de schutter. Sterker nog, als de politie als mogelijk alternatief schetst of het zo kan zijn dat aangever [verdachte] herkent doordat [getuige 1] zijn naam riep, antwoord aangever “zeker niet”. En, als de politie getuige [getuige 1] vraagt of hij wel voor 100% durft te zeggen dat het [verdachte] was, antwoord de getuige: “Ja, wel duizend procent.”
De rechtbank neemt hierbij in overweging dat zowel [slachtoffer] als [getuige 1] heel stellig zijn bij de politie dat [verdachte] de schutter was omdat zij de schutter in het gezicht hadden gezien en dat zij de hun bekende [verdachte] herkenden. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij verdachte herkende en hem daarom groette en dat hij niet twijfelde dat het verdachte was, omdat hij verdachte al van jongs af aan kende en een broertje van zijn vriend was. Daarbij was de afstand tussen [slachtoffer] en verdachte maar 1,5 tot 2 meter. Ondanks dat de schutter een zwarte capuchon over zijn hoofd droeg, herkende [slachtoffer] [verdachte] aan zijn gezicht.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij bij het wegrijden een jongen op een fiets ziet aankomen, die hij meteen herkende als [verdachte] . Hij heeft verklaard dat hij [verdachte] goed van gezicht herkent, omdat hij met hem als kind is opgegroeid
Zijn latere afgelegde verklaring ter terechtzitting dat hij ten tijde van het afleggen van deze verklaring bij de politie al twijfelde of [verdachte] de schutter was, acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Daarnaast acht de rechtbank het voor de betrouwbaarheid van de herkenning van belang dat, blijkens het zich bij de processtukken bevindende proces-verbaal van bevindingen, getuige [getuige 1] tijdens de rit naar het ziekenhuis 112 heeft gebeld en in dat (blijkens het woordelijk uitgewerkte telefoongesprek) direct heeft gezegd dat [verdachte] El Atjoewie (fonetisch) de schutter op de fiets was en daarbij zei “Ik heb hem gezien, ik heb gezien wie het is.” Daarnaast volgt uit de getuigenverklaring van de vader van [slachtoffer] dat getuige [getuige 1] kort na het incident hem gebeld heeft en gelijk zei dat [verdachte] zijn zoon had beschoten.
De verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] afgelegd bij de rechter-commissaris op 23 september 2015 inhoudende dat zij twijfelen dat verdachte de schutter was acht de rechtbank, in het licht van wat hiervoor is overwogen over de politieverklaringen niet geloofwaardig. Datzelfde geldt voor de verklaringen afgelegd ter terechtzitting. Beide getuigen hadden ter terechtzitting niet alleen een defensieve houding, maar hebben ook tegenstrijdig verklaard over de vraag of zij onderling hebben gesproken over hun twijfels of verdachte wel de schutter was. [getuige 1] heeft verklaard dat dit wel het geval is en [slachtoffer] heeft verklaard dat hij alleen met zijn psychiater en zijn vader heeft gesproken over zijn twijfels ten aanzien van de identiteit van de schutter. Getuige [getuige 1] heeft daaraan toegevoegd dat hij al tijdens het verhoor bij de politie op 8 april 2015 twijfelde of [verdachte] de schutter was. Gezien het antwoord van de getuige op de vraag van de politie of hij met 100% zekerheid durfde te zeggen dat [verdachte] de schutter was, namelijk “wel duizend procent”, acht de rechtbank de daarover ter terechtzitting afgelegde verklaring ongeloofwaardig. Ook hebben beiden bij de politie verklaard dat [getuige 1] kort na het incident uit de auto is gestapt, terwijl zij nu allebei verklaren dat dat niet het geval was. Daartoe overweegt de rechtbank dat verklaringen afgelegd kort na een gebeurtenis over het algemeen betrouwbaarder zijn dan verklaringen afgelegd na verloop van tijd, omdat herinneringen na verloop van tijd vervagen en worden beïnvloed doordat over het voorval wordt gesproken met en door anderen.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] , zoals zij die hebben afgelegd bij de politie bruikbaar zijn voor het bewijs en dat deze geloofwaardig en betrouwbaar zijn. Op grond van deze verklaringen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 20 maart 2015 de schutter is geweest.
Poging tot moord
Aan verdachte is primair ten laste gelegd poging tot moord.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “met voorbedachten rade” moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of op het genomen besluit om het slachtoffer van het leven te beroven. Daarnaast moet verdachte de gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis van de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven. Ook moet vast komen te staan dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Het gaat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van voorbedachte raad bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechtbank er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen sommige omstandigheden de rechtbank uiteindelijk tot het oordeel brengen dat verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Om te kunnen beoordelen of verdachte op 20 maart 2015 gehandeld heeft met voorbedachte raad, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of er een moment is geweest voorafgaand aan het schietincident, waarop voor verdachte voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft bestaan. Deze vraag moet naar het oordeel van de rechtbank bevestigend worden beantwoord.
Op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen kan worden geconcludeerd dat verdachte op 20 maart 2015 omstreeks 20.30 uur op een omafiets op [slachtoffer] is afgereden en op korte afstand twee keer met een vuurwapen heeft geschoten.
Verdachte heeft daarmee voldoende tijd gehad voor bezinning, namelijk vanaf het moment dat hij in de buurt van de woning van [slachtoffer] heeft staan wachten totdat [slachtoffer] thuis zou komen, maar in elk geval vanaf het moment dat verdachte op zijn fiets richting [slachtoffer] fietste. Hij heeft aldus gelegenheid gehad om zich te beraden over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad, waaronder de aanmerkelijke kans dat als verdachte op [slachtoffer] zou schieten, [slachtoffer] daardoor zou overlijden.
Van contra-indicaties zoals hiervoor bedoeld is de rechtbank niet gebleken.
De gedragingen van verdachte, te weten op een fiets aan komen rijden met een vuurwapen en daarmee van korte afstand tot tweemaal toe een kogel afvuren in de richting van de borststreek van [slachtoffer] kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm, niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] dermate ernstig letsel zou toebrengen dat hij daardoor zou kunnen komen te overlijden. Het opzet op de dood bij verdachte staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank vast. Enkel het feit dat één van de kogels is afgeketst op een rib, heeft voorkomen dat [slachtoffer] is komen te overlijden.
De rechtbank komt op grond van al het voorgaande tot de conclusie dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer] , zodat de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.
4.4
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 maart 2015 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- (op de fiets) met een vuurwapen naar die [slachtoffer] is toegekomen/gegaan/gereden en
- (vervolgens) op korte afstand, meermalen, in (de richting van) de borststreek van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: Poging tot moord.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
7. De op te leggen straf of maatregel
7.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, door met een vuurwapen op korte afstand in de richting van de borst te schieten. Als gevolg daarvan heeft [slachtoffer] inschotverwondingen in zijn borst en in zijn arm opgelopen. De inschotverwonding in de borst is in de medische verklaring als potentieel dodelijk aangemerkt. Alleen het afketsen van de kogel tegen de rib heeft kunnen voorkomen dat het slachtoffer is komen te overlijden. Hiermee heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent verdachte dit handelen zwaar aan.
De rechtbank heeft kennis genomen van:
- -
een Pro Justitia rapport d.d. 9 september 2015, opgemaakt door H.R.J. ter Borg, GZ-psycholoog;
- -
een Pro Justitia rapport d.d. 17 november 2015, opgemaakt door L.P. Heinsman, psychiater en
- -
het uittreksel justitieel documentatieregister d.d. 3 november 2015.
Uit voornoemde Pro Justitia onderzoeksrapporten komt naar voren dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het persoonlijkheidsonderzoek. Vanwege het feit dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek en verdachte vervolgens niet klinisch is geobserveerd hebben de deskundigen geen uitspraak kunnen doen over de kans op herhaling van vergelijkbare delicten en kunnen zij tevens geen advies geven over de afdoening van deze strafzaak.
Het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt zonder meer het opleggen van een gevangenisstraf van een substantiële omvang. De rechtbank zal, mede gelet op de inhoud van vorenbedoelde rapportages volstaan met (enkel) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van bijzondere voorwaarden, zodat de diagnostisering van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte alsnog kan worden opgepakt, acht de rechtbank niet opportuun gelet op de proceshouding van verdachte.
Alles afwegende acht de rechtbank in dit geval oplegging van een gevangenisstraf van 6 jaar passend en geboden. Gelet op het bewezenverklaarde, zou de ernst daarvan door een lagere straf, zoals door de officier van justitie gevorderd, worden miskend. De rechtbank legt daarom een hogere straf op dan door de officier van justitie is geëist.
7.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft ten aanzien van de in beslag genomen munitie die staat vermeld op de beslaglijst onttrekking aan het verkeer gevorderd.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de in beslaggenomen munitie geen standpunt ingenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen munitie dient te worden onttrokken aan het verkeer, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder primair bewezen verklaarde feit met behulp van dit voorwerp is begaan.
8. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- -
verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- -
verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- -
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:primair: het misdrijf: poging tot moord;
- -
verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren;
- -
bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht:
de inbeslaggenomen voorwerpen
- onttrekt aan het verkeer de in beslag genomen munitie;
- beveelt de gevangenneming. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Taalman, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en mr. R.A.M. Elbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Nassau, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2015.
Buiten staat
Mrs. Taalman en Elbers zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland District recherche IJsselland met nummer 2015138976. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 20 maart 20151., voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever [slachtoffer] :
“Ik doe aangifte van poging moord dan wel poging doodslag.
Op vrijdag 20 maart 2015 was ik bij [pizzeria] in Holtenbroek. (..) Ik was daar met mijn neef [getuige 1] in de auto van zijn schoonvader. (..) Ergens tussen 20:30 en 20:45 reden we naar mijn huis aan de [adres] in Zwolle. [getuige 1] reed en ik zat ernaast met eten en cola. Hij remde bij de drempel vlakbij mijn huis. Ik pakte mijn eten en drinken en stapte uit. Ik gaf [getuige 1] nog een hand of boks. Ik stond net buiten de auto. Ik zag [verdachte] op een soort donkerkleurige omafiets uit een voetgangers pad komen fietsen. Dit is waar men de kinderen ophaalt bij kinderdagopvang [kinderopvang] . Ik wilde hem nog begroeten en riep: H?.
Ik zag en hoorde een knal en het vuur. Net als in een film zag ik vuur vanuit de loop komen.
Ik liet mijn cola en eten vallen en wilde wegdraaien. Ik voelde druk op mijn borst. Ik zag en hoorde dat hij heel snel daarna weer schoot en voelde pijn in mijn biceps van mijn rechterarm. [verdachte] fietste gelijk door. Hij schoot terwijl hij fietste. Hij was ongeveer anderhalve meter tot twee meter van mij vandaan op dat moment. Ik zag daarna dat mijn neef uit de auto stapte en schreeuwde: [verdachte] Klootzak!. Ik wilde achter hem aan, maar zakte in elkaar. Daarna stapten we in de auto en bracht [getuige 1] mij naar het ziekenhuis.
[verdachte] droeg op dat moment een zwarte jas met capuchon. Hij droeg de capuchon over zijn hoofd, maar ik herkende hem aan zijn gezicht. Hij droeg een donkere broek en donkere schoenen. Ik zag niks lichts. Ik denk daarom ook dat hij handschoenen droeg. Dit, terwijl de straatverlichting daar goed is. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterhand schoot met een soort 9mm pistool zoals dat van de politie. Ik zag dat deze donker van kleur was.
Een proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] d.d. 9 april 20152., voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever [slachtoffer] :
(0: [slachtoffer] . Ik wil je nog een keer nader horen over het schietincident van vrijdagavond 20 maart. Je bent toen de zaterdag gehoord door mijn collega die je aangifte heeft opgenomen. Je weet dat de verdachte vast zit. Die blijft voorlopig ook wel zitten. Ik heb nog wat aanvullende vragen op je aangifte. (..) Ik neem nu eerst nog even met jou je aangifte door omdat je die nog niet getekend had. (ik verbalisant lees de aangifte voor aan aangever)
(V: Klopt dit verhaal met hoe jij het toen hebt verteld?)
Ja.
(0: Aangever ondertekent zijn aangifte.)(..)
(V: Op welke moment zag jij de schutter voor het eerst?)
Vlak nadat ik uit de auto was gestapt. Ik had net het portier dicht gedaan.(..)
(V: Hoe vaak heeft de schutter geschoten? Hij heeft je twee keer geraakt heb ik begrepen maar hoeveel schoten heb je gehoord?)
Ik zag hem aan komen vanuit dat paadje. Op dat moment reed [naam] net weg. Ik wilde eerst de kruising over maar ik herkende [verdachte] op de fiets en ik keek hem in zijn gezicht, ik was vlak voor hem, ik denk 1,5 meter. Ik lette dus ook niet op zijn handen. Ik zei iets van He! maar hij zei niets terug. Ik hoorde een knal en ik voelde meteen druk op mijn borst. Op dat moment zag ik dat hij een pistool in zijn rechter hand had. Hij wees daarmee ook iets vooruit in mijn richting. Meteen daar achteraan kwam een tweede schot, ik draaide al iets weg en die tweede raakte mij in mijn rechter arm. (..)
(V: Je zegt in je aangifte dat je de schutter herkende als [verdachte] . Waarom ben je daar zo zeker van?)
Ik ken hem al vanaf jong. Ik kende hem al als klein jongetje. Ik was ook bevriend met zijn broer.
(V: [getuige 1] heeft hem ook herkend want je verklaarde dat hij [verdachte] nog nariep met zijn naam. Is het niet zo dat jij [verdachte] hebt herkend doordat [getuige 1] zijn naam riep?
(Nee, zeker niet.)(..)
(V: Hoe is jouw relatie met [verdachte] altijd geweest?)
Gewoon goed, ik heb 1 keer ruzie met hem gehad.
(V: Wat voor conflicten hebben jullie gehad?)
Die ene keer was dat hij mij vals had beschuldigd dat ik hem zou hebben geslagen. Maar ik ben daarvoor vrijgesproken. Dat was de enige keer. Het is wel bijgelegd zodat we elkaar weer normaal begroetten.(..)
(V: Hoe vaak had je [verdachte] gezien in de laatste weken voor het schietincident?)
A: Af en toe wel eens als ik naar huis reed, dan zag ik hem wel eens in de auto. Dan groette hij ook wel. Ik had hem niet gesproken. Ik heb niets om met hem te bespreken.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 20 maart 20153., voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [getuige 1] :
Ik ben getuige geweest van een schietincident vanavond, omstreeks 20:30 uur, waarbij mijn neefje [slachtoffer] , is neergeschoten door de mij bekende [verdachte] .(..) Het schietincident heeft plaatsgevonden op de kruising Bachlaan met de Frobergerstraat te Zwolle, te weten bij het pleintje van de basisschool [basisschool] . Ik zal in deze verklaring mijn neefje gewoon [slachtoffer] noemen.
Over het verloop van de avond kan ik u het volgende verklaren.
Ik was vanavond, rond 20.00 uur, in de [pizzeria] , gevestigd in het winkelcentrum Bachplein te Zwolle. Ik was daar samen met [slachtoffer] .(..) Toen we de pizza op hadden zijn we weggereden. Ik wilde [slachtoffer] bij zijn huis afzetten aan de [adres] 12.(..) Gekomen bij de kruising Bachlaan—Frobergerstraat zette ik de auto stil precies op de drempel van de kruising, met de voorzijde in de richting van de Lassuslaan. Ik zet [slachtoffer] wel vaker af en dan altijd op deze plek. [slachtoffer] stapte uit (..) [slachtoffer] liep vervolgens achter de auto langs en was voornemens de kruising over te steken. Ik trok toen langzaam met de auto op.
Op dat moment zie ik van rechts een jongen op een fiets het park uitkomen vanaf de basisschool [basisschool] . Ik zag meteen dat het [verdachte] was. Ik ken [verdachte] goed van gezicht. [verdachte] fietste over de stoep in de richting van [slachtoffer] . Ik zag dat [verdachte] met zijn linkerhand aan het stuur zat en zijn rechterhand onder zijn jas bij zijn middel hield. Toen ik half van de drempel af reed hoorde ik 4 á 5 harde knallen. Ik dacht dat dit vuurwerk was. Tegelijkertijd realiseerde ik mij dat er iets niet goed was. Ik ben meteen gestopt en uitgestapt.
Ik zag meteen dat [verdachte] hard wegfietste over de stoep van de Bachlaan in de richting van het winkelcentrum. Ik zag dat [slachtoffer] op mij afrende en naar mij riep: ‘Het was [verdachte] , het was [verdachte] , hij heeft mij neergeschoten! Ik ben geraakt in mijn arm en mijn borst!” Ik zag dat hij bloed had op zijn borst net boven z’n hart. Ik heb meteen tegen hem gezegd dat hij in de auto moest gaan zitten. Ik zag dat [slachtoffer] in de auto ging zitten op de passagiersstoel. Ik ben hierop meteen naar het ziekenhuis gereden.
Onderweg naar het ziekenhuis heb ik 112 gebeld en gepraat met de politie. Ook praatte ik met [slachtoffer] zodat hij bij zou blijven. Ik heb hem ook gevraagd waarom [verdachte] dit zou doen. [slachtoffer] antwoordde mij dat hij dit echt niet wist. (..) Ik ben vreselijk geschrokken van de hele situatie. [slachtoffer] had makkelijk dood kunnen zijn.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 8 april 20154., voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [getuige 1] :
(V: Je vertelde dat je net weg wilde rijden, al langzaam optrok, toen je zag dat die jongen op de fiets de bosjes uit kwam bij die school. Hoe zag je die jongen?)
Ik stopte net voor/op de drempel van die kruising. [slachtoffer] stapte uit en liep rechts achterom de auto naar zijn huis, dat wilde hij. Ik begon net weg te rijden toen ik in een flits in mijn rechter ooghoek iemand de bosjes uit komen, ik keek en ik zag dat het [verdachte] was. Er ging me geen lampje branden want ik wist niet dat er iets tussen hen was. Ik lette ook niet echt op hem, ik verwachtte niet dat er iets zou gebeuren. Ik reed verder en toen hoorde ik geknal. Ik zag iets van rook en geflits in mijn binnenspiegel.(..) Ik dacht dat [verdachte] met vuurwerk naar [slachtoffer] gooide. Ik zag [slachtoffer] een beweging maken. Ik stopte en ben meteen uitgestapt, ik was net de drempel af aan de andere kant. Ik stapte uit en liep op [slachtoffer] af. Ik zag [verdachte] weg fietsen. Ik zag dat hij 1 hand in zijn jas had en 1 hand aan zijn stuur.(..)
(V: Op welk moment herkende je hem als [verdachte] ?)
Meteen toen ik hem zag. Ik ken hem van kinds af aan. Ik ken zijn hele familie. Ik ben met ze opgegroeid.
(V: Waaraan herkende je [verdachte] ?)
Ik ken hem omdat ik hem ken. Hij had een capuchon op waarmee hij zich wilde verschuilen maar ik herkende hem zeker.
(V: Hoe was [verdachte] gekleed?)
Zwarte jas met capuchon, zwarte fiets, volgens mij omafiets.
(V: Had hij nog iets, geheel of gedeeltelijk, voor zijn gezicht gedaan?)
Nee.
(V: Durf jij voor 100% zeker te zeggen dat het [verdachte] was?)
Ja. Wel duizend procent.
(V: Wat voor wapen heb je gezien?)
Ik zag alleen een flits. Ik zag alleen dat hij zijn hand voor zijn buik toen hij wegfietste. Ik heb het moment dat hij uit die bosjes kwam nog steeds voor mijn ogen, ik zie dat moment elke keer terug. Ik ben er nog steeds angstig voor.
(V: Hoeveel knallen heb je nu gehoord?)
Een stuk of 4? Zeker 3 – 4.
(V: Volgens het verslag van mijn collega die jou in het ziekenhuis sprak had je het daar over twee knallen. Toen je ‘s avonds in het politiebureau werd gehoord zei je dat je 4 a 5 knallen had gehoord. Hoeveel waren het er nou?)
(..) Ik heb er ongeveer 4 gehoord. (..) Ik heb flitsen gezien maar ik weet niet hoe veel.(..)
(V: Wat weet je over de contacten tussen [slachtoffer] en [verdachte] in het verleden?)
Ze zijn met elkaar opgegroeid. [slachtoffer] was beste kameraadjes met de broer van [verdachte] . (..)
(V: Hoe lang ken je [verdachte] al?)
Vanaf dat hij een klein jongetje was. (..)
(V: Hoe is jouw contact met [verdachte] altijd geweest?)
Goed. Netjes.(..)
(0: Ik vraag je dit zo met nadruk omdat er verder geen andere getuigen zijn die de schutter daar hebben herkend. [slachtoffer] en jij zijn familie van elkaar. Het zou in theorie dus zo kunnen zijn dat je de naam [verdachte] noemt om [slachtoffer] te helpen, dat jij ons de naam [verdachte] noemt omdat [slachtoffer] die naar, tegen jou zei daar op straat. V: Snap je wat ik bedoel te zeggen?)
Ja, ik herkende hem al toen ik hem die eerste keer zag. Toen ik uitstapte ,bevestigde [slachtoffer] het ook nog een keer.
Een letselrapportage van [slachtoffer] d.d. 20 maart 20145., voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Naam: [slachtoffer] (..)
Voornamen: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum 2] -1993(..)
Borst
Op de linkerzijde van de borst, tussen linker tepel en het borstbeen, is een rond letsel van circa 0,5 centimeter zichtbaar. (..) Dit letsel past zeer goed bij een inschotverwonding. (..)
Arm
Op de binnenzijde van de rechter bovenarm is een langwerpige verwonding zichtbaar van circa 1,5 centimeter lang en 0,5 centimeter breed(..) Dit letsel past zeer goed bij een schuin ingeschoten schotverwonding. (..)
Er zijn geen vitale organen geraakt. Indien het kogeltje van de borstwond niet op een rib was afgeketst, maar bijvoorbeeld tussen twee ribben was doorgegaan, zou het zeer waarschijnlijk zijn geweest dat deze in het hard en/of longen terecht was gekomen. Dan zou het om potentieel lethaal letsel zijn gegaan.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 20156., voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, het relaas van verbalisant of één van hunner:
(..) Melding politie:
Op vrijdag 20 maart 2015, omstreeks 20.58 uur werd er door een centralist van de
meldkamer Driebergen aan de Regionale Meldkamer Oost - Nederland doorgegeven dat er
bij de 112 centrale melding was binnengekomen. In deze melding zou een man met Turks/Marokkaans accent doorgeven dat hij onderweg is met zijn neef naar de eerste hulp. Die neef zou in arm en borst geschoten zijn.(..)
Door mij, verbalisant [verbalisant] , werd het gesprek van de 112 melding die is binnengekomen bij 112 Alarmcentrale, hieronder zoveel mogelijk letterlijk uitgewerkt.
Centralist: Politie, brandweer, ambulance..,
NN persoon: .. (onverstaanbaar wegens ruis).., spreekt u. Mijn neefje is net beschoten in de [adres] , ik ben onderweg met hem naar het ziekenhuis.
Centralist: Er is geschoten, zijn de daders nog aanwezig?
NN persoon: De daders, ik weet wie de daders zijn, maar die zijn weggefietst.
Centralist: Die zijn weggefietst. Er is geschoten met een pistool?
NN-persoon: met een pistool, hij is geraakt in zijn borst en in zijn rechterarm.
Centralist: In welke plaats is er geschoten?
NN persoon: in Zwolle
Centralist: In welke straat?
NN persoon: De [adres] .
NN persoon: Ik ben nu onderweg naar het ziekenhuis met spoed, dus ik ben nou aan het bellen en hij zit naast mij.
Centralist: Twee daders?
NN persoon: Een, 1 op de fiets. Ilius El atjowie (fonetisch). Ik heb hem gezien, ik heb gezien wie het is.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 1 mei 20157., voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [getuige 2] :
(..) (V: Wat kunt u mij over vrijdag 20 maart 2015 vertellen?)
Ik was in het Turkse Theehuis. Ik kreeg een belletje van [getuige 1] . Hij zei: “Oom, [slachtoffer] is geschoten”. Ik wilde het niet geloven en ik vroeg waar zijn jullie dan? Iemand vanuit het Theehuis heeft mij toen gelijk naar het ziekenhuis gebracht.
(V: Hoe laat hoorde u dat vrijdag 20 maart 2015 dat uw zoon in het ziekenhuis lag?)
Ik denk voor 21.00 uur dat hij mij belde. Ik weet niet precies hoe laat het was.
(V: Toen u dat belletje kreeg, hoorde u toen ook dat [verdachte] hem beschoten had?)
Ja, dat zei [getuige 1] gelijk. [getuige 1] zei tegen mij dat hij [verdachte] zag en dat het niet iemand is waarvan hij niet zeker wist of het hem was. Hij kent [verdachte] al langer. [getuige 1] had gezegd dat hij [slachtoffer] had beschoten. [getuige 1] heeft hem gelijk in de auto gezet en naar het ziekenhuis gebracht.
(V: U kent de familie [familie verdachte] . Had [slachtoffer] problemen met [verdachte] ?)
Ik ken de vader. Een paar jaar geleden had [slachtoffer] ruzie gemaakt.(..)
(V: U heeft de vader van [verdachte] nog gebeld. Met welke reden?)
Ik heb hem gebeld. Ik met hem gesprek gehad. Hij zei ook tegen mij ik hoop dat hij een goede straf krijgt en jouw zoon blijft leven. Hij zegt tegen mij dat de jongens zo lastig zijn, ook in de stad. (..)
(V: Wanneer deze informatie klopt, zou het kunnen dat het schietincident mogelijke wraakactie kunnen zijn van [verdachte] . Begrijpt u dat?)
Ja, ik begrijp het en ik hoor het nu bij jou. Maar waarom geef je dan nog een boks dan. Hoe kan dat dan?
(V: Is het niet zo dat [slachtoffer] [getuige 1] nog een boks gaf en afscheid nam?)
Nee, [slachtoffer] heeft [verdachte] nog een boks gegeven. Dat is zeker. Hij kan niet zeggen, dat ben ik niet.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑12‑2015
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 9 april 2015, pag. 94 t/m 97.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 20 maart 2015, pag. 116 en 117.
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] d.d. 8 april 2015, pag. 118 t/m 122.
Letstelrapportage van GGD IJsselland d.d. 20 maart 2015 opgemaakt door H. Pathuis, forensisch arts, pag. 102 t/m 104.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2015, pag. 270 en 271 .
Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] d.d. 1 mei 2015, pag. 229 t/m 232.