Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht
Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/9.5:9.5 Voorlopige hechtenis ter bescherming van het welzijn van de minderjarige
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/9.5
9.5 Voorlopige hechtenis ter bescherming van het welzijn van de minderjarige
Documentgegevens:
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
“Wat we soms doen is dat we zeggen van ‘het delict is niet al te hevig, we geven de gevangenhouding voor veertien dagen af, zodat Jeugdzorg de gelegenheid heeft om binnen die veertien dagen een civiele plaatsing te regelen, (…) nu we de situatie hebben dat hij [de minderjarige, YB] niet naar huis kan’.”1
Uit het praktijkonderzoek is naar voren gekomen dat de voorlopige hechtenis van minderjarigen in de praktijk in uitzonderlijke gevallen wordt gebruikt als een crisisinterventie ter bescherming van het welzijn en de veiligheid van de minderjarige verdachte. Het betreft gevallen waarin het welzijn en de veiligheid van de minderjarige acuut en ernstig in de knel komen, bijvoorbeeld omdat er geen veilige en passende woon- of verblijfplaats beschikbaar is. Ook in dergelijke gevallen geldt weliswaar dat formeel aan de wettelijke criteria voor voorlopige hechtenis moet zijn voldaan, wil de rechter de voorlopige hechtenis kunnen bevelen. In de praktijk blijken sommige rechters evenwel bereid te zijn om in schrijnende gevallen soepeler om te gaan met de wettelijke criteria om de voorlopige hechtenis te kunnen bevelen en ten uitvoer te leggen, zodat de minderjarige in elk geval voor een korte tijd in een justitiële jeugdinrichting kan worden opgevangen en de hulpverlenende instanties (lees: de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdzorg) in die periode een civielrechtelijk traject kunnen starten en/of een geschikte verblijfplaats kunnen vinden.
Een voorbeeld van een dergelijk ‘schrijnend geval’ is de in een eerder hoofdstuk aangehaalde zaak van een 17-jarige verdachte met een IQ van 50, de emotionele vermogens van een 2-jarige en ernstige gedragsproblemen, die in voorlopige hechtenis was genomen op verdenking van brandstichting in zijn eigen kamer in een civiele jeugdhulpinstelling. Vanwege de ernst van zijn problematiek verbleef de minderjarige in een bijzondere zorggroep in een justitiële jeugdinrichting. Op het moment van de raadkamerzitting was geen van de door de gezinsvoogd benaderde jeugdhulpinstellingen bereid om de verdachte op te vangen. Ook kon de minderjarige niet terug naar huis. Hierdoor was het bevelen en tenuitvoerleggen van de voorlopige hechtenis voor de raadkamer de enige mogelijkheid om te waarborgen dat de minderjarige de benodigde zorg zou krijgen en te voorkomen dat hij op straat zou belanden. De raadkamer ging hiertoe over, doch met de uitdrukkelijke opdracht aan de hulpverlenende instanties om zo spoedig mogelijk een passend alternatief in het civielrechtelijke kader te vinden. Hierbij werd het bevel tot voorlopige hechtenis formeel gebaseerd op de recidivegrond, maar de voornaamste feitelijke reden voor het bevelen en tenuitvoerleggen van de voorlopige hechtenis was gelegen in de wens en noodzaak tot bescherming van een bijzonder kwetsbare minderjarige.2
Deze zaak illustreert treffend hoe voorlopige hechtenis – ondanks dat de wet daarvoor als zodanig formeel geen grondslag biedt3 – in de praktijk van het jeugdstrafrecht de (schaduw)functie kan hebben van een crisisinterventie die in schrijnende gevallen, waarin alternatieven ontbreken, wordt ingezet voor de acute bescherming van het welzijn en de veiligheid van een minderjarige.