Hof Amsterdam, 16-01-2012, nr. 23-000577-11
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV1491, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-01-2012
- Zaaknummer
23-000577-11
- LJN
BV1491
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV1491, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑01‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:1734, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 16‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Rijden onder invloed en met ongeldig verklaard rijbewijs. Strafbeschikking voor alcoholfeit, dagvaarding voor rijden met ongeldig rijbewijs. Schending van ne bis in idem-beginsel. OM niet ontvankelijk.
Partij(en)
parketnummer: 23-000577-11
datum uitspraak: 16 januari 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 2 februari 2011 in de strafzaak onder parketnummer
15-248373-10 tegen
verdachte,
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 2 februari 2011 en in hoger beroep van 9 januari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van het standpunt van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 mei 2010 te Zandvoort terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten alle categorieën, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, het Badhuisplein, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging
Door de raadsman van de verdachte is preliminair het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte wegens schending van het ne bis in idem-beginsel zoals neergelegd in artikel 68 Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verdachte is een strafbeschikking (d.d. 20 januari 2011) opgelegd voor een feit dat in die strafbeschikking wordt beschreven als: als bestuurder van een motorrijtuig rijden zonder rijbewijs, alcoholgehalte te hoog (art. 8 lid 3 onder a jo. art 8 lid 4 Wegenverkeerswet 1994). Op grond van artikel 255a lid 1 Wetboek van Strafvordering kan degene aan wie een strafbeschikking is opgelegd niet opnieuw in rechten worden betrokken voor hetzelfde feit. In de strafbeschikking van 20 januari 2011 en de huidige tenlastelegging is naar het oordeel van de verdediging sprake van hetzelfde feit en had het openbaar ministerie dus niet mogen overgaan tot vervolging.
De advocaat-generaal heeft naar voren gebracht dat het verweer moet worden verworpen.
Het hof overweegt als volgt.
Tegen de verdachte is op 9 mei 2010 proces-verbaal opgemaakt - zakelijk- wegens het rijden terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, gepleegd op 9 mei 2010 te Zandvoort.
Op 20 januari 2011 is de verdachte een strafbeschikking uitgevaardigd ter zake rijden onder invloed onder de omstandigheid als bedoeld in lid 4 van artikel 8 van de Wegenverkeerswet, kort gezegd dat de verdachte niet in het bezit was van een rijbewijs, gepleegd op 9 mei 2010 te Zandvoort. Hij heeft tegen die strafbeschikking geen bezwaar gemaakt.
Op 4 januari 2011 is de dagvaarding wegens rijden terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard voor de zitting van de politierechter ter griffie uitgereikt en aan de verdachte verzonden.
Door het openbaar ministerie is de stelling van de verdachte dat hier sprake is van één gebeurtenis niet weersproken. Het hof gaat er daarom van uit dat de verdachte op 9 mei 2010 één keer is aangehouden, als gevolg waarvan de twee strafbare feiten waarvan hier sprake is zijn ontdekt.
Door het openbaar ministerie is op 20 januari 2011 kennelijk de keuze gemaakt als interventie over te gaan tot het opleggen van een geldboete ter hoogte van €450,00 en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden, wegens het rijden onder invloed, terwijl bij die afdoening de omstandigheid dat dit rijden onder invloed geschiedde terwijl de verdachte niet over een geldig rijbewijs beschikte, gelet op artikel 8 lid 4 van de Wegenverkeerswet en de omschrijving in die strafbeschikking, van invloed is geweest op die sanctie. Tevens is het openbaar ministerie overgegaan tot dagvaarding van de verdachte voor het feit waarvan hier sprake is. Het openbaar ministerie heeft geen inzicht gegeven in de achtergrond van de beslissing beide wegen afzonderlijk te bewandelen en niet te kiezen voor één interventie, bijvoorbeeld een dagvaarding voor beide feiten. Niet valt in te zien dat het openbaar ministerie daartoe in dit geval niet had kunnen overgaan.
Bij de beoordeling van de vraag of door deze dagvaarding thans sprake is van vervolging voor 'hetzelfde feit', als waarvoor eerder de strafbeschikking is gegeven dienen de in beide beschuldigingen omschreven verwijten vergeleken te worden. Daarbij dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken.
- (A)
De juridische aard van de feiten. Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
- (i)
de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
- (ii)
de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
- (B)
De gedraging van de verdachte. Indien de tenlasteleggingen niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Opmerking verdient dat reeds uit de bewoordingen van het begrip 'hetzelfde feit' voortvloeit dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van 'hetzelfde feit' in de zin van art. 68 Sr.
In het onderhavige geval moet worden gezegd dat
A: (i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de beide delictsomschrijvingen strekken in beide gevallen vooral gelegen zijn in hetzelfde belang, te weten de bescherming van de verkeersveiligheid;
- (ii)
beide feiten zijn strafbaar gesteld in dezelfde wet, te weten de Wegenverkeerswet en de strafmaxima gelijk zijn;
B: het gaat om twee verschillende aspecten van één gedraging, te weten het rijden op de openbare weg onder bepaalde omstandigheden, de bestuurder betreffend (te weten onder invloed en zonder geldig rijbewijs).
Een en ander overziend en afwegend is het hof van oordeel dat de verdachte door de dagvaarding die thans voorligt twee maal voor hetzelfde feit als bedoeld in artikel 68 Wetboek van Strafrecht wordt vervolgd, en dat het openbaar ministerie om die reden niet ontvankelijk dient te worden verklaard in die vervolging.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E.M. Röttgering, mr. L.A.J. Dun en mr. J.A.M. de Wit, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Winkels, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 januari 2012.