Einde inhoudsopgave
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.96a [Inburgeringsexamen niet behaald]
Geldend
Geldend vanaf 29-01-2022. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
25-01-2022, Stb. 2022, 44 (uitgifte: 28-01-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
29-01-2022, terugwerkend tot: 01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-01-2022, Stb. 2022, 44 (uitgifte: 28-01-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Verblijf
Vreemdelingenrecht (V)
1.
De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Wet inburgering 2021 of een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering 2021 dan wel indien hij het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering of een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet niet heeft behaald.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing, indien de vreemdeling:
- a.
minderjarig is of de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt;
- b.
ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 2.6. van het Besluit inburgering 2021 of artikel 2.6 van het Besluit inburgering;
- c.
beschikt over een document als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering 2021 of artikel 2.3, eerste lid, onder b tot en met k, en tweede lid, van het Besluit inburgering, dan wel voldoet aan het criterium, genoemd in artikel 2.5 van dat besluit;
- d.
beschikt over een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder i tot en met l, van het Besluit inburgering zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van het besluit van 25 september 2012 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 432), dan wel voldoet aan een van de criteria, genoemd in artikel 2.5, onder a en c, van dat besluit;
- e.
op grond van artikel 5, eerste of tweede lid, van de Wet inburgering 2021 of artikel 6, eerste of tweede lid, van de Wet inburgering of dan wel artikel 6, eerste lid, of artikel 31, tweede lid, van de Wet inburgering zoals die luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430) van de inburgeringsplicht is ontheven;
- f.
meerderjarig is en:
- 1°
voor het negentiende levensjaar tien jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a, b dan wel l, van de Wet, voor zover diens aanvraag is ontvangen voor het negenentwintigste levensjaar, of
- 2°
voor het negentiende levensjaar vijf jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a, b dan wel l, van de Wet, en voor wie Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest aangewezen land is;
- g.
oud-Nederlander is, die het Nederlanderschap heeft verloren door het afleggen van een verklaring van afstand, dan wel door intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend op de grond dat hij heeft nagelaten na de totstandkoming van zijn naturalisatie al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, en die voorafgaand aan de naturalisatie ten minste vijf jaren rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet heeft gehad;
- h.
niet inburgeringsplichtig is op grond van de artikelen 3 en 4 van de Wet inburgering 2021 of de artikelen 3 en 5 van de Wet inburgering en het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering niet heeft afgerond maar wel de overige examenonderdelen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van die wet, heeft behaald.
3.
Onze Minister kan het eerste lid voorts buiten toepassing laten, indien de vreemdeling naar zijn oordeel blijkens een door deze vreemdeling overgelegde deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het Besluit inburgering 2021 of een overgelegd advies als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Besluit inburgering door een psychische of lichamelijke belemmering dan wel een verstandelijke beperking of handicap blijvend niet in staat is:
- a.
te voldoen aan de inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering 2021;
- b.
een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering 2021 te behalen;
- c.
het examen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering te behalen; of
- d.
een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inburgering, te behalen.
4.
Onze Minister kan het eerste lid voorts buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5.
Onze Minister kan het eerste lid voorts buiten toepassing laten, indien hij van oordeel is dat de vreemdeling aantoonbaar voldoende is ingeburgerd.
6.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de toepassing van het tweede lid, onder e, het derde lid en het vijfde lid.