Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie
Artikel 60 Opleiding en technische bijstand
Geldend
Geldend vanaf 14-12-2005
- Bronpublicatie:
31-10-2003, Trb. 2005, 244 (uitgifte: 18-10-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
14-12-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-10-2003, Trb. 2005, 244 (uitgifte: 18-10-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Elke Staat die partij is, initieert, ontwikkelt of verbetert, voorzover nodig, specifieke opleidingsprogramma's voor zijn personeel dat verantwoordelijk is voor het voorkomen en bestrijden van corruptie. Dergelijke opleidingsprogramma's kunnen, onder andere, het volgende betreffen:
- a.
doeltreffende maatregelen om corruptie te voorkomen, op te sporen, te onderzoeken, te bestraffen en te beheersen, met inbegrip van methoden, te gebruiken voor het verzamelen van bewijsmateriaal en de opsporing;
- b.
opbouw van capaciteit bij het ontwikkelen en plannen van strategisch anti-corruptiebeleid;
- c.
opleiden van bevoegde autoriteiten ten behoeve van het opstellen van verzoeken om wederzijdse rechtshulp die voldoen aan de vereisten van dit Verdrag;
- d.
toetsing en versterking van instellingen, beheer van publieke diensten en van openbare middelen, met inbegrip van de aanbesteding van overheidsopdrachten, en de particuliere sector;
- e.
voorkomen en bestrijden van de overmaking van opbrengsten van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten en het terugkrijgen van dergelijke opbrengsten;
- f.
opsporen en bevriezen van de overmaking van opbrengsten van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten;
- g.
toezicht op de bewegingen van opbrengsten van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten en op de methoden die worden gebruikt om dergelijke opbrengsten over te maken, te verhelen of te verhullen;
- h.
passende en doeltreffende wettelijke en bestuursrechtelijke mechanismen en methoden om de teruggave te vergemakkelijken van opbrengsten van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten;
- i.
methoden om slachtoffers en getuigen die met de gerechtelijke autoriteiten samenwerken te beschermen; en
- j.
opleiding op het gebied van nationale en internationale regelgeving en taaltrainingen.
2.
De Staten die partij zijn, overwegen, bij hun onderscheiden plannen en programma's om corruptie te bestrijden, naar gelang hun mogelijkheden, elkaar de ruimst mogelijke technische bijstand te verlenen, met name ten behoeve van ontwikkelingslanden, met inbegrip van materiële bijstand en opleiding op de in het eerste lid van dit artikel genoemde gebieden, alsmede opleiding en bijstand, en de wederzijdse uitwisseling van ervaring en specialistische kennis, die de internationale samenwerking tussen Staten die partij zijn op het gebied van uitlevering en wederzijdse rechtshulp vergemakkelijken.
3.
De Staten die partij zijn versterken, voorzover nodig, de maatregelen genomen tot optimalisering van operationele en opleidingsactiviteiten binnen internationale en regionale organisaties en in het kader van andere relevante bilaterale en multilaterale overeenkomsten of regelingen.
4.
De Staten die partij zijn, overwegen elkaar, op verzoek, bijstand te verlenen bij het uitvoeren van evaluaties en studies en onderzoek naar de vormen, oorzaken, gevolgen en kosten van corruptie in hun onderscheiden landen, met het oog op het samen met de bevoegde autoriteiten en de maatschappij ontwikkelen van strategieën en actieplannen voor de bestrijding van corruptie.
5.
Teneinde het terugkrijgen van opbrengsten van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten te vergemakkelijken, kunnen de Staten die partij zijn samenwerken door elkaar de namen te verstrekken van deskundigen die kunnen helpen bij het verwezenlijken van deze doelstelling.
6.
De Staten die partij zijn, overwegen gebruik te maken van sub-regionale, regionale en internationale conferenties en seminars ter bevordering van de samenwerking en technische bijstand en ter stimulering van de bespreking van gemeenschappelijke problemen, met inbegrip van de bijzondere problemen en behoeften van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie.
7.
De Staten die partij zijn, overwegen vrijwillige mechanismen in te stellen met het oog op het door middel van programma's en projecten voor technische bijstand financieel ondersteunen van de inspanningen van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie om dit Verdrag toe te passen.
8.
Elke Staat die partij is, overweegt vrijwillige bijdragen aan het Bureau voor Drugs en Criminaliteit van de Verenigde Naties ter bevordering, via het Bureau, van programma's en projecten in ontwikkelingslanden met het oog op de uitvoering van dit Verdrag.