HR, 08-09-2017, nr. 17/01242
ECLI:NL:HR:2017:2261
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-09-2017
- Zaaknummer
17/01242
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑09‑2017
ECLI:NL:HR:2017:2261, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑09‑2017; (Cassatie)
- Vindplaatsen
NLF 2017/2199 met annotatie van Angelique Perdaems
FED 2018/2 met annotatie van M.C. Cornelisse
V-N 2017/43.7 met annotatie van Redactie
NTFR 2017/2265 met annotatie van mr. G.H. Ulrich
Beroepschrift 08‑09‑2017
Middel 1
6.
Schending, althans verkeerde toepassing van het recht en/ of verzuim van vormen, waarvan de niet in achtneming tot nietigheid leidt, in het bijzonder van het in artikel 182a lid 2 Jo 362 Rv, dat de Rechtbank de desbetreffende regel ten onrechte niet heeft toegepast, althans buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regel is getreden of bij het nemen van zijn beslissing zodanige essentiele vormen niet in acht heeft genomen dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
TOELICHTING
7.
Op 10 februari 2012 heeft de Hoge Raad een 6 tal arresten gewezen betrekking hebbende op het niet tijdig voldoen van de griffiegelden.
8.
Voor die tijd was nieuw dat volgens de Hoge Raad ( ECLINL: HR: 2012: BU 7255 )de sanctie van ontslag van instantie of niet ontvankelijkheid wegens niet tijdige betaling niet mag worden toegepast zonder de betrokken partij te horen. Daarmee werd voorzien in een leemte in de wet, die niets inhield over hoe de rechter er achter kan komen of de sanctie wellicht tot ‘ onbillijkheden van overwegende aard ’ zou leiden.
9.
In voornoemde zaak ( BU 7255 ) had het Hof Amsterdam de appellant terstond ontslag van instantie verleend ZONDER HEM TE HOREN.
10.
In deze zaak Rechtbank Zeeland West Brabant het verzet van opposant ongegrond verklaard ZONDER HEM TE HOREN .
11.
In een vergelijkbare bij U thans aanhangige zaak ( zaaknummer : F17/ 01071. ) wordt rog tenminste aangevoerd door die Rechtbank dat zij tot haar beslissing om zonder de belanghebbende te horen is gekomen omdat daartoe geen verzoek was gedaan in het verzetschrift.
12.
In deze gaat de Rechtbank zonder enige motivatie daartoe over.
13.
Daarmee miskent de Rechtbank Uw hiervoorgenoemde uitspraak van 10 februari 2012.
14.
De Rechtbank motiveert uberhaupt niet waarom zij dat heeft gedaan terwijl Uw Raad toch zo duidelijk is in die uitspraak.
15.
Door aldus te handelen wordt het beginsel van hoor en wederhoor althans van enig ander in artikel 6 EVRM levend beginsel van een behoorlijk bestuur genegeerd.
16.
Gezien voornoemde jurisprudentie had [X] erop mogen vertrouwen dat hij zou worden gehoord naar aanleiding van dat verzet meer in het bijzoder nu namens hem was aangevoerd dat er wel degelijk was betaald door de gemachtigde.
17.
In dit kader wil ik nog verwijzen naar een uiteenzetting van de Advocaat Generaal bij de Hoge raad onder het arrest HR 4-11-2011 LJN BQ 4182.
18.
Daarin merkt de Advocaat Generaal op dat de rechter ambtshalve de desbetreffende partij in de gelegenheid moet stellen zich erover uit te laten of inderdaad te laat is betaald en zo ja of er gronden zijn om de hardheidsclausule toe te passen.
Middel 2
19.
Schending, althans verkeerde toepassing van het recht en/ of verzuim van vormen, waarvan de niet in achtneming tot nietigheid leidt doordat de Rechtbank in haar uitspraak onvoldoende duidelijk de relevante feiten en geschilpunten heeft weergegeven althans heeft geen/ te weinig aandacht besteed aan de voor haar beslissing relevante stellingen van belanghebbende zoals verwoord in zijn verzetschrift van 6 december 2016 meer in het bijzonder nu haar beslissing geen inzicht geeft waarom de Rechtbank niet heeft beslist op het bezwaar dat ten onrechte in de bestreden beslissing is georodeeld dat er net was betaald terwijl er wel was betaald subsidiair nu dit bezwaar niet anders kon worden gezien als een beroep op de hardheidsclausule waarom de Rechtbank de hardheidsclausule geheel buiten beschouwing heeft gelaten dan wel de hardheidclausule voor ogen heeft gehad meer in het bijzonder in dit geval geen reden heeft gezien om daaraan toepassing te geven.
De bestreden beslissing waartegen dit cassatieberoep zich richt maakt in het geheel geen melding van de hardheidsclausule.
Toelichting:
20.
Het verzetschrift wordt hierbij als productie 2 overgelegd.
21.
Van de kant van de Griffie is geen enkel poging ondernomen om nadat zij erop is gewezen dat er wel was betaald erachter te komen waarom de betaling niet was afgeboekt op de door haar verzonden factuur.
22.
Het heeft er bovendien alle schijn van dat er helemaal geen onderzoek heeft plaatsgevonden nu er op 2 November 2016 is betaald terwijl op 1 december 2016 ( bijna 1 maand later ) de beslissing op het bezwaar wordt verzonden productie 3.
23.
Er wordt nog wel aangevoerd dat de Griffie op 6 december en 23 december 2016 brieven heeft verstuurd. Daarbij wil de Rechtbank het doen voorkomen alsof belanghebbende daardoor toch duidelijk moet zijn geweest dat het ook om betaling van het griffiegeld ging. Echter daarin wordt met geen woord gerept over overlegging van een betaalbewijs. Als productie 4 en 5 worden die brieven overgelegd.
24.
De zaak wordt nog curieuzer.
25.
In r.o 3.2 wordt door de Rechtbank overwogen dat de Rechtbank van oordeel is dat vaststaat dat het griffierecht niet is betaald voor het einde van de gestelde termijn. Op 23 december 2016 was het griffierecht al meer dan 1 maand voldaan nu het reeds op 2 November was betaald welswaar niet door [X] zelf maar door diens gemachtigde.
26.
Nergens in de wet staat dat betaling dient te geschieden door de rechtzoekende zelf.
27.
Subsidiair.
28.
In deze rechtsoverweging oordeelt de Rechtbank dat het griffierecht niet is betaald voor het einde van de gestelde termijn.
29.
Ingevolge Artikel 8:41lid 1 AWB wordt een beroep onder die omstandigheden niet ontvankelijk verklaard tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeelde dat de indiener in verzuim is geweest.
30.
Zonder enige motivatie heeft de Rechtbank hieraan geen aandacht besteedt terwijl het toch een recht is van de belanghebbende dat onder de hier omschreven omstandigheden hiernaar een onderzoek wordt ingesteld.
31.
De Griffie van de Rechtbank kan daardoor verweten worden onzorgvuldig te zijn geweest in deze waardoor niet meer kan worden gesproken van een eerlijk en onpartijdige behandeling van de zaak dat daarmee/ daardoor in strijd wordt gehandeld met artikel 6 van het EVRM.
32.
Gezien het vorenstaande kan gesteld worden dat de Rechtbank de desbetreffende regel ten onrechte niet heeft toegepast / bij het nemen van zijn beslissing zodanig essentiele vormen niet in acht heeft genomen dat niet meer gesproken van een eerlijk en onpartijdige behandeling van zijn zaak.
CONCLUSIE
Op grond van het voorgaande moge ik Uw Raad in overweging geven de uitspraak van de Rechtbank Zeeland West Brabant van 24 februari 2017 verzonden op 27 februari 2017 waarvan beroep in cassatie te vernietigen nu de Rechtbank in de bestreden uitspraak de namens [X] aangevoerde verzetgronden onvoldoende gemotiveerd althans ten aanzien van het beroep op artikel 6 EVRM in het geheel niet gemotiveerd heeft verworpen en zelf in de zaak te voorzien althans om na vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank Zeeland West Brabant de zaak naar een andere Rechtbank te verwijzen om alsnog overeenkomstig uw aanwijzingen tot juiste afdoening van de geschillen te komen.
Gegeven de conclusie verzoekt belanghebbende om een proceskosten vergoeding en een vergoeding voor de kosten van juridische bijstand in de bezwaarfase, de verzetfase en de beroepsfase in deze vast te stellen alsmede om vergoeding van de betaalde griffierechten
Gemachtigde
Uitspraak 08‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Art. 8:55, lid 4, Awb. Horen in verzetprocedure in geval een boetebeschikking in geding is en de rechter het verzet ongegrond wil verklaren.
Partij(en)
8 september 2017
nr. 17/01242
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 februari 2017, nr. BRE 16/5250, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende de aan belanghebbende over de periode 19 augustus 2014 tot en met 14 april 2015 opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
2.1.
Belanghebbende heeft bij de Rechtbank beroep ingesteld ter zake van een aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking. Bij uitspraak van 25 november 2016 heeft de Rechtbank dat beroep met toepassing van artikel 8:54 Awb niet-ontvankelijk verklaard.
De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het tegen de uitspraak van 25 november 2016 gedane verzet ongegrond verklaard zonder belanghebbende te hebben gehoord. Belanghebbende heeft niet verzocht om te worden gehoord omtrent het verzet.
2.2.
Het eerste middel houdt in dat de Rechtbank niet tot ongegrondverklaring van het door belanghebbende gedane verzet had mogen overgaan zonder hem daarover te horen.
2.3.1.
Blijkens het bij de Rechtbank ingediende beroepschrift ziet het beroep mede op de aan belanghebbende opgelegde boete. Dit brengt mee dat de Rechtbank had dienen te onderzoeken of het vereiste van een behoorlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM aanleiding gaf belanghebbende ambtshalve uit te nodigen om op een zitting te worden gehoord naar aanleiding van diens verzet (zie HR 3 juni 2016, nr. 15/05416, ECLI:NL:HR:2016:1028, BNB 2016/176).
2.3.2.
Uit de uitspraak van de Rechtbank blijkt niet dat zij heeft onderkend dat een boete in geding was, zodat reeds hierom niet kan worden aangenomen dat de Rechtbank het hiervoor in 2.3.1 bedoelde onderzoek heeft verricht bij haar kennelijke beslissing om belanghebbende niet uit te nodigen om op een zitting over het verzet te worden gehoord. Evenmin heeft de Rechtbank in de bestreden uitspraak vastgesteld dat belanghebbende uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om over het verzet te worden gehoord. De kennelijke beslissing van de Rechtbank om belanghebbende niet uit te nodigen om op een zitting over het verzet te worden gehoord, berust derhalve ofwel op een onjuiste rechtsopvatting ofwel behoefde nadere motivering, die ontbreekt. Het eerste middel slaagt in zoverre.
2.4.
Gelet op het hiervoor in 2.3.2 overwogene kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven. Het tweede middel behoeft geen behandeling. Verwijzing moet volgen.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Over de kosten van het verzet bij de Rechtbank dient de verwijzingsrechtbank te beslissen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verwijst het geding naar de Rechtbank Gelderland ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 124, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 990 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2017.