Procestaal: Engels.
HvJ EU, 19-09-2017, nr. C-552/15
ECLI:EU:C:2017:698
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
19-09-2017
- Magistraten
K. Lenaerts, A. Tizzano, L. Bay Larsen, T. von Danwitz, J. L. da Cruz Vilaça, E. Levits, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, C. Toader, M. Safjan, E. Jarašiūnas, C. G. Fernlund, C. Vajda, S. Rodin, F. Biltgen
- Zaaknummer
C-552/15
- Conclusie
M. Szpunar
- Roepnaam
Commissie/Ierland
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2017:698, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 19‑09‑2017
ECLI:EU:C:2017:162, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 02‑03‑2017
Uitspraak 19‑09‑2017
K. Lenaerts, A. Tizzano, L. Bay Larsen, T. von Danwitz, J. L. da Cruz Vilaça, E. Levits, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, C. Toader, M. Safjan, E. Jarašiūnas, C. G. Fernlund, C. Vajda, S. Rodin, F. Biltgen
Partij(en)
In zaak C-552/15,*
betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU, ingesteld op 23 oktober 2015,
Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wasmeier en J. Tomkin als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster,
tegen
Ierland, vertegenwoordigd door E. Creedon, L. Williams en A. Joyce als gemachtigden, bijgestaan door M. Collins, SC, S. Kingston en C. Daly, BL, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerder,
wijst
HET HOF (Grote kamer),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, A. Tizzano, vicepresident, L. Bay Larsen, T. von Danwitz en J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresidenten, E. Levits (rapporteur), J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev, C. Toader, M. Safjan, E. Jarašiūnas, C. G. Fernlund, C. Vajda, S. Rodin en F. Biltgen, rechters,
advocaat-generaal: M. Szpunar,
griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 november 2016,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 maart 2017,
het navolgende
Arrest
1
De Europese Commissie verzoekt het Hof vast te stellen dat Ierland de verplichtingen die krachtens artikel 56 VWEU op deze lidstaat rusten, niet is nagekomen door voor te schrijven dat een ingezetene van Ierland bij de registratie van een in een andere lidstaat gehuurd of geleased motorvoertuig het volledige bedrag van de belasting ter zake van de registratie van voertuigen (Vehicle Registration Tax) moet voldoen, zonder dat rekening wordt gehouden met de gebruiksduur van dat voertuig, wanneer het niet de bedoeling is dit voertuig duurzaam te gebruiken in Ierland en het daar feitelijk ook niet duurzaam wordt gebruikt, en door aan terugbetaling van deze belasting voorwaarden te verbinden die verder gaan dan strikt noodzakelijk en evenredig is.
Toepasselijke bepalingen
2
Section 131, lid 4, van de Finance Act 1992 (begrotingswet 1992), zoals laatstelijk gewijzigd bij de Finance Act 2014 (begrotingswet 2014), in de versie die van kracht was op de datum van verstrijken van de termijn die in het aanvullende met redenen omklede advies is gesteld, bepaalt:
‘Na 1 januari 1993 mag niemand een niet-geregistreerd voertuig of geconverteerd voertuig waarvan de voorgeschreven bijzonderheden voor de conversie niet zijn aangemeld bij de belastingdienst [(Commissioners)] in bezit hebben of onder zich houden, tenzij hij daarvoor toestemming heeft, het voertuig is vrijgesteld uit hoofde van section 135 in de geldende versie of het voertuig valt onder de regeling van section 143, lid 3, of is vrijgesteld van de registratieverplichting uit hoofde van section 135A.’
3
Section 132, lid 1, van de Finance Act 1992 bepaalt:
‘Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk en de uitvoeringsbepalingen daarvan wordt met ingang van 1 januari 1993 accijns geheven, geïnd en betaald onder de naam belasting ter zake van de registratie van voertuigen, tegen het passende tarief onder de in lid 3 genoemde tarieven:
- (a)
bij de registratie van een voertuig, en
- (b)
bij de in section 131, lid 3, bedoelde verklaring.’
4
Uit hoofde van section 132, lid 2, van de Finance Act 1992 is de belasting ter zake van de registratie van voertuigen (hierna ook: ‘registratiebelasting’) verschuldigd door de persoon die het voertuig registreert op het moment van de registratie ervan.
5
Het bedrag van de te betalen registratiebelasting wordt overeenkomstig section 132 en section 133 van de Finance Act 1992 berekend voor standaardvoertuigen op basis van:
- —
de verkoopprijs op de vrije markt (open market selling price) van het voertuig, die in section 133, lid 3, van de Finance Act 1992 is omschreven als de detailhandelsprijs waartegen het voertuig ‘naar verwachting in redelijkheid kan worden verkocht bij zakelijke verkoop op de vrije markt in Ierland’. Wanneer de belastingdienst de verkoopprijs van een gebruikt voertuig op de vrije markt berekent, betrekt hij in de regel een reeks parameters bij de overweging en raadpleegt hij de tarieflijsten, verkoopcatalogi en internetsites;
- —
het niveau van de uitstoot van koolstofdioxide van het betrokken voertuig, waarbij de meest vervuilende voertuigen (meer dan 225 g/km) overeenkomstig de tabel in section 132 van de Finance Act 1992 worden belast tegen een tarief van 36 % van de verkoopprijs op de vrije markt, met een minimum van 720 EUR.
6
Bepaalde categorieën voertuigen en personen zijn vrijgesteld van de registratiebelasting. Overeenkomstig section 135, lid 1, onder a), b), c) en d), van de Finance Act 1992 zijn vrijgesteld voertuigen die tijdelijk worden ingevoerd door niet-ingezetenen voor beroepsmatig gebruik of privégebruik, door ingezetenen in dienst van een werkgever in een andere lidstaat die hun een voertuig ter beschikking stelt of door ingezetenen die uitsluitend of hoofdzakelijk in een andere lidstaat een zelfstandige activiteit uitoefenen, en voertuigen voor bijzonder gebruik die niet zijn bestemd om in de openbare ruimte te worden gebruikt.
7
Uitzonderingen daargelaten moeten alle in Ierland ingevoerde voertuigen binnen 30 dagen na binnenkomst van het voertuig in het Ierse grondgebied worden geregistreerd en moet de registratiebelasting ter zake daarvan worden betaald, nadat het voertuig met het oog op de registratie door de National Car Testing Service (nationale dienst voor de technische controle van voertuigen, Ierland) is onderzocht. Een dergelijke verplichting drukt met name op ingevoerde voertuigen die in een andere lidstaat zijn geleased of gehuurd.
8
Section 135D van de Finance Act 1992, over de terugbetaling van een deel van de belasting ter zake van de registratie van voertuigen bij de uitvoer van bepaalde voertuigen, is ingevoegd bij de Finance Act 2012 (begrotingswet 2012) en is van toepassing sinds 8 april 2013. Section 135D, lid 2, onder b), van de Finance Act 1992 is echter ingevoegd bij de Finance Act 2014. Aldus gewijzigd luidt section 135D van de Finance Act 1992:
- ‘(1)
De belastingdienst kan een persoon een deel van de belasting ter zake van de registratie van voertuigen terugbetalen dat wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van deze section aan de hand van de verkoopprijs op de vrije markt van een voertuig dat uit de Staat is verwijderd, indien
- (a)
dat voertuig behoort tot categorie M1;
- (b)
dat voertuig is geregistreerd uit hoofde van section 131 en voor zover de belasting ter zake van de registratie van voertuigen is voldaan;
- (c)
het voertuig direct voorafgaand aan de verwijdering is geregistreerd uit hoofde van section 131;
- (d)
gedurende de 30 dagen voorafgaand aan de verwijdering,
- (i)
het voertuig en alle in de punten b) en c) bedoelde documenten en,
- (ii)
in voorkomend geval, een geldig controlecertificaat […] voor het voertuig
zijn onderzocht door een bevoegde persoon die heeft vastgesteld dat alle relevante elementen conform zijn;
- (e)
de verkoopprijs op de vrije markt van het voertuig, te weten de prijs bedoeld in lid 2, op het tijdstip van het onderzoek van de in punt d) genoemde punten niet lager is dan 2 000 EUR, en
- (f)
de vereisten van lid 3 in acht zijn genomen.
- (2)
Het bedrag van de terug te geven belasting ter zake van de registratie van voertuigen
- (a)
wordt berekend aan de hand van de verkoopprijs op de vrije markt (zoals bepaald door de belastingdienst) van het voertuig op het tijdstip van het onderzoek bedoeld in lid 1, onder d), en
- (b)
omvat een bedrag berekend met behulp van een of meer formules of andere berekeningsmethoden die kunnen worden voorgeschreven door het ministerie bij door hem uit hoofde van de bepalingen van section 141 vastgestelde verordeningen.
- (3)
Een verzoek om terugbetaling van een deel van de belasting ter zake van de registratie van voertuigen uit hoofde van deze section moet worden ingediend volgens de procedure en in de vorm die de belastingdienst heeft goedgekeurd en vergezeld gaan van
- (a)
stukken waaruit, voor de belastingdienst, rechtens genoegzaam blijkt dat het voertuig binnen 30 dagen na het onderzoek uit hoofde van deze section uit de Staat is verwijderd, en
- (b)
bewijs dat het voertuig vervolgens is geregistreerd in een andere lidstaat of definitief is uitgevoerd buiten het grondgebied van de Europese Unie.
- (4)
Op het bedrag van de belasting ter zake van de registratie van voertuigen dat met het oog op terugbetaling uit hoofde van deze section is berekend voor een bepaald voertuig, moeten de volgende bedragen worden ingehouden:
- (a)
het nettobedrag van eventuele eerder toegekende kortingen of terugbetalingen uit hoofde van deze section met betrekking tot het voertuig, en
- (b)
administratiekosten ten belope van 500 EUR.
- (5)
Elke terugbetaling van de belasting ter zake van de registratie van voertuigen uit hoofde van deze section wordt voldaan aan de persoon die ten tijde van het in lid 1, onder d), bedoelde onderzoek is vermeld in de registers bedoeld in section 60 van de Finance Act 1993 [(begrotingswet 1993)].’
9
Het percentage van de verkoopprijs op de vrije markt dat dient als grondslag voor de berekening van de in section 135D, lid 2, van de Finance Act 1992 bedoelde terugbetaling van de belasting hangt af van het niveau van de CO2-uitstoot van het voertuig, op dezelfde manier als bij de berekening van het aanvankelijk geheven bedrag van de registratiebelasting.
10
Overeenkomstig de Vehicle Registration and Taxation Regulations 2015 (verordening inzake de registratie en belasting van voertuigen 2015; hierna: ‘uitvoeringsregeling 2015’), vastgesteld op 17 december 2015 en in werking getreden op 1 januari 2016, wordt het in section 135D, lid 2, onder b), van de Finance Act 1992 bedoelde terug te betalen bedrag berekend door het bedrag van de belasting ter zake van de registratie van voertuigen, berekend overeenkomstig section 135D, lid 2, onder a), van deze wet, te vermenigvuldigen met een referentievoet die overeenkomt met het 12 maands Euribortarief (rentevoet voor interbancaire termijndeposito's in euro met een vaste looptijd van twaalf maanden).
11
Uit hoofde van section 49 van de Finance Act 2015 (begrotingswet 2015) zijn de administratiekosten in section 135D, lid 4, onder b), van de Finance Act 1992 met ingang van 1 januari 2016 verlaagd tot 100 EUR.
Precontentieuze procedure en procedure bij het Hof
12
Na een briefwisseling die is aangevangen in januari 2003 en een bijeenkomst met de Ierse autoriteiten over de kwestie of het Ierse stelsel van registratiebelasting in overeenstemming is met de beginselen die zijn geformuleerd in de arresten van 21 maart 2002, Cura Anlagen (C-451/99, EU:C:2002:195), en 15 september 2005, Commissie/Denemarken (C-464/02, EU:C:2005:546), heeft de Commissie Ierland op 27 januari 2011 een aanmaningsbrief gestuurd. De Commissie stelde daarin dat Ierland de verplichtingen die krachtens de artikelen 56 tot en met 62 VWEU op deze lidstaat rusten, niet is nagekomen door voor te schrijven dat een persoon met woonplaats in Ierland bij de registratie van een in een andere lidstaat geleased of gehuurd motorvoertuig een registratiebelasting voldoet, zonder dat rekening wordt gehouden met de gebruiksduur van het voertuig en zonder dat de ingezetene in kwestie recht heeft op vrijstelling of terugbetaling, wanneer het niet de bedoeling is dit voertuig hoofdzakelijk in Ierland duurzaam te gebruiken en het daar feitelijk ook niet duurzaam wordt gebruikt.
13
In zijn antwoord van 26 mei 2011 op de aanmaningsbrief heeft Ierland de vermeende onverenigbaarheid van zijn wettelijke regeling met het recht van de Unie betwist. Hoewel de Ierse autoriteiten erkenden dat de toepassing van de registratiebelasting ter zake van gehuurde of geleasede voertuigen kan worden gezien als een potentiële belemmering van het vrij verrichten van diensten, stelden zij dat een dergelijke regeling werd gerechtvaardigd door de keuze van Ierland van de woonplaats als criterium voor de uitoefening van zijn fiscale bevoegdheden en omwille van de bescherming van het milieu, de waarborging van de mededinging en de samenhang en efficiëntie van het stelsel van de registratiebelasting. Ierland heeft benadrukt dat een wijziging van het stelsel van de registratiebelasting een concurrentievoordeel zou opleveren voor ondernemingen die motorvoertuigen leasen en in Noord-Ierland zijn gevestigd, waar de registratiebelasting lager was, en ingezetenen van Ierland er aldus toe zou aanzetten voertuigen uit het buitenland te gebruiken, wat nadeel zou berokkenen aan de nationale handel in voertuigen en aanzienlijke belastingderving zou veroorzaken.
14
Daar de Commissie de argumenten van Ierland niet overtuigend achtte, heeft zij op 27 oktober 2011 een met redenen omkleed advies uitgebracht waarin de analyse in de aanmaningsbrief werd hernomen.
15
Bij brief van 10 januari 2012 hebben de Ierse autoriteiten de Commissie ervan in kennis gesteld dat zij een terugbetalingsregeling zouden instellen op grond waarvan verzoekers die de volledige registratiebelasting hebben betaald, het te veel betaalde zouden kunnen terugkrijgen. Bij brief van 10 april 2012 hebben deze autoriteiten de Commissie de tekst van de Finance Act 2012 doen toekomen, waarbij die regeling is vastgesteld, met de aantekening dat de regeling ter uitvoering van deze wet nog moest worden vastgesteld. Deze terugbetalingsregeling is op 8 april 2013 in Ierland in werking getreden.
16
In een brief aan de Ierse autoriteiten van 26 september 2013 heeft de Commissie aangevoerd dat in het Ierse stelsel van registratiebelasting onvoldoende rekening werd gehouden met de beschikking van 29 september 2010, VAV-Autovermietung (C-91/10, niet gepubliceerd, EU:C:2010:558). Volgens de Commissie was betaling van de volledige registratiebelasting zonder rekening te houden met de looptijd van de leaseovereenkomst, hoewel die kon worden vastgesteld, onevenredig, zelfs als een regeling voor de terugbetaling van het restbedrag was ingesteld. De Commissie heeft de Ierse autoriteiten derhalve verzocht haar inlichtingen te verstrekken over de maatregelen die zij voornemens was te treffen om zich te voegen naar die beschikking.
17
Na een briefwisseling en een bijeenkomst met de Ierse autoriteiten heeft de Commissie op 11 juli 2014 een aanvullende aanmaningsbrief doen toekomen waarin zij haar standpunt over de uit de beschikking van 29 september 2010, VAV-Autovermietung (C-91/10, niet gepubliceerd, EU:C:2010:558), te trekken lering heeft herhaald. Volgens de Commissie is Ierland de verplichtingen niet nagekomen die krachtens de artikelen 56 tot en met 62 VWEU op deze lidstaat rusten door voor te schrijven dat ingezetenen van Ierland bij de registratie van een in een andere lidstaat geleased of gehuurd motorvoertuig de volledige registratiebelasting voldoen die verschuldigd is voor permanente registratie in plaats van een deel dat evenredig is aan de gebruiksduur van dat voertuig in Ierland, wanneer die tevoren bepaald en beperkt is. Bovendien zouden de voorwaarden voor de terugbetaling van de voldane belasting, namelijk de betaling van administratiekosten ten belope van 500 EUR, een verplicht technisch onderzoek en eventuele derving van rente tezamen de verrichting van grensoverschrijdende diensten kunnen ontmoedigen.
18
In zijn antwoord van 11 november 2014 op de aanvullende aanmaningsbrief heeft Ierland aangegeven dat het stelsel van de registratiebelasting rechtvaardig en evenredig was en dat het voldeed aan de vereisten van artikel 56 VWEU. Die lidstaat heeft met name onderstreept dat de Ierse wettelijke regeling aanmerkelijk verschilde van de Nederlandse wettelijke regeling waarop de beschikking van 29 september 2010, VAV-Autovermietung (C-91/10, niet gepubliceerd, EU:C:2010:558), betrekking had, dat de terugbetaling verplicht was als aan de wettelijke voorwaarden was voldaan en dat Ierland bezig was maatregelen te treffen met het oog op de betaling van rente over de terugbetaalde bedragen.
19
Op 26 februari 2015 heeft de Commissie een aanvullend met redenen omkleed advies vastgesteld waarin zij het standpunt in haar aanvullende aanmaningsbrief herhaalde dat betaling van de volledige registratiebelasting, zelfs in combinatie met een terugbetalingsregeling, onevenredig was als de gebruiksduur tevoren bekend was. Bovendien waren de administratiekosten van 500 EUR volgens haar onevenredig en zouden zij, samen met de eventuele derving van rente en de verplichte technische controle, een aanzienlijk deel van de terugbetaling neutraliseren. Bijgevolg heeft de Commissie Ierland verzocht om zich binnen een termijn van twee maanden vanaf ontvangst van het aanvullende met redenen omklede advies (van 27 februari 2015) naar dat advies te voegen.
20
In zijn antwoord van 27 april 2015 heeft Ierland zijn standpunt gehandhaafd dat zijn wettelijke regeling in overeenstemming was met het recht van de Unie. Die lidstaat heeft daaraan toegevoegd dat section 135D, lid 2, onder b), van de Finance Act 1992, in de versie na wijziging bij de Finance Act 2014, op dat moment al voorzag in de betaling van rente en dat de toepassingsbepalingen van de regeling op 1 januari 2016 in werking zouden treden. Ierland heeft de Commissie tevens in kennis gesteld van zijn voornemen de administratiekosten te verlagen van 500 EUR naar 100 EUR.
21
Daar de Commissie van mening was dat de geldende Ierse wettelijke regeling bij het verstrijken van de in het aanvullende met redenen omklede advies gestelde termijn nog steeds niet in overeenstemming was met het recht van de Unie, heeft zij het onderhavige beroep ingesteld.
22
Ierland heeft het Hof krachtens artikel 16, derde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie verzocht zitting te houden in Grote kamer.
Beroep
Regelmatigheid van de niet-nakomingsprocedure
Argumenten van partijen
23
Zonder formeel de niet-ontvankelijkheid van het beroep in te roepen heeft Ierland aangevoerd dat de Commissie door haar opstelling tijdens de precontentieuze procedure en bij de instelling van het beroep het beginsel van loyale samenwerking in artikel 4, lid 3, VEU en het algemene beginsel van behoorlijk bestuur in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie niet in acht heeft genomen en zijn recht van verweer niet heeft geëerbiedigd.
24
De Commissie heeft namelijk aanvankelijk erkend dat een terugbetalingsregeling verenigbaar kan zijn met artikel 56 VWEU, maar haar standpunt in de loop van 2013 met een beroep op de beschikking van 29 september 2010, VAV-Autovermietung (C-91/10, niet gepubliceerd, EU:C:2010:558), gewijzigd in die zin dat zij een dergelijke terugbetalingsregeling in de context van de grensoverschrijdende toepassing van een nationale registratiebelasting nu in beginsel verwierp. De Commissie heeft haar standpunt met betrekking tot de vereisten die zij afleidt uit artikel 56 VWEU veranderd terwijl zich in de rechtspraak geen relevante wijziging heeft voorgedaan en Ierland zijn wettelijke regeling meermaals heeft aangepast om zich te voegen naar de oorspronkelijke vereisten van de Commissie.
25
Daarnaast is het verzoekschrift volgens Ierland voortijdig ingediend en worden daarin bepaalde wijzigingen in de Ierse wettelijke regeling, met name de betaling van rente overeenkomstig de Finance Act 2014, genegeerd. Ierland merkt namelijk op dat de Commissie nog voor de indiening van het verzoekschrift, op 23 oktober 2015, ervan in kennis was gesteld dat op 1 januari 2016 zowel de uitvoeringsregeling 2015 houdende vaststelling van de wijze van berekening van de rente in geval van terugbetaling als de Finance Act 2015, waarbij de administratiekosten werden verlaagd tot 100 EUR, in werking zouden treden.
26
Tot slot is het standpunt van de Commissie zoals weergegeven in het verzoekschrift nog steeds dubbelzinnig, inzonderheid op het punt of haar conclusies gegrond zijn op een enkel middel of op twee afzonderlijke middelen, waarvan er een betrekking heeft op het ontbreken van een regeling voor de evenredige betaling van de registratiebelasting en het andere op de stelling dat de voorwaarden voor de terugbetaling van deze belasting verder gaan dan strikt noodzakelijk en evenredig is. Derhalve is het voor Ierland erg lastig om zijn recht van verweer uit te oefenen.
27
De Commissie werpt tegen dat zij geen blijk heeft gegeven van onsamenhangendheid noch haar standpunt heeft gewijzigd door in het licht van de onlangs door Ierland vastgestelde maatregelen opnieuw te beoordelen of het Ierse stelsel van registratiebelasting verenigbaar is met het recht van de Unie. In algemenere zin voert zij aan dat Ierland bij het verstrijken van de in het aanvullende met redenen omklede advies gestelde termijn niet de nodige maatregelen had getroffen om zijn wettelijke regeling in overeenstemming te brengen met het recht van de Unie. Zo stelt section 135D, lid 2, onder b), van de Finance Act 1992, ingevoegd bij de Finance Act 2014, enkel in het vooruitzicht dat eventueel nadere regels voor de betaling van rente zullen worden vastgesteld. Deze bepaling kan niet worden beschouwd als een voldragen of operationele regeling voor die betaling. Dergelijke regels zijn weliswaar uiteindelijk vastgesteld in de vorm van de uitvoeringsregeling 2015, maar die is pas op 17 december 2015 vastgesteld, dus ruim na verstrijken van de in het aanvullende met redenen omklede advies gestelde termijn.
Beoordeling door het Hof
28
Volgens vaste rechtspraak van het Hof heeft de precontentieuze procedure tot doel de betrokken lidstaat in de gelegenheid te stellen de krachtens het Unierecht op hem rustende verplichtingen na te komen en verweer te voeren tegen de door de Commissie geformuleerde grieven (arresten van 10 mei 2001, Commissie/Nederland, C-152/98, EU:C:2001:255, punt 23; 5 november 2002, Commissie/Duitsland, C-476/98, EU:C:2002:631, punt 46; 8 april 2008, Commissie/Italië, C-337/05, EU:C:2008:203, punt 19, en 7 april 2011, Commissie/Portugal, C-20/09, EU:C:2011:214, punt 18).
29
Het regelmatige verloop van deze procedure vormt een door het VWEU gewilde wezenlijke waarborg, niet enkel ter bescherming van de rechten van de betrokken lidstaat, maar ook om te verzekeren dat in de eventuele procedure voor het Hof het voorwerp van het geding duidelijk is omschreven. Uit dit oogmerk volgt dat de aanmaningsbrief tot doel heeft het voorwerp van het geschil af te bakenen en de lidstaat die om opmerkingen wordt verzocht de gegevens te verschaffen die hij nodig heeft om zijn verweer voor te bereiden, en hem in staat te stellen hieraan gevolg te geven voordat beroep bij het Hof wordt ingesteld (arrest van 10 april 2008, Commissie/Italië, C-442/06, EU:C:2008:216, punt 22).
30
In casu moet met betrekking tot het argument dat de Commissie in de loop van de precontentieuze procedure haar standpunt over de verenigbaarheid van een belastingregeling met latere terugbetaling met het recht van de Unie heeft veranderd, worden opgemerkt dat deze instelling Ierland aanvankelijk zowel in de aanmaningsbrief als in het met redenen omklede advies had verweten dat het alle ingezetenen van Ierland had verplicht een registratiebelasting te betalen bij de registratie van een in een andere lidstaat geleased of gehuurd motorvoertuig, zonder rekening te houden met de gebruiksduur van het voertuig en zonder dat de ingezetene in kwestie recht had op vrijstelling of terugbetaling, wanneer het niet de bedoeling is dit voertuig duurzaam te gebruiken in Ierland en dat daar feitelijk ook niet duurzaam wordt gebruikt.
31
Deze grieven hadden betrekking op de stand van de Ierse wet op de data van verzending van deze aanmaningsbrief en van het met redenen omklede advies, die geen enkele regeling voor de terugbetaling van de registratiebelasting omvatte. Noch uit deze grieven noch uit de inhoud van de aanmaningsbrief en het met redenen omklede advies kan echter worden afgeleid dat de Commissie de verenigbaarheid van een stelsel van heffing en daaropvolgende terugbetaling van de belasting met artikel 56 VWEU uit juridisch oogpunt heeft beoordeeld.
32
Na de inwerkingtreding van een regeling voor de terugbetaling van de registratiebelasting op 8 april 2013 heeft de Commissie Ierland op 11 juli 2014 een aanvullende aanmaningsbrief doen toekomen met een nieuwe termijn voor de indiening van zijn opmerkingen, alvorens Ierland op 26 februari 2015 een aanvullend met redenen omkleed advies op basis van dezelfde grieven als in de aanvullende aanmaningsbrief te zenden. Daarin heeft de Commissie overwogen dat de heffing van het volledige bedrag van de belasting, zelfs in combinatie met een terugbetalingsregeling, onevenredig was als de gebruiksduur tevoren bekend was. Bovendien waren de administratiekosten van 500 EUR volgens haar eveneens onevenredig en zouden zij, samen met de eventuele derving van rente en de verplichte technische controle, een aanzienlijk deel van de terugbetaling neutraliseren.
33
Door Ierland een aanvullende aanmaningsbrief met een nieuwe termijn voor de indiening van zijn opmerkingen te zenden en vervolgens een aanvullend met redenen omkleed advies op basis van dezelfde grieven als in deze brief heeft deze instelling het recht van verweer van Ierland niet aangetast, maar Ierland is aldus in staat gesteld zijn verweer voor te bereiden.
34
Met betrekking tot de gestelde schending van het beginsel van loyale samenwerking en van het beginsel van behoorlijk bestuur vanwege de keuze van de datum voor de instelling van het beroep moet in herinnering worden gebracht, ten eerste, dat het aan de Commissie staat te beoordelen of het opportuun is tegen een lidstaat op te treden, vast te stellen welke bepalingen zijn geschonden en te bepalen op welk tijdstip de niet-nakomingsprocedure wordt ingeleid. De overwegingen die haar daarbij leiden, zijn niet van invloed op de ontvankelijkheid van de vordering (arresten van 1 juni 1994, Commissie/Duitsland, C-317/92, EU:C:1994:212, punt 4; 18 juni 1998, Commissie/Italië, C-35/96, EU:C:1998:303, punt 27; 1 februari 2001, Commissie/Frankrijk, C-333/99, EU:C:2001:73, punt 24, en 8 december 2005, Commissie/Luxemburg, C-33/04, EU:C:2005:750, punt 66). De Commissie beschikt namelijk over de bevoegdheid om te beoordelen op welke datum er termen aanwezig kunnen zijn beroep in te stellen en het staat niet aan het Hof om een dergelijke beoordeling te toetsen (arresten van 10 mei 1995, Commissie/Duitsland, C-422/92, EU:C:1995:125, punt 18, en 4 maart 2010, Commissie/Italië, C-297/08, EU:C:2010:115, punt 87).
35
Ten tweede moet het bestaan van een niet-nakoming volgens vaste rechtspraak van het Hof worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn. Met sindsdien opgetreden wijzigingen kan het Hof geen rekening houden (arresten van 19 juni 2003, Commissie/Frankrijk, C-161/02, EU:C:2003:367, punt 9; 20 mei 2010, Commissie/Spanje, C-158/09, niet gepubliceerd, EU:C:2010:292, punt 7, en 28 oktober 2010, Commissie/Litouwen, C-350/08, EU:C:2010:642, punt 30).
36
Dientengevolge zijn de regels van artikel 258 VWEU van toepassing als de Commissie bij verstrijken van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn meent dat een lidstaat zijn verplichtingen niet is nagekomen, zonder dat zij in beginsel een bepaalde termijn in acht behoeft te nemen (zie in die zin arresten van 28 oktober 2010, Commissie/Litouwen, C-350/08, EU:C:2010:642, punten 33 en 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 16 april 2015, Commissie/Duitsland, C-591/13, EU:C:2015:230, punt 14).
37
Het argument van Ierland met betrekking tot de vermeende voorbarige inleiding van het onderhavige beroep moet dus worden verworpen.
38
Tot slot moet met betrekking tot de vermeende dubbelzinnigheid van het voorwerp van het onderhavige beroep in herinnering worden gebracht dat ieder inleidend verzoekschrift ingevolge artikel 120, onder c), van het Reglement voor de procesvoering en de desbetreffende rechtspraak het voorwerp van het geschil, de aangevoerde middelen en argumenten en een summiere uiteenzetting van die middelen moet bevatten. Deze gegevens moeten zo duidelijk en nauwkeurig zijn dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen. Daaruit volgt dat de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop een beroep is gebaseerd, coherent en begrijpelijk moeten worden weergegeven in de tekst van het verzoekschrift zelf en dat de conclusies hiervan op ondubbelzinnige wijze moeten zijn geformuleerd, teneinde te vermijden dat het Hof ultra petita recht doet of nalaat op een grief recht te doen (arresten van 11 juli 2013, Commissie/Tsjechië, C-545/10, EU:C:2013:509, punt 108 en aldaar aangehaalde rechtspraak; 23 februari 2016, Commissie/Hongarije, C-179/14, EU:C:2016:108, punt 141, en 22 september 2016, Commissie/Tsjechië, C-525/14, EU:C:2016:714, punt 16).
39
In casu moet worden vastgesteld dat het beroep van de Commissie ziet op het Ierse stelsel van de registratiebelasting dat van toepassing is op voertuigen die in een andere lidstaat zijn geleased of gehuurd, zoals dat van kracht was op de datum van het verstrijken van de in het aanvullende met redenen omklede advies gestelde termijn.
40
Daarnaast moet worden opgemerkt dat de Commissie in de conclusies van het inleidende verzoekschrift duidelijk heeft aangegeven dat zij Ierland ten eerste verweet dat het een persoon met woonplaats in Ierland verplicht de volledige registratiebelasting te voldoen bij de registratie van een motorvoertuig dat hij in een andere lidstaat heeft geleased of gehuurd, zonder dat rekening wordt gehouden met de gebruiksduur van dat voertuig, wanneer het niet de bedoeling is dit voertuig hoofdzakelijk in Ierland duurzaam te gebruiken en het daar feitelijk ook niet duurzaam wordt gebruikt, en ten tweede dat het een procedure voor de terugbetaling van deze belasting heeft vastgesteld die verder gaat dan strikt noodzakelijk en evenredig is. Deze grieven stemmen overeen met de grieven in de aanvullende aanmaningsbrief en in het aanvullende met redenen omklede advies. Hoewel de Commissie in de motivering van het inleidende verzoekschrift inderdaad meermaals melding heeft gemaakt van het stelsel van de registratiebelasting als geheel, heeft zij niettemin zowel de verplichting om de volledige registratiebelasting te voldoen als de procedure voor de terugbetaling ervan afzonderlijk geanalyseerd en met name in punt 29 van het verzoekschrift nader uiteengezet dat deze maatregelen op zichzelf en in het bijzonder in onderlinge samenhang een beperking op het vrij verrichten van diensten vormden.
41
Het argument met betrekking tot de vermeende dubbelzinnigheid van het voorwerp van het onderhavige beroep moet dus worden verworpen.
42
Gelet op het voorgaande kan Ierland niet met recht stellen dat de beginselen van loyale samenwerking en behoorlijk bestuur en het beginsel van eerbiediging van het recht van verweer door de inleiding van het onderhavige beroep zijn geschonden.
Ten gronde
Argumenten van partijen
43
De Commissie stelt dat het Ierse stelsel van registratiebelasting zoals van kracht bij het verstrijken van de in het aanvullende met redenen omklede advies gestelde termijn ertoe kan leiden dat het aanbieden en afnemen van lease- en verhuurdiensten wordt belemmerd op een manier die onevenredig is en in strijd met artikel 56 VWEU.
44
Om te beginnen brengt de verplichting om de volledige registratiebelasting die van toepassing is bij definitieve registratie bij voorbaat te voldoen, ongeacht de verwachte reële gebruiksduur in Ierland, terwijl de duur van de lease of de huur nauwgezet is vastgelegd en tevoren bekend is, een onevenredige last voor de financiën en de kasstroom mee, want het bij voorbaat te betalen bedrag is mogelijk bijna het dubbele van de daadwerkelijk verschuldigde belasting. De mogelijkheid om de resterende belasting terug te krijgen nadat het voertuig uit Ierland is verwijderd, doet daaraan niet af en op grond van die mogelijkheid kan geen adequaat onderscheid worden gemaakt tussen definitieve invoer en kortlopende huur of lease.
45
Vervolgens kan pas een verzoek om terugbetaling worden ingediend na een procedure die een verplichte technische controle van het voertuig inhoudt, wat aanvullende kosten meebrengt, want volgens de regels die van kracht waren op de datum van verstrijken van de in het aanvullende met redenen omklede advies gestelde termijn moest de persoon die het voertuig laat registreren 500 EUR betalen uit hoofde van administratiekosten voor de terugbetalingsprocedure.
46
Naast de last voor de financiën en de kasstroom die de verplichting om de volledige registratiebelasting bij voorbaat te betalen meebrengt en de kosten van de technische controle en de terugbetalingsprocedure, was op die datum tot slot niet voorzien in een regeling voor de betaling van rente aan huurders of leasenemers van voertuigen over de bedragen die door de nationale autoriteiten onder zich waren gehouden tijdens de looptijd van de huur of de lease.
47
Deze maatregelen hebben op zichzelf en in het bijzonder tezamen tot gevolg dat de huur of de lease van voertuigen afkomstig uit andere lidstaten lastiger wordt dan de huur of lease van voertuigen bij in Ierland gevestigde ondernemingen.
48
Met betrekking tot inzonderheid de verplichting de volledige registratiebelasting bij voorbaat te betalen merkt de Commissie op dat uit vaste rechtspraak van het Hof volgt dat een dergelijke belasting evenredig is als bij de berekening ervan naar behoren rekening wordt gehouden met de looptijd van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig of van de gebruiksduur van dit voertuig op het desbetreffende wegennet (beschikkingen van 27 juni 2006, Van de Coevering, C-242/05, EU:C:2006:430, punten 31–33; 22 mei 2008, Ilhan, C-42/08, niet gepubliceerd, EU:C:2008:305, punten 20 en 24, en 29 september 2010, VAV-Autovermietung, C-91/10, niet gepubliceerd, EU:C:2010:558, punten 20, 21, 26 en 30). Het Ierse stelsel voor de terugbetaling van de registratiebelasting ziet er in wezen op de kortlopende invoer van voertuigen te integreren in een algemener stelsel voor de terugbetaling bij uitvoer in plaats van specifiek te waarborgen dat de invoer van voertuigen voor tevoren bepaalde tijdelijke perioden wordt belast op een manier die evenredig is aan de duur van de invoer.
49
Ondanks de omstandigheid dat de registratiebelasting wordt berekend aan de hand van de verkoopprijs op de vrije markt en onder meer afhangt van de staat en de kilometerstand van het voertuig, is het mogelijk een evenredige belasting te heffen zonder de door de Ierse autoriteiten nagestreefde doelstellingen te ondermijnen, door de belasting te baseren op een raming van de marktwaarde berekend aan de hand van de gemiddelde kilometerstand en de afschrijving. Het definitieve bedrag van de registratiebelasting wordt later vastgesteld, op het tijdstip van de uitvoer, en geeft aanleiding tot een terugbetaling of aanvullende betaling, naargelang de verkoopprijs op de vrije markt op het tijdstip van uitvoer hoger of lager uitvalt dan de prijs die bij de oorspronkelijke heffing van de belasting in aanmerking is genomen. In geval van hogere waarde op de vrije markt kan een aanvullend bedrag worden geheven van in beginsel twee verschillende schuldenaren in geval van kortlopende huur, namelijk de verhuurder en de huurder. Indien noodzakelijk kan beslag worden gelegd op het voertuig. Zelfs als een dergelijk stelsel gebaseerd is op ramingen die naderhand moeten worden aangepast, is het niet onrechtvaardiger of onbillijker dan een stelsel dat in geen enkele aftrek voorziet, zoals in casu.
50
Bovendien zijn de argumenten van Ierland die gewag maken van praktische moeilijkheden onsamenhangend. Ook als Ierland zich namelijk zorgen maakte over het risico dat de huurder langer op het Ierse grondgebied blijft dan voorzien, zou er geen noodzaak zijn voor extraterritoriale tenuitvoerlegging, want een voertuig dat na de datum van verstrijken van de huurovereenkomst in Ierland blijft, bevindt zich nog steeds op het grondgebied van die lidstaat. Niets belet Ierland op het moment van registratie van het voertuig te vragen om een bewijs van de beperkte looptijd van de overeenkomst, bijvoorbeeld een afschrift van die overeenkomst, en vervolgens na te gaan of het is geregistreerd en de andere toepasselijke fiscale en wettelijke verplichtingen zijn nagekomen, bijvoorbeeld de verplichting om jaarlijks de motorrijtuigenbelasting en de verzekeringspremie te betalen.
51
Met betrekking tot de administratiekosten meent de Commissie dat het onevenredig is te eisen dat burgers van de Unie die voor kortlopende tijdvakken een voertuig huren of leasen de kosten dragen van de investeringen die noodzakelijk zijn om een regeling op te zetten voor de terugbetaling bij uitvoer, met name om de kosten te financieren van technische controles waarvan die terugbetaling afhankelijk is gesteld. Als de gebruiksduur in aanmerking wordt genomen, kan worden vermeden dat voertuigen belastende technische controles moeten ondergaan en de aanzienlijke kosten moeten dragen die dergelijke procedures meebrengen.
52
Ierland voert aan dat het stelsel van de registratiebelasting volledig voldoet aan de vereisten van artikel 56 VWEU, zoals uitgelegd door het Hof, aangezien de te veel betaalde belasting op het tijdstip van de uitvoer wordt terugbetaald, sinds 1 januari 2016 vermeerderd met rente, en de administratiekosten sindsdien niet meer dan een bescheiden 100 EUR bedragen, een bedrag dat niet eens de administratiekosten dekt die door Ierland zijn gedragen voor de invoering van het stelsel van terugbetaling bij uitvoer. Het stelsel van de registratiebelasting is dus zowel gerechtvaardigd als evenredig.
53
Ten eerste verbiedt artikel 56 VWEU, zoals uitgelegd door het Hof, namelijk niet dat stelsels worden ingevoerd voor de terugbetaling bij uitvoer die niet discriminerend zijn jegens grensoverschrijdende leveringen en in het kader waarvan elke beperking van het grensoverschrijdende verkeer gerechtvaardigd en evenredig is in het licht van de aard van het stelsel van de betrokken belastingen. Dat artikel vereist niet per se een stelsel van vooraf vastgestelde vrijstellingen naar evenredigheid.
54
De rechtspraak van het Hof is ontwikkeld in een context van nationale stelsels waarbij elke terugbetaling bij uitvoer was uitgesloten (arresten van 21 maart 2002, Cura Anlagen, C-451/99, EU:C:2002:195, en 23 februari 2006, Commissie/Finland, C-232/03, niet gepubliceerd, EU:C:2006:128; beschikkingen van 27 juni 2006, Van de Coevering, C-242/05, EU:C:2006:430, en 22 mei 2008, Ilhan, C-42/08, niet gepubliceerd, EU:C:2008:305; arrest van 26 april 2012, Van Putten, C-578/10-C-580/10, EU:C:2012:246) of nationale stelsels die weliswaar een dergelijke terugbetaling in het vooruitzicht stelden, maar het bedrag ervan berekenden op basis van de gebruiksduur van het voertuig op het grondgebied van de staat zonder rente (beschikking van 29 september 2010, VAV-Autovermietung, C-91/10, niet gepubliceerd, EU:C:2010:558).
55
Het Hof heeft nooit verklaard dat stelsels voor terugbetaling bij uitvoer als zodanig principieel onverenigbaar zouden zijn met artikel 56 VWEU. Het heeft integendeel in de beschikking van 27 juni 2006, Van de Coevering (C-242/05, EU:C:2006:430), en het arrest van 26 april 2012, Van Putten (C-578/10-C-580/10, EU:C:2012:246), juist aanvaard dat een stelsel voor terugbetaling van belasting ter zake van gehuurde of geleasede voertuigen dat op passende wijze is opgezet, in overeenstemming kan zijn met het evenredigheidsbeginsel.
56
Daarnaast, en anders dan in de zaken die hebben geleid tot de in punt 54 van dit arrest genoemde beslissingen, hangt de grondslag van de heffing van de registratiebelasting niet af van de tijd die het betrokken voertuig in Ierland heeft doorgebracht, maar van de staat en de kilometerstand ervan. Het is dan ook onmogelijk op het moment van invoer te voorzien hoe hoog het terug te geven bedrag bij uitvoer moet zijn en tevoren te berekenen hoe hoog de daadwerkelijk verschuldigde belasting in een concreet geval moet zijn.
57
Ten tweede impliceert wijziging van het stelsel van de registratiebelasting in de door de Commissie voorgestane zin een substantiële wijziging van de procedure voor de heffing van deze belasting en zou die er inzonderheid toe leiden dat de verkoopprijs van het voertuig op de vrije markt als heffingsgrondslag wordt vervangen door de gebruiksduur ervan op het Ierse wegennet of op de aanwezigheid ervan op het Ierse grondgebied.
58
Om te beginnen, terwijl de heffing van belasting ter zake van voertuigen niet geharmoniseerd is en de lidstaten hun handelingsvrijheid op dat gebied behouden, probeert de Commissie door middel van deze procedure de belastinggrondslag voor registratiebelastingen in de lidstaten te harmoniseren. Daarnaast heeft de door Ierland gekozen belastinggrondslag tot doel of tot gevolg om de belasting ter zake van voertuigen af te stemmen op het daadwerkelijke gebruik ervan. Die belastinggrondslag is dus in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof, en de invoering van een ex ante berekeningswijze op basis van het geanticipeerde gebruik in plaats van het daadwerkelijke gebruik ontbeert samenhang. Terugbetaling met rente van de te veel betaalde registratiebelasting op het moment van de uitvoer strekt ertoe ervoor te zorgen dat de belastingplichtige het juiste bedrag aan belasting betaalt en niet financieel wordt benadeeld omdat hij bij voorbaat het volledige bedrag heeft voldaan. Tot slot verplicht artikel 56 VWEU de lidstaten niet van personen die hun voertuig intensief gebruiken hetzelfde bedrag aan belasting te heffen als van personen die het heel weinig gebruiken, onder het voorwendsel dat de duur van de lease gelijk is, en de omstandigheid dat het theoretisch mogelijk is de maatstaf van het daadwerkelijke gebruik en de staat van een voertuig bij uitvoer te vervangen door een ex ante vrijstelling op grond van de gebruiksduur is in dat verband niet relevant, evenmin als de omstandigheid dat in andere lidstaten mogelijk belastingstelsels bestaan die zijn gegrond op de gebruiksduur.
59
Ten derde zou de verwezenlijking van de door de registratiebelasting nagestreefde doelen in Ierland door een wijziging van het stelsel van die belasting in de door de Commissie voorgestane zin worden belet. Die doelstellingen zijn om te beginnen het compenseren van de externe effecten van het gebruik van voertuigen, zoals de kosten voor de samenleving in termen van wegeninfrastructuur, toezicht op het verkeer, noodhulpdiensten en registratiediensten, en het compenseren van de gevolgen voor het milieu in termen van luchtvervuiling en geluidsoverlast. Vervolgens is het de bedoeling dat de registratiebelasting evenredig is aan de marktwaarde van het voertuig, en ten slotte wordt door de registratiebelasting de aanschaf van milieuvriendelijke voertuigen aangemoedigd.
60
Ten vierde zou de invoering van het door de Commissie voorgestane stelsel, dat inhoudt dat er bij invoer een raming wordt gemaakt en vervolgens bij uitvoer een compensatie wordt betaald, erop kunnen uitlopen dat belastinginkomsten worden gederfd en brengt het bovendien grote praktische moeilijkheden mee, want door voertuigen aan technische controles te onderwerpen, leidt het tot een aanvullende administratieve last en tot kosten voor de grensoverschrijdende lease van voertuigen.
61
Ten vijfde herinnert Ierland eraan dat er geen enkele verplichting is een voertuig op het Ierse grondgebied gedurende de eerste 30 dagen te registreren, hetgeen tot gevolg heeft dat de registratiebelasting niet wordt geheven ter zake van zeer kortlopende huur. Ierland voegt daaraan toe dat deze belasting hoe dan ook relatief laag is, want het aanvankelijke bedrag is 2,5 maal — en niet 11 maal, zoals de Commissie abusievelijk stelt — zo hoog als het uiteindelijk verschuldigde bedrag. Om de impact van de registratiebelasting te beoordelen is het tot slot niet aangewezen zich te baseren op de klasse van de meest vervuilende voertuigen, want ten eerste zijn deze voertuigen niet gangbaar en ten tweede zijn de schijven van de registratiebelasting aldus gestructureerd dat de belasting het hoogst is voor het type voertuigen waarvan de impact op het milieu het grootst is.
62
Ten zesde onderstreept Ierland dat de administratiekosten op 500 EUR waren gesteld om bepaalde hoge opstartkosten te dekken die werden veroorzaakt door de invoering van het stelsel voor de terugbetaling bij uitvoer. Dit bedrag is bovendien verlaagd tot 100 EUR. Het Hof heeft in het arrest van 7 april 2011, Tatu (C-402/09, EU:C:2011:219) overwogen dat redelijke administratiekosten kunnen worden verlangd voor een dienst, mits deze niet buitensporig zijn voor de consument en geen ongerechtvaardigd obstakel vormen voor de toegang tot de dienst, zonder echter zelf te verklaren dat de kosten die de belastingplichtige moet dragen niet hoger zijn dan de kostprijs van het deskundig onderzoek.
Beoordeling door het Hof
— Relevante toepasselijke bepalingen van Iers recht
63
Uit de in punt 35 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte vaste rechtspraak van het Hof vloeit voort dat het bestaan van een niet-nakoming moet worden beoordeeld naar de situatie waarin de betrokken lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn en dat het Hof met sedertdien opgetreden wijzigingen geen rekening kan houden.
64
Aangezien de Commissie Ierland heeft verzocht zich binnen twee maanden vanaf de ontvangst van het aanvullende met redenen omklede advies daarnaar te voegen en dat advies op 27 februari aan die lidstaat is betekend, moet het bestaan van een niet-nakoming dientengevolge in casu worden beoordeeld naar de situatie van de lidstaat op 27 april 2015.
65
In dat verband staat om te beginnen tussen partijen vast dat ingezetenen van Ierland die in Ierland een voertuig willen gebruiken dat hun ter beschikking is gesteld krachtens een huur- of leaseovereenkomst door een onderneming die in een andere lidstaat is gevestigd, krachtens de Ierse wet die op die datum van kracht was, gehouden waren bij registratie van dat voertuig in Ierland de volledige registratiebelasting te voldoen, hoewel de gebruiksduur van dat voertuig door de overeenkomst werd bepaald en tevoren bekend was.
66
Vervolgens volgt uit de stukken van het dossier dat section 135D, lid 2, onder b), van de Finance Act 1992 bepaalde dat het bedrag van de terug te geven registratiebelasting wordt berekend met behulp van een of meer formules of andere berekeningsmethoden die kunnen worden voorgeschreven door het bevoegde ministerie bij door hem uit hoofde van de bepalingen van section 141 vastgestelde verordeningen. Uit die section 135D, lid 2, onder b), volgt dus dat deze bepaling, zelfs als er in beginsel van uit kon worden gegaan dat in geval van terugbetaling van een deel van de registratiebelasting rente zou worden betaald, op zich geen rechtsgevolgen kon sorteren die de terugbetaling met rente van de te veel betaalde registratiebelasting mogelijk maakten, en de Ierse autoriteiten voor de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de regeling voor de betaling van rente uitvoeringsmaatregelen moesten vaststellen.
67
Deze uitvoeringsmaatregelen, die zijn opgenomen in de uitvoeringsregeling 2015, zijn pas vastgesteld op 17 december 2015 en pas op 1 januari 2016 in werking getreden, dat wil zeggen na verstrijken van de termijn die in het aanvullende met redenen omklede advies was gesteld.
68
Voor de beoordeling van de gestelde niet-nakoming moet dus het stelsel van terugbetaling van de registratiebelasting zonder de regeling voor de betaling van rente in aanmerking worden genomen.
69
Gelet op de rechtspraak die in punt 35 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, is de omstandigheid dat de administratiekosten, die op de datum van verstrijken van de in het aanvullende met redenen omklede advies gestelde termijn 500 EUR bedroegen, met ingang van 1 januari 2016 zijn verlaagd naar 100 EUR, niet van belang. Voor de beoordeling van de gestelde niet-nakoming moet dientengevolge het stelsel van terugbetaling van de registratiebelasting met een bedrag van 500 EUR aan administratiekosten in aanmerking worden genomen.
— Grief betreffende de betaling bij voorbaat van de volledige registratiebelasting
70
Met haar eerste grief voert de Commissie aan dat Ierland, door voor te schrijven dat de volledige registratiebelasting die van toepassing is bij definitieve registratie bij voorbaat moet worden voldaan, ongeacht de verwachte reële gebruiksduur van een ingevoerd voertuig in die lidstaat, inbreuk heeft gemaakt op artikel 56 VWEU, aangezien een dergelijke verplichting, zelfs als ze gepaard gaat met de mogelijkheid van terugbetaling, niet evenredig is aan de door deze belasting nagestreefde doelstelling, in de gevallen waarin de duur van de lease of de huur nauwgezet is vastgelegd en tevoren bekend is.
71
In dit verband zij eraan herinnerd dat de belasting ter zake van motorvoertuigen, behoudens bepaalde — voor deze zaak niet relevante — uitzonderingen, op het niveau van de Unie niet is geharmoniseerd. Op dit gebied oefenen de lidstaten dus vrij hun fiscale bevoegdheid uit, mits zij daarbij het Unierecht eerbiedigen (arrest van 21 november 2013, X, C-302/12, EU:C:2013:756, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
72
Volgens vaste rechtspraak van het Hof is het een lidstaat toegestaan een registratiebelasting te heffen ter zake van een voertuig dat ter beschikking van een van zijn ingezetenen is gesteld door een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap wanneer dit voertuig hoofdzakelijk is bestemd voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat of daar feitelijk duurzaam wordt gebruikt (beschikking van 27 juni 2006, Van de Coevering, C-242/05, EU:C:2006:430, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
73
Wordt daarentegen niet aan de in het voorgaande punt genoemde voorwaarden voldaan, dan is de band met het grondgebied van de eerstgenoemde lidstaat minder nauw, zodat de belasting een andere rechtvaardiging vereist (zie in die zin arresten van 15 september 2005, Commissie/Denemarken, C-464/02, EU:C:2005:546, punt 79, en 26 april 2012, Van Putten, C-578/10-C-580/10, EU:C:2012:246, punt 47, en beschikking van 27 juni 2006, Van de Coevering, C-242/05, EU:C:2006:430, punt 26).
74
Gesteld dat een dergelijke rechtvaardiging, gegrond op een dwingende reden van algemeen belang, bestaat, dan moet de belasting bovendien het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen (zie in die zin beschikking van 27 juni 2006, Van de Coevering, C-242/05, EU:C:2006:430, punten 22 en 27, en arrest van 26 april 2012, Van Putten, C-578/10-C-580/10, EU:C:2012:246, punt 53).
75
In casu volgt uit het dossier dat een ingezetene van Ierland die een voertuig in Ierland invoert, dat voertuig overeenkomstig de Ierse wet binnen 30 dagen na binnenkomst ervan op het Ierse grondgebied moet registreren en de registratiebelasting ervoor moet storten. Deze belasting wordt overeenkomstig section 132 en section 133 van de Finance Act 1992 berekend op basis van de verkoopprijs van het voertuig op de vrije markt en het niveau van de CO2-uitstoot. Uit het dossier blijkt tevens dat deze belasting voor de meest vervuilende voertuigen maar liefst 36 % van de verkoopprijs op de vrije markt kan bedragen.
76
Een dergelijke verplichting om het voertuig te registreren en de volledige registratiebelasting te storten geldt mede voor ingezetenen die in Ierland een voertuig invoeren dat zij in een andere lidstaat hebben gehuurd of geleased, ook wanneer de duur van de huur of lease beperkt is en tevoren bekend. Tussen partijen staat vast dat de looptijd van de huur- of leaseovereenkomst niet in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de hoogte van de belasting.
77
Ingezetenen van Ierland die een voertuig huren of leasen in een andere lidstaat, zelfs als het gaat om huur of lease met een beperkte, tevoren bekende duur, moeten dus hetzelfde bedrag aan belasting betalen als in geval van definitieve invoer van een voertuig.
78
Door een dergelijke verplichting kan de huur of lease van voertuigen bij een vennootschap die is gevestigd in een andere lidstaat omslachtiger worden dan wanneer de huur- of leaseovereenkomst wordt gesloten met een in Ierland gevestigde vennootschap, omdat een dergelijke verplichting bij de afschrijving van de belasting discriminerend uitvalt ten nadele van in een andere lidstaat gevestigde huur- of leasebedrijven (zie in die zin arrest van 21 maart 2002, Cura Anlagen, C-451/99, EU:C:2002:195, punt 69, en beschikking van 29 september 2010, VAV-Autovermietung, C-91/10, niet gepubliceerd, EU:C:2010:558, punt 20).
79
Stellig zijn ook voertuigen die worden geleased of gehuurd bij in Ierland gevestigde vennootschappen onderworpen aan de registratiebelasting bij hun eerste registratie in Ierland. Bij voertuigen die worden gehuurd of geleased bij in Ierland gevestigde vennootschappen kan weliswaar worden verondersteld dat een deel van deze belasting kan worden doorberekend in de huur- of leaseprijs ervan, maar voor voertuigen die worden geleased of gehuurd bij in een andere lidstaat gevestigde vennootschappen geldt niettemin dat de volledige registratiebelasting moet worden voldaan.
80
Aan de vaststelling dat de huur of lease van voertuigen bij een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap door de verplichting om de volledige registratiebelasting te betalen, omslachtiger wordt dan huur of lease bij een in Ierland gevestigde vennootschap, wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat een deel van de registratiebelasting krachtens section 135D van de Finance Act 1992 onder de in die bepaling gestelde voorwaarden kan worden terugbetaald.
81
Hoewel Ierland bepaalde berekeningen van de Commissie betwist, erkent het dat het aanvankelijk geheven bedrag aan registratiebelasting meer dan twee keer zo hoog kan zijn als de uiteindelijk, na terugbetaling, verschuldigde registratiebelasting. Zoals de advocaat-generaal in punt 42 van zijn conclusie heeft opgemerkt, brengt een dergelijke oplossing mee dat aanzienlijke financiële middelen worden bevroren, hetgeen zeer nadelig is voor de kasstroom van de belastingplichtige.
82
De verplichting om bij voorbaat de volledige registratiebelasting te voldoen kan ingezetenen van Ierland er dus van weerhouden een beroep te doen op huur- en leasediensten van voertuigen die worden aangeboden door in andere lidstaten gevestigde dienstverleners, maar ook deze dienstverleners ervan weerhouden huur- of leasediensten van voertuigen aan te bieden aan ingezetenen van Ierland. Een dergelijke verplichting vormt dus een bij artikel 56 VWEU verboden beperking op het vrij verrichten diensten.
83
Met betrekking tot de vraag of een dergelijke beperking gerechtvaardigd is, moet worden opgemerkt dat de in het onderhavige beroep bedoelde situaties, waarin de duur van de huur of lease beperkt is en tevoren bekend, grotendeels overeenstemmen met die waarin het voertuig niet bestemd is om hoofdzakelijk op het grondgebied van een lidstaat duurzaam te worden gebruikt en daar ook niet feitelijk duurzaam wordt gebruikt.
84
Deze huur- of leaseovereenkomsten kunnen stellig worden verlengd, met als gevolg, in dat geval, dat het gebruik van een in een andere lidstaat dan Ierland gehuurd of geleased voertuig het duurzaam gebruik van voertuigen op het Ierse grondgebied benadert. Zoals de advocaat-generaal in punt 57 van zijn conclusie heeft opgemerkt, maakt de Ierse wet niettemin geen onderscheid naar de looptijd of inhoud van de overeenkomst die de grondslag voor het gebruik van het voertuig op het grondgebied van Ierland vormt, op grond waarvan het mogelijk zou zijn alleen in situaties die vergelijkbaar zijn met duurzaam gebruik de volledige registratiebelasting te heffen. Bovendien mag verlenging van een overeenkomst voor bepaalde tijd niet worden vermoed, zoals de Commissie terecht memoreert.
85
Als rechtvaardiging voor deze beperking op het vrij verrichten van diensten voert Ierland ten eerste aan dat de keuze van de grondslag van de registratiebelasting en de toepassingsbepalingen ervan bij gebreke van harmonisatie van de belasting ter zake van voertuigen in de Unie, onder zijn fiscale soevereiniteit valt en dat de Commissie met haar beroep probeert deze lidstaat te dwingen deze onderdelen te wijzigen met het oog op de harmonisatie van de grondslagen voor voertuigbelasting in de Unie.
86
Zoals volgt uit de rechtspraak in punt 71 van dit arrest zijn de lidstaten weliswaar vrij hun heffingsbevoegdheid op het gebied van de belasting ter zake van voertuigen uit te oefenen, maar zijn zij niettemin gehouden daarbij het Unierecht te eerbiedigen.
87
De omstandigheid dat de belasting ter zake van voertuigen onder de bevoegdheid van Ierland valt, kan dus de beperking op het vrij verrichten van diensten niet rechtvaardigen.
88
Ten tweede moet met betrekking tot de doelstellingen van de aan de orde zijnde registratiebelasting, zoals die in punt 59 van dit arrest zijn genoemd, worden opgemerkt dat de doelstellingen in verband met de compensatie van de kosten van de wegeninfrastructuur, het toezicht op het verkeer, noodhulpdiensten en registratiediensten die het gebruik van voertuigen meebrengt en volgens Ierland de grondslag vormen voor de invoering van die belasting, niettemin niet kunnen rechtvaardigen dat de volledige registratiebelasting bij voorbaat moet worden betaald, ongeacht de gebruiksduur van het voertuig in Ierland.
89
Zuiver economische doelstellingen kunnen namelijk geen dwingende redenen van algemeen belang vormen die een beperking op het vrij verrichten van diensten rechtvaardigen (zie in die zin arresten van 15 april 2010, CIBA, C-96/08, EU:C:2010:185, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 24 maart 2011, Commissie/Spanje, C-400/08, EU:C:2011:172, punt 74).
90
Een van de door het Hof reeds erkende dwingende redenen van algemeen belang is evenwel de bescherming van het milieu (zie in die zin arresten van 11 maart 2010, Attanasio Group, C-384/08, EU:C:2010:133, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 24 maart 2011, Commissie/Spanje, C-400/08, EU:C:2011:172, punt 74). Met name het tegengaan van de huur of lease van voertuigen met een hoog brandstofverbruik kan een doel van algemeen belang zijn (zie in die zin arrest van 21 maart 2002, Cura Anlagen, C-451/99, EU:C:2002:195, punt 68).
91
Niettemin moet worden nagegaan of het Ierse stelsel van registratiebelasting, waarbij de volledige belasting moet worden betaald, in combinatie met een terugbetalingsregeling, in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel.
92
In dat verband moet op voorhand het argument van Ierland worden verworpen dat op grond van de rechtspraak van het Hof, met name de beschikking van 27 juni 2006, Van de Coevering (C-242/05, EU:C:2006:430), en het arrest van 26 april 2012, Van Putten (C-578/10-C-580/10, EU:C:2012:246), in casu kan worden geconcludeerd dat het evenredigheidsbeginsel is geëerbiedigd.
93
Deze rechterlijke beslissingen zijn namelijk gegeven in een context van nationale stelsels waarin bij de uitvoer van een voertuig uit de betrokken lidstaat niet was voorzien in terugbetaling van de registratiebelasting.
94
Bijgevolg kan niet worden betoogd dat het Hof in die rechterlijke beslissingen een standpunt heeft ingenomen over de vraag of een nationale wettelijke regeling die voorschrijft dat de volledige registratiebelasting moet worden betaald, ongeacht de gebruiksduur van het in een andere lidstaat gehuurde of geleasede voertuig op het grondgebied van de betrokken lidstaat, maar ook een mogelijkheid kent dat een deel van de belasting na afloop van het gebruik van het voertuig op dat grondgebied wordt terugbetaald, het evenredigheidsbeginsel eerbiedigt, aangezien het Hof deze vraag in die beslissingen niet heeft onderzocht.
95
Wel heeft het Hof zich in de beschikking van 29 september 2010, VAV-Autovermietung (C-91/10, niet gepubliceerd, EU:C:2010:558), zoals Ierland overigens erkent, uitgesproken over de verenigbaarheid met het recht van de Unie van een nationale regeling krachtens welke een in een lidstaat woonachtige of gevestigde persoon die in deze lidstaat een in een andere lidstaat geregistreerd en gehuurd voertuig gebruikt, verplicht is om ter zake van de aanvang van het gebruik van dit voertuig op de weg van eerstbedoelde lidstaat het volledige bedrag van de belasting te betalen waarvan het restbedrag, dat wordt berekend aan de hand van de gebruiksduur van dit voertuig op dit wegennet, na einde van het gebruik zonder rente wordt terugbetaald. Nadat het Hof had vastgesteld dat het bedrag van een dergelijke belasting in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel als bij de berekening ervan rekening wordt gehouden met de looptijd van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig of met het gebruik van dit voertuig op het desbetreffende wegennet, en deze regeling in dat geval verplichtte tot betaling van het volledige bedrag van deze belasting zonder dat rekening werd gehouden met de looptijd van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig noch met de gebruiksduur ervan op het wegennet van de betrokken lidstaat, heeft het Hof geoordeeld dat deze regeling niet verenigbaar was met het recht van de Unie, inzonderheid met de artikelen 56 tot en met 62 VWEU (zie in die zin beschikking van 29 september 2010, VAV-Autovermietung, C-91/10, niet gepubliceerd, EU:C:2010:558, punten 26, 27 en 30).
96
In casu blijkt uit het dossier dat het bedrag van de registratiebelasting wordt berekend op basis van de verkoopprijs van het voertuig op de vrije markt op het tijdstip van invoer en van het niveau van de CO2-uitstoot van dat voertuig.
97
Daaruit volgt dat het Ierse stelsel van de registratiebelasting op het moment van de registratie ertoe strekt de doelstelling van milieubescherming te verwezenlijken hoofdzakelijk door een belasting te heffen die afhangt van het niveau van de CO2-uitstoot. In zoverre is een dergelijk stelsel geschikt om die doelstelling te verwezenlijken doordat het huren of leasen van voertuigen met een hoog brandstofverbruik wordt ontmoedigd.
98
Daarentegen wordt de hoogte van de registratiebelasting op het moment van registratie bepaald zonder dat acht wordt geslagen op de gebruiksduur van het voertuig en, in geval van voertuigen die zijn ingevoerd uit een andere lidstaat, ongeacht of deze invoer definitief of tijdelijk is.
99
In die omstandigheden gaat de verplichting om de volledige registratiebelasting te voldoen voor voertuigen die zijn gehuurd of geleased bij een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap voor een bepaalde, tevoren bekende duur, verder dan nodig is om de doelstelling van milieubescherming te verwezenlijken. Deze voertuigen, die naar verwachting voor een beperkt tijdvak op het Ierse grondgebied zullen worden gebruikt, worden op het moment van de registratie immers belast op basis van hun potentiële vervuiling, alsof het ging om voertuigen die duurzaam en gedurende lange tijd in Ierland zullen worden gebruikt. Aangezien hun gebruiksduur op het Ierse grondgebied beperkt is en tevoren bekend, zou een minder beperkende maatregel erin kunnen bestaan dat op het moment van registratie een registratiebelasting wordt geïnd die evenredig is aan die gebruiksduur.
100
Ierland voert niettemin aan dat zijn stelsel van registratiebelasting tot doel en tot gevolg heeft dat de belasting ter zake van voertuigen is afgestemd op het daadwerkelijke gebruik ervan op het Ierse grondgebied, zoals vereist wordt door de rechtspraak van het Hof in de beschikking van 27 juni 2006, Van de Coevering (C-242/05, EU:C:2006:430, punt 29).
101
In dat verband moet hoe dan ook worden opgemerkt, zoals de Commissie heeft betoogd, dat een stelsel dat inhoudt dat op het moment van registratie een belasting wordt geïnd die evenredig is aan de gebruiksduur van het in Ierland ingevoerde voertuig zoals die naar voren komt uit de huur- of leaseovereenkomst, geen aantasting vormt van de mogelijkheden van Ierland om te bepalen dat de hoogte van de belasting op het moment van uitvoer van het voertuig kan worden aangepast, in de vorm van, naargelang het geval, terugbetaling of heffing van een aanvullend bedrag, rekening houdend met de waarde van het voertuig op de vrije markt op dat moment, afhankelijk van met name de staat en het aantal in Ierland gereden kilometers gedurende de looptijd van de betrokken overeenkomst.
102
Door de invoering van een aanvullende factor, namelijk de geplande gebruiksduur op het Ierse grondgebied op het moment van aanvankelijke betaling van de registratiebelasting, kan de doelstelling van milieubescherming worden verwezenlijkt door middel van een minder beperkende maatregel, zonder dat eraan wordt afgedaan dat de heffingsgrondslag wordt bepaald door de waarde van het voertuig op de vrije markt en het niveau van CO2-uitstoot.
103
Ierland betoogt echter dat de invoering van een stelsel gegrond op de aanvankelijke betaling van een registratiebelasting die evenredig is aan de geplande gebruiksduur op het Ierse grondgebied, gevolgd door een compensatie bij de uitvoer, een risico van derving van belastinginkomsten en grote praktische moeilijkheden meebrengt, met name omdat op het moment van de invoer niet kan worden voorzien hoe hoog precies het bedrag zal zijn dat bij de uitvoer moet worden terugbetaald en omdat de daadwerkelijke gebruiksduur van het voertuig aanzienlijk kan verschillen van de verwachte duur. Indien de aanvankelijk voldane registratiebelasting onvoldoende blijkt maar het voertuig al uit Ierland is uitgevoerd, zouden de huurder en de eigenaar van het voertuig kunnen ontsnappen aan de territoriale bevoegdheid van die lidstaat op fiscaal gebied. Aangezien na de invoering van het door de Commissie voorgestelde stelsel eenzelfde technische controle nodig zou zijn als onder het huidige stelsel en derhalve dezelfde administratiekosten zouden rijzen, moet bovendien worden gevreesd dat bepaalde belastingplichtigen, als zij een aanvullende registratiebelasting verschuldigd zouden zijn, die kosten en de aanvullende registratiebelasting zullen proberen te ontwijken door een verlenging van de looptijd van de huur- of leaseovereenkomst niet aan te geven bij de Ierse autoriteiten.
104
In dat verband moet er echter aan worden herinnerd dat de noodzaak om derving van belastinginkomsten te voorkomen volgens vaste rechtspraak van het Hof niet behoort tot de dwingende redenen van algemeen belang die een beperking op het vrij verrichten van diensten kunnen rechtvaardigen (zie in die zin arrest van 22 december 2010, Tankreederei I, C-287/10, EU:C:2010:827, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Evenmin volstaan administratieve ongemakken op zich om een belemmering van het vrij verrichten van diensten te rechtvaardigen (zie in die zin arresten van 4 maart 2004, Commissie/Frankrijk, C-334/02, EU:C:2004:129, punt 29; 14 september 2006, Centro di Musicologia Walter Stauffer, C-386/04, EU:C:2006:568, punt 48; 27 november 2008, Papillon, C-418/07, EU:C:2008:659, punt 54, en 9 oktober 2014, van Caster, C-326/12, EU:C:2014:2269, punt 56).
105
Vervolgens moet worden onderstreept dat de berekening van zowel de te betalen als de terug te geven registratiebelasting, zoals voorgeschreven door de Finance Act 1992, gegrond is op deels gestandaardiseerde factoren. Dientengevolge belet niets Ierland rekening te houden met de geplande gebruiksduur op het Ierse grondgebied volgens eenzelfde gestandaardiseerd stelsel, naargelang de geplande gebruiksduur kort, gemiddeld of lang is.
106
Met betrekking tot de vrees van Ierland dat de daadwerkelijk bij voorbaat betaalde registratiebelasting bij het verstrijken van de huur- of leaseovereenkomst lager blijkt te zijn dan de uiteindelijk verschuldigde belasting moet worden opgemerkt dat de registratiebelasting wordt geheven van ingezetenen van Ierland, zodat de argumenten van Ierland dat het niet mogelijk zou kunnen zijn om de verschuldigde belasting in te vorderen, ongegrond zijn. Bovendien kunnen andere maatregelen worden getroffen, bijvoorbeeld een verplichting om een eventuele verlenging van de huur- of leaseovereenkomst aan te geven of een registratie voor enkel de geplande gebruiksduur.
107
Door voor te schrijven dat de volledige registratiebelasting bij voorbaat wordt betaald, gaat de Ierse wettelijke regeling dan ook verder dan nodig is om de doelstelling van milieubescherming te verwezenlijken en inzonderheid om de huur of lease van voertuigen met een hoog brandstofverbruik tegen te gaan, ook al is bepaald dat een deel van de betaalde belasting kan worden terugbetaald.
108
Dientengevolge moet worden vastgesteld dat Ierland, door voor te schrijven dat de volledige registratiebelasting die van toepassing is bij definitieve registratie bij voorbaat moet worden voldaan, ongeacht de verwachte reële gebruiksduur van een ingevoerd voertuig in Ierland, de krachtens artikel 56 VWEU op deze lidstaat rustende verplichtingen niet is nagekomen, aangezien een dergelijke verplichting, zelfs als ze gepaard gaat met de mogelijkheid van terugbetaling, niet evenredig is aan de door deze belasting nagestreefde doelstelling, in de gevallen waarin de duur van de lease of de huur is vastgelegd en tevoren bekend is.
— Grief betreffende de onevenredige voorwaarden voor de terugbetaling van de registratiebelasting
109
Met haar tweede grief voert de Commissie aan dat Ierland, door onevenredige voorwaarden te stellen voor de terugbetaling van de registratiebelasting die bij voorbaat volledig moet worden betaald, inbreuk heeft gemaakt op artikel 56 VWEU.
110
Naast hetgeen in punt 35 van dit arrest in herinnering is gebracht, moet vooraf worden onderstreept dat het onderzoek van deze tweede grief zijn belang behoudt in het licht van de maatregelen die Ierland zal treffen om uit dit arrest de consequenties te trekken inzake de gegrondheid van de grief betreffende de verplichting om bij voorbaat de volledige registratiebelasting te betalen in gevallen waarin is vastgelegd dat de leaseovereenkomst van tijdelijke duur is en dat tevoren bekend is.
111
Derhalve kan de verplichting de volledige registratiebelasting te voldoen, zoals in punt 82 van dit arrest is vastgesteld, ingezetenen van Ierland ervan weerhouden een beroep te doen op huur- en leasediensten van voertuigen die worden aangeboden door in andere lidstaten gevestigde dienstverleners, maar ook deze dienstverleners ervan weerhouden huur- of leasediensten van voertuigen aan te bieden aan deze ingezetenen van Ierland.
112
Indien is voorzien in een procedure voor terugbetaling van een dergelijke belasting, heeft het feit dat voor die procedure onevenredige voorwaarden gelden op zich hetzelfde ontmoedigende effect, ongeacht of de tijdelijke duur van de lease of huur nauwgezet kan worden bepaald en tevoren bekend is.
113
In casu bestrijdt de Commissie de regeling voor de terugbetaling van de registratiebelasting zoals die in section 135D van de Finance Act 1992 is neergelegd met name, in de eerste plaats, op het punt van het ontbreken van rentebetaling en, in de tweede plaats, op het punt van de aanvullende kosten voor de technische controle van het voertuig en de 500 EUR administratiekosten.
114
In de eerste plaats betwist Ierland de gegrondheid van de stelling van de Commissie dat op de datum van verstrijken van de in het aanvullende met redenen omklede advies gestelde termijn bij de terugbetaling van de registratiebelasting geen rente werd betaald. Ierland verwijst daartoe naar section 135D, lid 2, onder b), van de Finance Act 1992, die is ingevoegd bij de Finance Act 2014, krachtens welke volgens deze lidstaat rente kon worden betaald.
115
Niettemin hoeft in dat verband enkel te worden gememoreerd, zoals in de punten 66 en 67 van dit arrest is vastgesteld, dat bij deze bepaling weliswaar het beginsel van betaling van rente in geval van terugbetaling van een deel van de registratiebelasting is neergelegd, maar voor de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van dat beginsel uitvoeringsmaatregelen moesten worden getroffen, die na verstrijken van de in het aanvullende met redenen omklede advies gestelde termijn in werking zijn getreden.
116
De argumenten van Ierland dat op de relevante datum voor de beoordeling van de niet-nakoming een regeling voor de terugbetaling van de registratiebelasting met rente bestond, zijn derhalve ongegrond.
117
Aangezien Ierland de grief van de Commissie, voor zover die ziet op de onevenredigheid van terugbetaling zonder, rente niet betwist, moet deze grief in zoverre worden aanvaard. Door een stelsel dat berust op het vermoeden dat een deel van de aanvankelijk voldane registratiebelasting te veel is betaald en dus moet worden terugbetaald, zonder dat voorzien is in de betaling van rente over die bedragen, kan het kasstroomnadeel dat wordt veroorzaakt doordat bij voorbaat de volledige belasting is betaald, niet worden verlicht. Het ontbreken van rentebetaling is dus niet in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.
118
Met betrekking tot, in de tweede plaats, de kosten van de verplichte technische controle van het voertuig bij de uitvoer en de betaling van een bedrag van 500 EUR uit hoofde van de administratiekosten voor de terugbetalingsprocedure, moet worden opgemerkt dat de Commissie haar stelling dat de kosten van de technische controle onevenredig zijn, niet specifiek onderbouwt.
119
Daarom hoeft enkel de stelling te worden onderzocht dat de hoogte van de administratiekosten, namelijk 500 EUR, onevenredig is.
120
In dat verband moet worden opgemerkt dat de verplichting om 500 EUR te betalen uit hoofde van administratiekosten een belastingplichtige ervan kan weerhouden de terugbetalingsprocedure in te leiden en dus het door die procedure beoogde doel doorkruist.
121
Weliswaar kan, zoals Ierland aanvoert, niet worden uitgesloten dat van de belastingplichtige een retributie voor een individuele dienst kan worden geheven, maar die lidstaat stelt niet dat het bedrag van 500 EUR overeenstemt met de kosten van die dienst en rechtvaardigt dat bedrag enkel met de algemene kosten voor de opzet van een terugbetalingsregeling.
122
Zoals de advocaat-generaal in punt 66 van zijn conclusie heeft opgemerkt, mogen de bedrijfskosten van een stelsel voor de inning van de registratiebelasting, ingeval een lidstaat dat stelsel zo inricht dat de terugbetaling van een deel ervan in sommige situaties onvermijdelijk is, echter niet worden gefinancierd door middel van een inhouding op het bedrag dat verschuldigd is aan degenen die recht hebben op terugbetaling.
123
Een inhouding van 500 EUR op het bedrag van de terug te betalen registratiebelasting uit hoofde van administratiekosten is derhalve evenmin in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.
124
Dientengevolge moet worden vastgesteld dat Ierland, door niet te voorzien in de betaling van rente bij de terugbetaling van de registratiebelasting en door op de terug te betalen registratiebelasting een bedrag van 500 EUR in te houden uit hoofde van administratiekosten, de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 56 VWEU op deze lidstaat rusten.
Kosten
125
Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien Ierland in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.
Het Hof (Grote kamer) verklaart:
- 1)
Door voor te schrijven dat de volledige belasting ter zake van de registratie van voertuigen die van toepassing is bij definitieve registratie bij voorbaat moet worden voldaan, ongeacht de verwachte beperkte reële gebruiksduur van een ingevoerd voertuig in Ierland, terwijl de tijdelijke duur van de lease of huur nauwgezet is vastgelegd en tevoren bekend is, is Ierland de verplichtingen niet nagekomen die krachtens artikel 56 VWEU op deze lidstaat rusten.
- 2)
Door niet te voorzien in de betaling van rente bij de terugbetaling van de belasting ter zake van de registratie van voertuigen en door op de terug te betalen registratiebelasting een bedrag van 500 EUR in te houden uit hoofde van administratiekosten, is Ierland de verplichtingen niet nagekomen die krachtens artikel 56 VWEU op deze lidstaat rusten.
- 3)
Ierland wordt verwezen in de kosten.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑09‑2017
Conclusie 02‑03‑2017
M. Szpunar
Partij(en)
Zaak C-552/151.
Europese Commissie
tegen
Ierland
Inleiding
1.
De registratiebelasting voor voertuigen is niet geharmoniseerd in het Unierecht. De lidstaten hebben dus in beginsel het recht dit type belasting in hun nationale recht naar eigen inzicht vorm te geven. Zij mogen daarbij echter niet ingaan tegen de algemene beginselen van het Unierecht en met name niet tegen de vrijheden van de interne markt. Het voorwerp van de onderhavige zaak is de vraag hoe ver de vrijheid van de lidstaten op dit gebied strekt.
2.
Ierland, dat door de Europese Commissie is aangemaand zijn regeling van de registratiebelasting aan te passen aan de vereisten van het vrij verrichten van de diensten van verhuur en lease van voertuigen, heeft zijn nationale recht dienovereenkomstig aangepast. De Commissie staat echter op het standpunt dat de aanpassingen van de Ierse wetgeving op het gebied van voertuigen die uit andere lidstaten in Ierland zijn ingevoerd om ze voor bepaalde tijd te gebruiken niet volstaan en dat het Ierse recht nog steeds in strijd is met de vrijheid van dienstverrichting. Aangezien Ierland een andere mening is toegedaan, moet dit geschil door het Hof worden beslecht.
Toepasselijke bepalingen van Iers recht
3.
Bij Section 131, lid 4, van de Finance Act 1992 (begrotingswet 1992) is een verbod ingevoerd op het grondgebied van Ierland gebruik te maken van voertuigen die niet in Ierland zijn geregistreerd, afgezien van uitzonderingen die in afzonderlijke bepalingen zijn neergelegd.2. De verplichting een voertuig te registreren moet worden nagekomen binnen een maand vanaf de dag van in het verkeer brengen van het voertuig op het grondgebied van Ierland.
4.
Bij Section 132, lid 1, van deze wet, hier weergegeven in de versie van Section 83, lid 1, onder d), van de Finance Act 2012 (begrotingswet 2012), is een accijns op voertuigen ingevoerd met de naam registratiebelasting. De belastingschuld uit hoofde van de registratiebelasting ontstaat op het moment van registratie van het voertuig. De heffing wordt berekend als een percentage van de marktwaarde van het voertuig op het moment van registratie, waarbij het niveau van CO2-uitstoot in aanmerking wordt genomen. Voor voertuigen met de hoogste uitstoot kan de heffing oplopen tot 36 % van de marktwaarde. De registratie wordt voorafgegaan door een onderzoek van het voertuig bij een keuringsinstituut. Door middel van dat onderzoek moet onder meer de marktwaarde van het voertuig worden vastgesteld.
5.
De verplichting om een voertuig te registreren en de registratiebelasting te voldoen geldt ook voor voertuigen die zijn gehuurd of geleased krachtens een overeenkomst tussen personen met woonplaats op het grondgebied van Ierland en dienstverrichters uit andere lidstaten.
6.
In geval van uitvoer van het voertuig uit het grondgebied van Ierland en uitschrijving wordt volgens Section 135 D van de Finance Act 1992, die is ingevoegd bij Section 83, lid 1, onder j), van de Finance Act 2012 en in werking is getreden op 8 april 2013, een deel van de registratiebelasting terugbetaald. Het terug te betalen bedrag wordt berekend aan de hand van de marktwaarde van het voertuig op het moment van uitvoer. Voor de vaststelling van die waarde is een aanvullend technisch onderzoek nodig, dat niet eerder dan een maand vóór de dag van uitvoer mag plaatsvinden. Van het terug te betalen bedrag wordt een forfaitair bedrag van 500 EUR voor administratiekosten afgetrokken.
7.
Sinds 1 januari 2016 wordt het terug te betalen bedrag vermeerderd met de rente berekend overeenkomstig een uitvoeringsregeling van Section 135 D van de Finance Act 1992. Sinds 1 januari 2016 is tevens het bedrag dat wordt afgetrokken voor administratiekosten krachtens Section 49 van de Finance Act 2015 (begrotingswet 2015) verlaagd naar 100 EUR.
Procedure, middelen en argumenten van partijen
Procedure
8.
In 2003 en 2006 heeft de Commissie Ierland verzocht om een toelichting over de verenigbaarheid van de in die lidstaat geldende registratiebelasting met het vrij verrichten van diensten in het licht van de arresten Cura Anlagen3. en Commissie/Denemarken4. van het Hof. Na een raadplegingsbijeenkomst en een volgend verzoek om toelichting in 2010 heeft de Commissie Ierland op 27 januari 2011 een aanmaningsbrief gestuurd waarin zij stelde dat Ierland de krachtens de artikelen 56 tot en met 62 VWEU op hem rustende verplichtingen niet was nagekomen door personen met woonplaats in Ierland die voertuigen voor tijdelijk gebruik op het grondgebied van die lidstaat invoerden, te verplichten het gehele bedrag aan registratiebelasting voor die voertuigen te voldoen zonder dat een korting of terugbetaling mogelijk was. Aangezien de Commissie geen genoegen kon nemen met het antwoord van Ierland, heeft zij Ierland op 28 oktober 2011 een met redenen omkleed advies met in wezen dezelfde bezwaren doen toekomen.
9.
Naar aanleiding daarvan heeft Ierland een regeling voor de terugbetaling van een deel van de registratiebelasting in geval van uitvoer van het voertuig uit het grondgebied van Ierland ingevoerd. Deze terugbetalingsregeling is op 8 april 2013 in werking getreden.
10.
Op 10 juli 2014 heeft de Commissie Ierland een aanvullende aanmaningsbrief gestuurd en op 26 februari 2015 een aanvullend met redenen omkleed advies. In deze brieven stelde de Commissie dat de in Ierland geldende regeling voor de inning van de registratiebelasting haars inziens nog steeds in strijd was met de vrijheid van dienstverrichting omdat wordt verlangd dat de heffing in haar geheel wordt voldaan door personen die voertuigen voor een tevoren bepaalde periode invoeren op het grondgebied van Ierland en zij pas later een deel van het betaalde bedrag kunnen terugkrijgen. Deze oplossing is volgens de Commissie echter niet toelaatbaar, gelet op de beschikking VAV-Autovermietung van het Hof.5. Bovendien merkte de Commissie op dat de Ierse bepalingen niet voorzien in de betaling van rente over het terugbetaalde deel van de registratiebelasting en dat een hoog bedrag van de terug te betalen belasting wordt afgetrokken uit hoofde van administratiekosten. De Commissie heeft Ierland verzocht om binnen een termijn van twee maanden na ontvangst ervan te voldoen aan het aanvullende met redenen omklede advies.
11.
Bij brief van 27 april 2015 heeft Ierland geantwoord op het met redenen omklede advies. Volgens Ierland was de regeling voor de inning van de registratiebelasting op dat moment in beginsel verenigbaar met het Unierecht. Het heeft echter aangekondigd dat het terug te betalen deel van de heffing in geval van uitvoer van het voertuig zou worden vermeerderd met rente en dat de aftrek uit hoofde van administratiekosten zou worden verlaagd tot 100 EUR.
12.
Daar de Commissie van mening was dat Ierland zich niet binnen de gestelde termijn had gevoegd naar het met redenen omklede advies6., heeft zij op 26 oktober 2015 het beroep in deze zaak ingesteld. Op 8 januari 2016 heeft Ierland een verweerschrift neergelegd. Op 18 februari 2016 en 31 maart 2016 hebben partijen respectievelijk een memorie van repliek en een memorie van dupliek neergelegd. Bij schrijven van 14 april 2016 heeft Ierland het Hof verzocht zitting te houden in grote kamer. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 november 2016.
Middelen en argumenten van de Commissie
13.
De Commissie verwijt Ierland dat het zijn verplichtingen uit artikel 56 VWEU niet is nagekomen door voor te schrijven dat het gehele bedrag van de registratiebelasting moet worden voldaan door personen met woonplaats in Ierland die in een andere lidstaat gehuurde of geleasede voertuigen in Ierland invoeren, zonder dat rekening wordt gehouden met de geplande gebruiksduur van het voertuig op het grondgebied van Ierland in een situatie waarin het niet de bedoeling is dat deze voertuigen duurzaam worden gebruikt op dat grondgebied en dat in de praktijk ook niet gebeurt, en door voorwaarden voor de terugbetaling van die heffing te stellen die verder gaan dan strikt noodzakelijk en evenredig is.
14.
Volgens de Commissie betekent de in Ierland geldende regeling voor de inning van de registratiebelasting dat huur of lease van een voertuig in een andere lidstaat met het oog op tijdelijk gebruik in Ierland aanzienlijk minder gunstig is dan huur of lease van een voertuig in Ierland. Daardoor vormt de Ierse regeling een beperking van het vrij verrichten van de diensten van verhuur en lease van voertuigen en schendt deze regeling artikel 56 VWEU.
15.
Met betrekking tot de kwestie van de inning van het gehele bedrag aan registratiebelasting ongeacht of het voertuig permanent of voor tijdelijk gebruik in Ierland wordt geregistreerd, stelt de Commissie dat deze regeling, gelet op de rechtspraak van het Hof7., niet toelaatbaar is. Volgens haar is de regeling voor de terugbetaling van een deel van de belasting in geval van uitvoer van een voertuig wellicht toereikend voor voertuigen waarvan de gebruiksduur op het grondgebied van Ierland niet bekend is op het moment van invoer, maar wanneer het voertuig voor een tevoren bepaalde periode wordt ingevoerd, inzonderheid op basis van een huur- of leaseovereenkomst, is de inning van het volle bedrag van de heffing, zonder daarmee rekening te houden, onevenredig. Deze regeling onderwerpt tijdelijke invoer van een voertuig immers aan dezelfde belasting als invoer voor onbepaalde tijd.
16.
Daarnaast ontvangen personen die voertuigen tijdelijk invoeren in het grondgebied van Ierland geen vergoeding in de vorm van rente voor de periode waarin zij ten onrechte niet kunnen beschikken over de onverschuldigd geïnde registratiebelasting, aangezien de Ierse regeling geen terugbetaling met rente kent. Bovendien worden van het terug te betalen bedrag administratiekosten ten belope van 500 EUR afgetrokken, een beduidend en onevenredig bedrag.
Argumenten van Ierland
17.
Ierland stelt ten eerste dat de Commissie tijdens de precontentieuze procedure van standpunt is veranderd. Aanvankelijk leek het erop dat de Commissie de regeling voor de terugbetaling van een deel van de belasting bij uitvoer van een voertuig uit Ierland en uitschrijving aanvaardde, maar daarna is zij van mening veranderd en thans acht zij het in het geheel niet toelaatbaar dat de registratiebelasting in haar geheel wordt geïnd voor voertuigen die voor een tevoren bepaalde periode worden ingevoerd. De Commissie beroept zich daarbij op de beschikking VAV-Autovermietung van het Hof, maar Ierland wijst erop dat deze beschikking al is gegeven vóór de eerste aanmaningsbrief van de Commissie van januari 2011. Een dergelijke wijziging van het standpunt van de Commissie is volgens Ierland een schending van het beginsel van loyale samenwerking dat is neergelegd in artikel 4, lid 3, VEU, het beginsel van behoorlijk bestuur en het recht van verweer van Ierland.
18.
Vervolgens betoogt Ierland dat het beroep van de Commissie voorbarig is, want op het moment van indiening was de Commissie ervan op de hoogte dat op 1 januari 2016 wijzigingen in de wet van kracht zouden worden op grond waarvan het mogelijk zou worden rente te betalen over het terugbetaalde bedrag aan belasting en het uit hoofde van administratiekosten af te trekken bedrag zou worden verlaagd tot 100 EUR. Volgens Ierland konden deze wijzigingen niet eerder worden ingevoerd omdat de belastingwet één keer per jaar verandert, steeds op 1 januari.
19.
Tot slot stelt Ierland dat het standpunt van de Commissie niet duidelijk is, want het is niet bekend of het één samengesteld middel bevat dan wel twee of drie afzonderlijke middelen, en of de verschillende door de Commissie ter discussie gestelde onderdelen van de Ierse regeling één beperking van de vrijheid van dienstverrichting vormen omdat zij samengaan of dat zij ook elk op zich een dergelijke beperking vormen.
20.
In wezen stelt Ierland dat zijn regeling van de registratiebelasting thans volledig verenigbaar is met het Unierecht. Inzonderheid is de regeling voor de inning van deze heffing in haar geheel op het moment van registratie van het voertuig en de eventuele terugbetaling van een deel ervan in geval van uitvoer van het voertuig en uitschrijving volgens Ierland toelaatbaar in het licht van de rechtspraak van het Hof en vormt zij geen beperking van het vrij verrichten van de diensten van verhuur en lease van voertuigen.
21.
De beschikking VAV-Autovermietung is volgens Ierland gegeven met betrekking tot de bijzondere stand van het recht in Nederland, waar de hoogte van de belasting afhankelijk was van de gebruiksduur van een voertuig op het grondgebied van die lidstaat. In de Ierse regeling wordt de registratiebelasting, evenals het terug te betalen bedrag op het moment van uitvoer, echter berekend aan de hand van de waarde van het voertuig op het moment van registratie. De waarde van een voertuig hangt niet enkel af van de leeftijd, maar ook van andere factoren, met name de kilometerstand, zodat zij niet tevoren kan worden bepaald. Volgens de Ierse regeling kan de hoogte van de belasting dus worden vastgesteld op basis van de daadwerkelijke intensiteit waarmee het voertuig op het grondgebied van Ierland wordt gebruikt, in tegenstelling tot een regeling waarin de hoogte van de belasting enkel afhangt van de gebruiksduur van een voertuig op het grondgebied van het land.
22.
Wijziging van de regeling voor de inning van de registratiebelasting op de door de Commissie aanbevolen wijze zou beduidende administratieve problemen meebrengen en er noodzakelijkerwijs toe leiden dat de manier waarop het terug te betalen bedrag wordt berekend, en dus in wezen de heffingsgrondslag, wordt gewijzigd. Dat zou een ongerechtvaardigde inmenging betekenen in de vrijheid van de lidstaten om hun stelsel van belastingheffing ter zake van voertuigen in te richten.
23.
Bovendien is de gebruiksduur van een voertuig op het grondgebied van Ierland nooit tevoren met zekerheid bekend, aangezien een huurovereenkomst kan worden opgezegd, verlengd of anderszins gewijzigd, zodat het mogelijk is dat het voertuig na de belaste periode nog steeds geregistreerd is en gebruikt wordt op het grondgebied van Ierland. Eventuele naheffingsregelingen brengen evenwel precies dezelfde lasten mee als het momenteel geldende stelsel van terugbetaling in geval van uitvoer van een voertuig.
24.
Met betrekking tot de middelen over het niet-betalen van rente over de terugbetaalde belasting en het buitensporige bedrag dat uit hoofde van administratiekosten werd afgetrokken, wijst Ierland erop dat deze problemen zijn opgelost met de invoering van de wetswijzigingen die op 1 januari 2016 in werking zijn getreden.
Analyse
25.
De Commissie roert in het beroep drie problemen aan: de inning van de volledige registratiebelasting bij de registratie van voertuigen die bestemd zijn om voor een tevoren bepaalde periode op het grondgebied van Ierland te worden gebruikt, het niet-betalen van rente bij terugbetaling van een deel van de registratiebelasting in geval van uitvoer en uitschrijving van het voertuig, en de aftrek van een bedrag van 500 EUR uit hoofde van administratiekosten bij die gelegenheid. Deze problemen, waarvan het eerste vanzelfsprekend het voornaamste is, moeten één voor één worden besproken. Voorafgaand moeten echter de bezwaren van Ierland worden behandeld.
Bezwaren van Ierland
26.
Ierland verwijt de Commissie dat zij in de loop van de procedure van standpunt is veranderd, de middelen vaag zijn en zij haar beroep te vroeg bij het Hof heeft ingediend.
27.
Om te beginnen, zelfs al werpt Ierland niet rechtstreeks een exceptie van niet-ontvankelijkheid van het beroep op, in het optreden van de Commissie kan volgens mij geen onregelmatigheid worden aangewezen die een dergelijke exceptie zou rechtvaardigen. De middelen in het beroep beantwoorden aan de punten van bezwaar die de Commissie in de aanvullende aanmaningsbrief van juli 2014 en in het aanvullende met redenen omklede advies van februari 2015 heeft aangevoerd. De Commissie heeft die middelen in het beroep niet verruimd noch gewijzigd ten opzichte van de bezwaren die zij in de loop van de precontentieuze procedure had aangedragen.
28.
De omstandigheid dat de Commissie deze middelen vanuit formeel oogpunt heeft geformuleerd in het kader van een eerder ingeleide niet-nakomingsprocedure, waarin zij algemenere klachten naar voren bracht, verandert daaraan niets. De oorspronkelijke procedure is ingeleid toen de Ierse regeling van de registratiebelasting geen enkele vorm van beperking van de hoogte van die heffing kende voor voertuigen die tijdelijk in Ierland werden gebruikt, noch door terugbetaling noch anderszins. Het is dus logisch dat de Commissie in dat stadium in algemene zin klaagde dat de Ierse regeling niet beantwoordde aan de vereisten van de vrijheid van dienstverrichting in het licht van de rechtspraak van het Hof.
29.
De niet-nakomingsprocedure eindigt echter niet op het moment dat de lidstaat maatregelen neemt om zich te voegen naar het recht van de Unie. De Commissie moet zich er nog van verzekeren dat dat optreden er daadwerkelijk toe leidt dat de nationale bepalingen verenigbaar zijn met het recht van de Unie en doeltreffend is. Als het optreden van de lidstaat naar het oordeel van de Commissie geen volledige verenigbaarheid met het recht van de Unie waarborgt, heeft zij het recht concretere middelen te formuleren naar aanleiding van nog niet opgeloste kwesties. Daarbij is het mijns inziens niet van betekenis dat een concrete uitspraak van het Hof, in dit geval de beschikking VAV-Autovermietung, al bekend was op het moment van de eerste aanmaningsbrief. De rechtspraak van het Hof is de Commissie immers net zo goed bekend als de lidstaten, die gehouden zijn zich daarnaar te voegen ongeacht of de Commissie hen daartoe aanmaant. De rechtspraak van het Hof doet overigens niet meer dan de bepalingen van het Unierecht uitleggen, waaronder de Verdragsregels, zodat de Commissie in het geheel niet gehouden is concrete uitspraken aan te wijzen waarnaar de lidstaten zich moeten voegen. Het volstaat dat de Commissie het relevante voorschrift van Unierecht aanwijst, en de lidstaat moet — als hij het eens is met de klachten van de Commissie — zijn wetgeving daaraan aanpassen, met inachtneming van alle rechtspraak van het Hof die in de zaak van toepassing kan zijn.
30.
Volgens mij is de precontentieuze procedure in de onderhavige zaak regelmatig gevoerd en kleeft aan het beroep geen gebrek dat kan leiden tot niet-ontvankelijkheid. Om dezelfde redenen geloof ik niet dat de Commissie de verplichting tot loyale samenwerking niet is nagekomen, of het beginsel van behoorlijk bestuur of het recht van verweer van Ierland heeft geschonden.
31.
Met betrekking tot het verweer dat het standpunt van de Commissie in het beroep niet duidelijk is, volstaat het vast te stellen dat uit het beroep duidelijk volgt dat het fundamentele middel betrekking heeft op het vereiste de registratiebelasting tevoren in haar geheel te voldoen; de niet-betaling van rente en het hoge bedrag dat bij de terugbetaling van het onverschuldigde deel van de belasting wordt afgetrokken, zijn volgens de Commissie factoren die de negatieve gevolgen van dit vereiste voor het vrij verrichten van de diensten van verhuur en lease van voertuigen versterken. Om de redenen die ik hieronder zal uiteenzetten, ben ik echter van mening dat deze twee overige factoren, zelfs als de regeling voor de terugbetaling van de belasting beschouwd zou worden als in beginsel verenigbaar met de vrijheid van dienstverrichting, elk op zich kunnen gelden als niet-nakoming van de verplichtingen uit die vrijheid. Zij moeten dus afzonderlijk worden onderzocht.
32.
Tot slot moet over de klacht dat het beroep voorbarig is, ten eerste worden opgemerkt dat de Commissie formeel het recht heeft beroep in te stellen nadat de in het met redenen omklede advies gestelde termijn zonder gevolg is verstreken. De situatie op de dag van verstrijken van deze termijn is ook het referentiepunt voor de beoordeling van de niet-nakoming van zijn verplichtingen door de lidstaat.8. Als dat niet zo was, zouden de lidstaten de indiening van het beroep door de Commissie tot in het oneindige kunnen blokkeren door steeds nieuwe termijnen voor de nakoming van het met redenen omklede advies aan te kondigen.
33.
Met betrekking tot de onderhavige zaak moet nog worden toegevoegd dat de verplichting tot terugbetaling van onverschuldigd geïnde belastingen met rente en het verbod hiervoor regels te stellen die in strijd zijn met het doeltreffendheidsbeginsel, Ierland al lang voor de indiening van het beroep in de onderhavige zaak bekend waren. Daar Ierland uiteindelijk heeft erkend dat de beschreven bezwaren gegrond waren, belette dus niets dat het een passende regeling en een stelsel voor de terugbetaling van een deel van de registratiebelasting zou invoeren, wat in 2013 is gebeurd.
34.
Het voornaamste doel van de niet-nakomingsprocedure is bovendien een lidstaat ertoe te bewegen zich naar het Unierecht te voegen en niet hem te bestraffen. Overeenkomstig vaste rechtspraak van het Hof moeten in strijd met het Unierecht geïnde heffingen echter met rente worden terugbetaald.9. Een uitspraak van het Hof waarbij de belasting onverenigbaar met het Unierecht wordt verklaard, kan een grondslag zijn voor de vordering van een dergelijke terugbetaling. Er is dus een algemeen belang gediend met een beroep door de Commissie en een uitspraak van het Hof, zelfs als de niet-nakoming vóór het wijzen van het arrest naar verwachting al zal zijn beëindigd.10.
35.
Gelet op het bovenstaande moeten de verweren en argumenten van Ierland betreffende het deloyale optreden of de onregelmatige procedure van de Commissie mijns inziens als ongegrond worden beschouwd.
Middel betreffende de inning van de registratiebelasting in volle omvang
36.
Zoals gezegd verwijt de Commissie Ierland dat het het vrij verrichten van de diensten van verhuur en lease van voertuigen beperkt doordat voor dergelijke voertuigen op het moment van registratie, die verplicht is in geval van gebruik voor de duur van meer dan een maand, het gehele bedrag van de registratiebelasting wordt geïnd (met de mogelijkheid dat een deel ervan later wordt teruggevorderd), zelfs wanneer de geplande gebruiksduur van het voertuig op het grondgebied van Ierland tevoren is bepaald. Een dergelijke regeling, waarbij niet naar behoren onderscheid wordt gemaakt tussen invoer van een voertuig voor bepaalde tijd en permanente invoer, maakt dat de diensten van verhuur of lease van voertuigen die worden aangeboden door dienstverrichters uit andere lidstaten minder aantrekkelijk zijn dan de diensten van ingezetenen. Dat houdt verband met een aanzienlijke financiële last — namelijk de noodzaak tevoren de gehele registratiebelasting te voldoen, hoewel het daadwerkelijk verschuldigde bedrag veel lager kan zijn — en een administratieve last in de vorm van een technische keuring van het voertuig vóór uitvoer om de marktwaarde en dus het terug te betalen bedrag aan belasting vast te stellen.
37.
Belastingen van het type van de Ierse registratiebelasting zijn op het niveau van de Unie niet geharmoniseerd, zodat de lidstaten vrij hun fiscale bevoegdheid kunnen uitoefenen, mits zij daarbij het Unierecht eerbiedigen.11. In het licht van het Unierecht moet een situatie waarin een voertuig bedoeld is voor duurzaam gebruik op het grondgebied van een bepaalde lidstaat of daar feitelijk duurzaam wordt gebruikt, anders worden behandeld dan een situatie waarin niet aan deze voorwaarde is voldaan, maar het voertuig slechts tijdelijk wordt gebruikt in die lidstaat. In dat eerste geval kan een lidstaat in beginsel het gebruik van een voertuig belasten, bijvoorbeeld door middel van een registratiebelasting. In de tweede situatie is voor belastingheffing ter zake van het gebruik van een voertuig, als potentiële beperking van de vrijheden van de interne markt, een aanvullende rechtvaardiging vereist. De belasting moet dan bovendien zodanig worden opgezet dat zij evenredig is aan het nagestreefde doel.12.
38.
Het Hof heeft met betrekking tot belastingen van het type van de Ierse registratiebelasting al herhaaldelijk geoordeeld dat het doel ervan in het geval van in een andere lidstaat dan de lidstaat van belastingheffing gehuurde of geleasede voertuigen kan worden verwezenlijkt met behulp van een belasting waarvan de hoogte afhankelijk is van de gebruiksduur van het voertuig op het betrokken grondgebied.13. De inning van de belasting in volle omvang, net als in het geval van voertuigen die duurzaam worden gebruikt op het grondgebied van de lidstaat van belastingheffing, voldoet dus niet aan de voorwaarde van evenredigheid en is in strijd met het beginsel van het vrij verrichten van diensten dat thans is neergelegd in artikel 56 VWEU.14.
39.
Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat de loutere mogelijkheid dat na uitvoer van het voertuig uit het grondgebied van een lidstaat een deel van de belasting wordt terugbetaald in geval van huur of lease van een voertuig voor bepaalde tijd, niet volstaat om te waarborgen dat deze belasting verenigbaar is met het beginsel van het vrij verrichten van diensten, als op het moment van in het verkeer brengen van het voertuig op het grondgebied van een lidstaat een verplichting ontstaat een bedrag aan belasting te voldoen waarbij geen rekening wordt gehouden met de geplande gebruiksduur van het voertuig op het grondgebied van deze lidstaat.15.
40.
De Commissie beroept zich in de onderhavige zaak op deze rechtspraak en probeert aan te tonen dat de Ierse wet, net als de Nederlandse wet in de zaak VAV-Autovermietung, niet voldoet aan de voorwaarde van evenredigheid doordat zij voorschrijft dat de registratiebelasting in volle omvang wordt voldaan in een situatie waarin de gebruiksduur van een voertuig op het grondgebied van Ierland tevoren vaststaat.
41.
De beschikking VAV-Autovermietung vormde de afspiegeling van de beginselen die eerder in een concrete situatie waren geformuleerd. In het hoofdgeding in die zaak moest de belastingplichtige uit hoofde van een lease voor twee maanden belasting betalen ten belope van bijna de helft van de catalogusprijs van het voertuig.16. In het licht van die feiten heeft het Hof geoordeeld dat de in Nederland geldende regels voor de inning van de belasting van personenauto's en motorrijwielen onevenredig waren. Ik denk echter niet dat aan de vaststellingen van het Hof in de zaak VAV-Autovermietung geen algemenere toepassing kan worden gegeven.
42.
Nog afgezien van het feit dat de Ierse regeling tot vergelijkbare situaties kan leiden17., moet de inning op zich van een belasting in grensoverschrijdende situaties ten belope van een bedrag waarvan tevoren bekend is dat het — mogelijk beduidend — hoger is dan het verschuldigde bedrag, afnemers er wel van weerhouden gebruik te maken van grensoverschrijdende diensten en dienstverrichters ervan weerhouden deze aan te bieden. Daarnaast moet, met de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen, gezegd dat deze oplossing belastingheffing ter zake van huur of lease van een voertuig gelijkstelt aan belastingheffing ter zake van eigendomsverkrijging. Daardoor worden de diensten van verhuur of lease, waaronder grensoverschrijdende verhuur of lease, minder aantrekkelijk. Deze oplossing brengt tot slot ook bevriezing van aanzienlijke financiële middelen mee, een aanvullend ongemak, vooral voor personen die een economische activiteit uitoefenen, want financiële middelen die niet kunnen worden geïnvesteerd in die activiteit, betekenen voor hen een verlies.
43.
Het staat mijns inziens dus buiten kijf dat niet alleen de niet-terugbetaling van de onverschuldigd geïnde belasting, maar ook de verplichting de belasting in volle omvang te voldoen wanneer een voertuig niet bedoeld is voor duurzaam gebruik in het land van belastingheffing en daarvoor ook niet daadwerkelijk wordt gebruikt, een beperking vormen van het vrij verrichten van de diensten van verhuur en lease van voertuigen, die in beginsel krachtens artikel 56 VWEU verboden is. Deze beperking kan enkel worden gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang, mits deze evenredig zijn aan het doel.
44.
In zijn antwoord op het middel van de Commissie voert Ierland onder verwijzing naar de beschikking VAV-Autovermietung twee argumenten aan. Ten eerste stelt het dat de Nederlandse wet bepaalde dat een deel van de belasting zonder rente zou worden terugbetaald. Ten tweede bepaalde deze wet dat de belasting voor tijdelijk gebruikte voertuigen werd berekend aan de hand van de gebruiksduur, terwijl de Ierse belasting berekend wordt aan de hand van de waarde en de kilometerstand van het voertuig, factoren die de daadwerkelijke intensiteit van het gebruik van het voertuig op het grondgebied van Ierland moeten weerspiegelen.
45.
Met betrekking tot de rente moet ten eerste worden opgemerkt dat de Ierse wet op het tijdstip dat relevant is voor de beoordeling van de Ierland verweten niet-nakoming, dat wil zeggen op de dag waarop de in het met redenen omklede advies gestelde termijn verstreek, evenmin voorzag in rente. Ten tweede — en dat is aanzienlijk belangrijker — wijst niets in de beschikking VAV-Autovermietung erop dat de niet-betaling van rente een grond was voor het Hof om te oordelen dat de Nederlandse regeling in strijd was met de vrijheid van dienstverrichting. In die zaak was niet de rente het voornaamste probleem, maar het feit dat een bedrag aan belasting moest worden voldaan waarbij geen rekening werd gehouden met de geplande gebruiksduur van het voertuig op het grondgebied van Nederland. De kwestie van de rente vormt dus niet een zodanig verschil tussen de zaak VAV-Autovermietung en de onderhavige zaak dat de gevolgtrekkingen uit de eerste zaak niet kunnen worden toegepast in de tweede. Dientengevolge moet het tweede argument van Ierland worden onderzocht.
46.
Ierland stelt dat de tot nog toe gewezen rechtspraak van het Hof betrekking heeft ofwel op stelsels waarin terugbetaling van de belasting in het geheel niet mogelijk was ofwel, in de zaak VAV-Autovermietung, op een stelsel waarin de hoogte van het terug te betalen bedrag werd berekend aan de hand van de gebruiksduur van het voertuig op het grondgebied van Nederland. In het Ierse stelsel wordt de hoogte van het terug te betalen bedrag echter berekend op basis van de actuele marktwaarde van het voertuig op het moment van uitvoer, die onder meer afhangt van de kilometerstand. Door vergelijking van die waarde met de waarde op het moment van registratie is de belasting evenredig aan de daadwerkelijke intensiteit van het gebruik van het voertuig op het grondgebied van Ierland. Aangezien de marktwaarde van een voertuig op het moment van uitvoer niet bekend is — zij hangt immers niet enkel af van de leeftijd, maar ook van de kilometerstand — kan het doel van het Ierse stelsel, namelijk belastingheffing over de daadwerkelijke intensiteit van het gebruik van het voertuig, niet worden bereikt met een belasting waarvan de hoogte wordt berekend op basis van enkel de geplande gebruiksduur in Ierland.
47.
Volgens mij berust dit argument op een misverstand dat is ontstaan doordat geen onderscheid wordt gemaakt tussen de doelstellingen van een belasting en de wijze van heffing.
48.
In antwoord op een vraag van het Hof heeft de gemachtigde van Ierland ter terechtzitting gezegd dat het doel van de registratiebelasting erin bestaat, de openbare uitgaven voor het gebruik van voertuigen te compenseren, inzonderheid de kosten voor het milieu, de kosten voor de maatschappij en ook de kosten van het onderhoud van het wegennet en het stelsel van verkeerscontrole en toelating van voertuigen tot het verkeer. Hij heeft daaraan toegevoegd dat de heffing zo is opgezet dat de gebruiker meer betaalt voor duurdere voertuigen en ertoe wordt aangezet een voertuig te verwerven dat minder schadelijk is voor het milieu.
49.
Een soortgelijk doel dient de belasting ter zake van het gebruik van voertuigen normaliter ook in de overige lidstaten.18. Deze doelstellingen zijn zonder twijfel dwingende redenen van algemeen belang die een dergelijke belasting rechtvaardigen. In overeenstemming met de hierboven aangehaalde rechtspraak moet nog worden onderzocht of deze doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt met een belasting waarbij de geplande gebruiksduur van het voertuig op het grondgebied van Ierland al op het moment van voldoening in aanmerking wordt genomen.
50.
In geval van belastingen als de Ierse registratiebelasting, die eenmalig moeten worden betaald, kan het doel van compensatie voor de overheidsuitgaven van het gebruik van voertuigen enkel door de belastingregeling als geheel worden verwezenlijkt, waarbij het totaal van de voor alle in het land geregistreerde voertuigen geïnde belastingen het totaal van de kosten van het gebruik ervan moet dekken. Anders dan bijvoorbeeld de belasting die wordt berekend over de prijs van brandstof wordt bij de eenmalige belasting noch de kilometerstand noch in algemene zin de intensiteit van het gebruik van het voertuig na registratie en voldoening van de belasting in aanmerking genomen. De belasting draagt voor een zeer intensief gebruikt voertuig dus in veel mindere mate bij aan de compensatie van de kosten die daadwerkelijk door het gebruik van dat voertuig worden veroorzaakt dan voor een incidenteel gebruikt voertuig. De snellere daling van de waarde van een intensiever gebruikt voertuig weegt daar niet tegenop, aangezien die daling niet uitsluitend van de kilometerstand afhangt, maar ook van de leeftijd en een reeks andere factoren.
51.
Dezelfde redenering kan worden toegepast op voertuigen die zijn bestemd voor gebruik op het grondgebied van een lidstaat gedurende een bepaalde periode. Zoals het bedrag van de belasting in het geval van voertuigen bestemd voor duurzaam gebruik in die lidstaat potentieel de gehele levensduur van een voertuig dekt (tenzij het wordt uitgevoerd), zo hoeft het bedrag van de belasting ter zake van een voor bepaalde tijd geregistreerd voertuig enkel de duur van het gebruik op het grondgebied van de lidstaat van registratie te dekken. Dat bedrag vloeit in de middelen waarmee de kosten van het gebruik van alle in het land geregistreerde voertuigen moeten worden gedekt. Het hoeft dus niet exact de intensiteit van het gebruik van dit concrete voertuig te weerspiegelen, zoals het bedrag aan belasting ter zake van een permanent geregistreerd voertuig niet de intensiteit van het latere gebruik weerspiegelt. Dat staat niet in de weg aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de belastingheffing, want deze doelstellingen worden uit de aard der zaak voor alle voertuigen als geheel verwezenlijkt en niet met betrekking tot elk concreet voertuig afzonderlijk.
52.
Zoals blijkt uit het voorgaande kunnen de doelstellingen van de Ierse registratiebelasting worden verwezenlijkt met behulp van een belasting bij de berekening waarvan de geplande gebruiksduur van het voertuig op het grondgebied van Ierland in aanmerking wordt genomen. Indien deze duur tevoren bekend is, is de inning van hetzelfde bedrag aan belasting als in geval van permanente registratie van een voertuig dus een beperking van het vrij verrichten van de diensten van verhuur en lease van voertuigen die onevenredig is aan het hierboven genoemde doel, net als in de zaak VAV-Autovermietung.
53.
Dat belet ook niet dat de gebruiker relatief meer betaalt voor een duurder voertuig noch dat hij ertoe worden aangezet, een voertuig met een lagere uitstoot te gebruiken. De maatstaf van heffing wordt immers nog steeds gevormd door de marktwaarde van het voertuig en het niveau van uitstoot, maar daarbij komt nog een aanvullende factor, namelijk de geplande duur van het gebruik op het grondgebied van Ierland.
54.
Een dergelijke oplossing tast de bevoegdheden van de lidstaten om belasting te heffen ter zake van het gebruik van voertuigen volgens mij niet méér aan dan het vereiste, het recht van de Unie in acht te nemen, in dit geval de vrijheid van dienstverrichting.
55.
Deze oplossing beperkt immers niet de vrijheid van de lidstaten om de doelstellingen van de belasting te bepalen of de fundamentele kenmerken daarvan, zoals de hoogte of de heffingsgrondslag. De verplichting belasting te heffen ter zake van voertuigen die bestemd zijn voor gebruik op het grondgebied van een lidstaat voor een bepaalde periode op een manier die evenredig is met de duur ervan, volgt daarentegen uit de vereisten van de vrijheden van de interne markt uitgelegd in het licht van bovengenoemde rechtspraak van het Hof. In verband daarmee is het de lidstaten niet toegestaan, de vaststelling van die verhouding zodanig te regelen dat de voordelen van de mogelijkheid om slechts dat deel van die belasting te betalen dat evenredig is met de gebruiksduur van het voertuig in wezen teniet wordt gedaan, bijvoorbeeld doordat bedragen worden verlangd die beduidend hoger zijn dan het daadwerkelijk verschuldigde bedrag, en soms zelfs een veelvoud daarvan zijn19., zelfs als het verschil later wordt terugbetaald en zelfs als het terugbetaalde bedrag rente omvat.
56.
Evenmin overtuigt mij het argument van Ierland dat de inning van een registratiebelasting waarvan het bedrag evenredig is aan de geplande gebruiksduur van het voertuig op het grondgebied van Ierland, haar functie niet vervult omdat deze duur veranderen kan, met name langer kan worden, bijvoorbeeld als gevolg van een wijziging van de huur- of leaseovereenkomst. Aangezien de verplichting om de registratiebelasting te voldoen gekoppeld is aan de verplichting, een voertuig te registreren, kan een voertuig dat bestemd is voor tijdelijk gebruik ook tijdelijk worden geregistreerd, voor de duur van het geplande gebruik van het voertuig op het nationale grondgebied. In dat geval moet de gebruiker bij verlenging van de huur of lease het voertuig opnieuw registreren en daarbij opnieuw belasting betalen. Als de gebruiksduur daarentegen verkort wordt, is het in het belang van de gebruiker om terugbetaling van de te veel betaalde belasting aan te vragen. Dat lijkt mij geen onoverkomelijk probleem.
57.
We kunnen ons zeker situaties voorstellen waarin het gebruik van een voertuig voor een formeel tevoren bepaalde periode, hetzij vanwege de lange duur van het geplande gebruik van het voertuig hetzij vanwege de inhoud van de overeenkomst krachtens welke het voertuig wordt gebruikt, duurzaam gebruik zodanig benadert dat inning van de belasting in volle omvang gerechtvaardigd is. De Ierse bepalingen die in de onderhavige zaak aan de orde zijn, maken echter geen onderscheid naar de duur of inhoud van de overeenkomst die de grondslag voor het gebruik van het voertuig op het grondgebied van Ierland vormt. Deze kwestie was ook geen voorwerp van het debat tussen partijen, aangezien Ierland gedurende de procedure zijn wetgeving als geheel heeft verdedigd. Ik zie derhalve ook geen mogelijkheden voor een analyse van deze vraag in het arrest in de onderhavige zaak.
58.
Gelet op het bovenstaande ben ik van mening dat Ierland de verplichtingen die krachtens artikel 56 VWEU op deze lidstaat rusten, niet is nagekomen door voor te schrijven dat het volle bedrag van de registratiebelasting moet worden voldaan door personen met woonplaats in Ierland die in een andere lidstaat gehuurde of geleasede voertuigen in Ierland invoeren, zonder dat rekening wordt gehouden met de gebruiksduur van het voertuig op het grondgebied van Ierland, in een situatie waarin het niet de bedoeling is deze voertuigen duurzaam te gebruiken op dat grondgebied en dat in de praktijk ook niet gebeurt.
Middelen betreffende de niet-betaling van rente en het af te trekken bedrag
59.
Zoals ik hierboven al heb vermeld, heeft Ierland zich gevoegd naar het met redenen omklede advies van de Commissie met betrekking tot het bezwaar dat geen rente werd vergoed en dat een buitensporig bedrag werd afgetrokken uit hoofde van administratiekosten bij de terugbetaling van het onverschuldigd geïnde deel van de registratiebelasting, echter pas met ingang van 1 januari 2016, dus na de termijn die in het met redenen omklede advies was gesteld en zelfs na de instelling van het beroep in de onderhavige zaak. Aangezien echter de dag van verstrijken van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn maatgevend is voor de beoordeling van de niet-nakoming van verplichtingen door een lidstaat, moeten de middelen over deze twee kwesties worden onderzocht.
60.
Deze middelen staan bovendien mijns inziens los van de beslissing op het middel over de inning van de registratiebelasting in haar geheel in het geval van voertuigen die tijdelijk in het grondgebied van Ierland worden ingevoerd.
61.
Ongeacht of het Hof oordeelt dat de verplichting om het bedrag van de registratiebelasting in zijn geheel te voldoen in het geval van tijdelijk in het grondgebied van Ierland ingevoerde voertuigen onverenigbaar is met het recht van de Unie of dat het oordeelt dat de regeling voor de terugbetaling van een deel van die heffing voor dat recht volstaat, het deel dat het verschuldigde bedrag voor de periode van daadwerkelijk gebruik van het voertuig in Ierland overschrijdt, is een belasting die wordt geïnd in strijd met het Unierecht. Dat volgt rechtstreeks uit de hierboven besproken rechtspraak van het Hof.20.
62.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof dienen de lidstaten in strijd met het recht van de Unie geïnde belastingen met rente terug te betalen. Deze verplichting is het gevolg en het complement van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen.21. Als geen rente wordt betaald over de in strijd met de vrijheid van dienstverrichting geïnde belasting, komt de lidstaat de verplichtingen uit deze vrijheid derhalve niet na.
63.
Mocht het Hof het middel van de Commissie over de verplichting het volledige bedrag aan registratiebelasting te voldoen voor voertuigen die tijdelijk worden geregistreerd, gegrond verklaren, dan kan de regeling voor de terugbetaling natuurlijk in het geheel niet worden toegepast op voertuigen die voor een tevoren bepaalde periode worden geregistreerd en rijst het probleem van de rente ook niet. Zelfs in deze situatie is de rechtspraak van het Hof hierover echter van wezenlijk belang voor de mogelijkheden van degenen die door de niet-betaling van rente zijn benadeeld om hun recht te halen.
64.
De Commissie verwijt Ierland tevens dat het zijn verplichtingen uit de vrijheid van dienstverrichting niet is nagekomen op grond dat een bedrag van 500 EUR uit hoofde van administratiekosten werd afgetrokken van het deel van de belasting dat onverschuldigd was geïnd en moest worden terugbetaald. Naar de mening van de Commissie is deze aftrek buitensporig en ongegrond, kan hij in sommige situaties een aanzienlijk deel van het terug te betalen bedrag opslorpen en weerhoudt hij er personen die woonachtig zijn in Ierland bovendien van, voertuigen te huren of te leasen die worden aangeboden door dienstverrichters uit andere lidstaten. Ierland stelt daartegenover dat de middelen uit deze aftrek zijn aangewend om het opzetten van een regeling voor de terugbetaling van onverschuldigd geïnde registratiebelasting te financieren.
65.
Mijns inziens moeten de argumenten van de Commissie in deze kwestie worden aanvaard. De verplichting om in strijd met het Unierecht betaalde belasting terug te betalen heeft in beginsel betrekking op het gehele bedrag van onverschuldigde belasting (met rente) en de procedure voor de terugbetaling wordt onder meer beheerst door het doeltreffendheidsbeginsel, op grond waarvan de terugvordering van de heffing in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk mag zijn.22. De lidstaten kunnen het daadwerkelijk terug te betalen bedrag dus niet willekeurig beperken, bijvoorbeeld door invoering, op welke grond dan ook, van een aftrek van beduidende omvang, aangezien de terugvordering van een aanzienlijk deel van de onverschuldigd betaalde belasting daardoor voor de belastingplichtige in de praktijk onmogelijk wordt.
66.
Het betoog van Ierland in dezen overtuigt mij niet. De verplichting om in strijd met het Unierecht geïnde belastingen terug te betalen rust op de lidstaten krachtens dit recht. Zij mogen aan de nakoming ervan niet de voorwaarde verbinden dat de belastingplichtigen die recht hebben op terugbetaling, de lasten dragen die de lidstaten bij de uitvoering van deze verplichting opkomen. Dat geldt te meer in de situatie waarin een lidstaat zijn stelsel voor de inning van de belasting zo inricht dat de terugbetaling van een deel ervan in sommige situaties onvermijdelijk is. Alle bedrijfskosten van dat stelsel moeten worden gefinancierd uit de rechtmatig geïnde belastingen en niet door middel van een aftrek van het bedrag dat verschuldigd is aan degenen die recht hebben op terugbetaling.
67.
De lidstaten kunnen een heffing innen voor administratieve handelingen die verbonden zijn met de nakoming van de verplichtingen die krachtens het Unierecht op hen rusten, maar deze heffingen mogen niet hoger zijn dan de daadwerkelijke kosten die gepaard gaan met de uitvoering van een bepaalde handeling jegens een concrete persoon en mogen niet dienen ter dekking van de bedrijfskosten van het gehele administratieve stelsel. De heffingen mogen hoe dan ook niet zo hoog zijn dat zij het voordeel dat de justitiabelen hebben uit de rechten die zij aan het Unierecht ontlenen, wezenlijk beperken.
68.
Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat Ierland, door te weigeren rente te betalen over de terugbetaalde registratiebelasting en door een bedrag van 500 EUR daarvan af te trekken uit hoofde van administratiekosten, de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 56 VWEU op die lidstaat rusten.
Conclusie
69.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging, het beroep van de Commissie in de onderhavige zaak gegrond te verklaren en overeenkomstig haar conclusies te oordelen. Ingevolge artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof moet Ierland in de kosten worden verwezen.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑03‑2017
Oorspronkelijke taal: Pools.
Deze uitzonderingen hebben met name betrekking op voertuigen die tijdelijk in het grondgebied van Ierland zijn ingevoerd door personen die geen woonplaats in Ierland hebben of personen die een beroepsactiviteit in een andere lidstaat uitoefenen.
Arrest van 21 maart 2002, C-451/99, EU:C:2002:195.
Arrest van 15 september 2005, C-464/02, EU:C:2005:546.
Beschikking van 29 september 2010, C-91/10, niet gepubliceerd, EU:C:2010:558.
Ik herinner eraan dat de bepalingen betreffende de terugbetaling van de registratiebelasting met rente en de verlaging van de administratiekosten pas op 1 januari 2016 in werking zijn getreden.
Beschikking van 29 september 2010, VAV-Autovermietung, C-91/10, niet gepubliceerd, EU:C:2010:558, dictum.
Zie met name arresten van 6 oktober 2009, Commissie/Spanje, C-562/07, EU:C:2009:614, punten 23 en 24, en 5 februari 2015, Commissie/België, C-317/14, EU:C:2015:63, punt 34.
Arrest van 30 juni 2016, Câmpean, C-200/14, EU:C:2016:494, punt 37.
Zie in die zin met betrekking tot de aansprakelijkheid uit hoofde van schending van het Unierecht arresten van 7 februari 1973, Commissie/Italië, 39/72, EU:C:1973:13, punt 11, en 19 maart 1991, Commissie/België, C-249/88, EU:C:1991:121, punt 41.
Arrest van 26 april 2012, Van Putten, C-578/10-C-580/10, EU:C:2012:246, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Zie in die zin arrest van 26 april 2012, Van Putten, C-578/10-C-580/10, EU:C:2012:246, punten 46, 47 en 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Arrest van 21 maart 2002, Cura Anlagen, C-451/99, EU:C:2002:195, punt 69; beschikkingen van 27 juni 2006, Van de Coevering, C-242/05, EU:C:2006:430, punt 30; 22 mei 2008, Ilhan, C-42/08, niet gepubliceerd, EU:C:2008:305, punt 22, en 29 september 2010, VAV-Autovermietung, C-91/10, niet gepubliceerd, EU:C:2010:558, punt 26.
Zie met name arrest van 21 maart 2002, Cura Anlagen, C-451/99, EU:C:2002:195, laatste streepje van het dictum, en beschikking van 29 september 2010, VAV-Autovermietung, C-91/10, niet gepubliceerd, EU:C:2010:558, punt 21.
Beschikking van 29 september 2010, VAV-Autovermietung, C-91/10, niet gepubliceerd, EU:C:2010:558, punten 26–28 en dictum.
Beschikking van 29 september 2010, VAV-Autovermietung, C-91/10, niet gepubliceerd, EU:C:2010:558, punten 5, 8 en 12.
De registratie van een voertuig en de daarmee gepaard gaande voldoening van de registratiebelasting is verplicht in geval van gebruik van een voertuig voor een periode langer dan een maand, en het maximumtarief van deze heffing kan 36 % van de waarde van het voertuig bedragen (zie punten 3 en 4 van deze conclusie).
Zie bijvoorbeeld arrest van 21 maart 2002, Cura Anlagen, C-451/99, EU:C:2002:195, punt 66, waar het gaat om de doelstellingen van de Oostenrijkse regeling.
De Commissie geeft in haar schriftelijke opmerkingen rekenvoorbeelden. Zelfs al zijn de berekeningen van de Commissie overdreven, zoals Ierland in zijn memorie van dupliek stelt, Ierland zelf komt tot een resultaat waarin het bedrag aan oorspronkelijk geïnde registratiebelasting 2,5 keer zo hoog is als het daadwerkelijk verschuldigde bedrag.
Zie met name arrest van 21 maart 2002, Cura Anlagen, C-451/99, EU:C:2002:195, punt 69, en beschikking van 29 september 2010, VAV-Autovermietung, C-91/10, niet gepubliceerd, EU:C:2010:558, punt 26.
Arrest van 30 juni 2016, Câmpean, C-200/14, EU:C:2016:494, punt 37.
Arrest van 30 juni 2016, Câmpean, C-200/14, EU:C:2016:494, punt 39.