HR, 09-01-2024, nr. 23/03407 H
ECLI:NL:HR:2024:5
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-01-2024
- Zaaknummer
23/03407 H
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:5, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑01‑2024; (Herziening)
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2024-0002
Uitspraak 09‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Herziening. Poging tot zware mishandeling door politieagente met barkruk op haar hoofd te slaan, art. 302.1 Sr. Aangevoerd wordt dat sprake is van gegeven a.b.i. art. 457.1.c Sv, omdat zaak niet zou hebben geleid tot veroordeling als Rb bekend zou zijn geweest met bij aanvraag gevoegde verklaringen van 7 getuigen, die zijn afgelegd bij voorlopige getuigenverhoren in civiele procedure tussen aanvrager en politieagente, waarin “cruciale getuigen 180 graden zijn gedraaid”. Wat betreft overgelegde verklaringen van 2 getuigen geldt dat omstandigheid dat deze getuigen zich volgens de bij aanvraag overgelegde verklaringen nu niets kunnen herinneren van slaan door aanvrager met barkruk op hoofd van politieagente, dat niet ernstig vermoeden wekt a.b.i. art. 457.1.c Sv. Met de bij aanvraag overlegde verklaringen van 5 andere getuigen beoogt aanvrager het voor Rb geschetste alternatieve scenario nader te onderbouwen. Overgelegde verklaringen van 4 van deze getuigen hebben in hoofdlijnen dezelfde strekking als eerder bij politie afgelegde getuigenverklaringen, zodat inhoud van overgelegde verklaringen niet ernstig vermoeden a.b.i. art. 457.1.c Sv kunnen wekken. Overgelegde verklaring van vijfde getuige houdt niet in dat zijn eerder bij politie afgelegde verklaring onjuist is, zodat ook die verklaring niet ernstig vermoeden wekt a.b.i. art. 457.1.c Sv. Afwijzing aanvraag.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 23/03407 H
Datum 9 januari 2024
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van de rechtbank Limburg van 18 november 2015, nummer 03/700368-15, ingediend door T.J.N. Hameleers, advocaat te Roermond,
namens
[aanvrager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de aanvrager.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De rechtbank heeft de aanvrager voor poging tot zware mishandeling veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf. Verder heeft de rechtbank beslist op de vordering van de benadeelde partij.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat als dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.1
Ten laste van de aanvrager is bewezenverklaard dat hij:
“op 29 juli 2015 in de gemeente Meerssen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] , medewerker Politie, Eenheid Limburg, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een barkruk op het hoofd van die [verbalisant 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
3.2.2
De rechtbank heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
“ [verbalisant 1] verklaart in haar aangifte – zakelijk weergegeven – dat zij op 29 juli 2015, werkzaam in haar functie als politieagente, samen met collega verbalisant [verbalisant 2] naar café ‘ [A] ’ te Ulestraten is gegaan in verband met een melding betreffende een ruzie. Ter plaatse zag zij dat verbalisant [verbalisant 2] tussen twee personen in ging staan, kennelijk met de bedoeling om hen uit elkaar te houden. [verbalisant 1] sprak de persoon, die door verbalisant [verbalisant 2] werd weggeduwd, aan. Op een gegeven moment draaide [verbalisant 1] zich om, omdat zij achter zich rumoer hoorde en zag zij dat een straal pepperspray langs haar heen ging. Zij zag dat haar collega’s een persoon onder controle probeerden te krijgen. Het betrof de persoon die zij zojuist had aangesproken. Op dat moment voelde zij een klap tegen de linkerzijde van haar hoofd, waarvan zij onmiddellijk hevige pijn ondervond. [verbalisant 1] viel door deze klap op de grond. Nadat zij weer was opgestaan, en instabiel op haar benen stond, heeft zij verbalisant [verbalisant 2] geholpen met de aanhouding van een persoon. Later vernam zij van verbalisant [verbalisant 2] dat deze persoon haar met een houten barkruk tegen haar hoofd had geslagen.
(...)
Verbalisant [verbalisant 2] relateert – zakelijk weergegeven – dat hij zag dat verbalisant [verbalisant 1] op ongeveer drie meter afstand van hem stond met haar gezicht haar hem toe. Hij zag op enig moment dat verdachte een barkruk oppakte, deze boven zijn hoofd bracht en de kruk met veel kracht zwaaide tegen het hoofd van verbalisant [verbalisant 1] . Zij zag de klap niet aankomen, omdat zij met haar rug naar hem toe stond. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat verbalisant [verbalisant 1] ten gevolge van de klap tegen de grond viel en dat verdachte met de barkruk in zijn handen boven haar stond. Verbalisant [verbalisant 2] rende meteen naar hem toe en gebruikte zijn pepperspray jegens verdachte.
Ook de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben gezien dat verdachte in het zaalgedeelte van het betreffende café een barkruk pakte en hiermee enkele meters achter de vrouwelijke agent aanliep. Verdachte benaderde de politieagente van achteren, tilde de barkruk op en sloeg vervolgens met kracht in de richting van de vrouwelijke agent. Getuige [betrokkene 2] zag dat de vrouwelijke agent door de kruk op de achterkant van haar hoofd werd geraakt.
Overwegingen
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 29 juli 2015 te Ulestraten verbalisant [verbalisant 1] met een barkruk op het hoofd heeft geslagen. Daarbij overweegt de rechtbank dat – anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd – uit het dossier blijkt dat op de betreffende avond sprake is geweest van twee incidenten met barkrukken in twee verschillende delen van café ‘ [A] ’, te weten het slaan met een barkruk in het zaalgedeelte waarbij [verbalisant 1] is geraakt en het gooien met een barkruk in het cafégedeelte waarbij [betrokkene 3] is geraakt.
Het verweer van de raadsvrouw dat bij verdachte het opzet ontbrak, omdat hij bij het zwaaien met de kruk eerst zijn nicht [betrokkene 3] op de rug heeft geraakt en de kruk vervolgens middels afketsing per ongeluk ook verbalisant [verbalisant 1] heeft geraakt, wordt dan ook verworpen.
Ook het ter terechtzitting gevoerde verweer dat verdachte niet wist dat er politie in het café aanwezig was en hij met de barkruk heeft geslagen ter afwering, omdat hij verblind was door de pepperspray, zal de rechtbank verwerpen. Verdachte heeft immers bij de politie verklaard dat hij zag dat de politie het café binnen kwam en uit het dossier blijkt dat de pepperspray pas tegen verdachte is gebruikt nadat hij met de barkruk had geslagen.”
3.3.1
In de aanvraag wordt gesteld dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv, omdat de zaak van de aanvrager niet zou hebben geleid tot een veroordeling als de rechter bekend zou zijn geweest met de bij de aanvraag gevoegde verklaringen die in 2023 zijn afgelegd bij voorlopige getuigenverhoren in een civiele procedure tussen de aanvrager en [verbalisant 1] . In die verhoren zouden “cruciale getuigen 180 graden zijn gedraaid”. Ter onderbouwing van deze stelling zijn de processen-verbaal overgelegd van het voorlopige getuigenverhoor van zeven getuigen.
3.3.2
Wat betreft de overgelegde verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is van belang dat tijdens de voorlopige getuigenverhoren aan elk van deze getuigen hun eerdere, door de rechtbank voor het bewijs gebruikte, verklaring is voorgehouden en zij bij die verklaring zijn gebleven. [betrokkene 1] heeft bij het voorlopige getuigenverhoor verklaard dat zij zich nu niets meer kan herinneren van de bewuste gebeurtenissen en [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij zich “nu niet kan herinneren wie met de barkruk gegooid heeft”. De omstandigheid dat deze getuigen zich volgens de bij de aanvraag overgelegde verklaringen nu niets kunnen herinneren van het slaan door de aanvrager met een barkruk op het hoofd van [verbalisant 1] , wekt niet een ernstig vermoeden als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv.
3.3.3
Met de bij de aanvraag overlegde verklaringen die [verbalisant 1] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 3] en [betrokkene 6] hebben afgelegd bij de voorlopige getuigenverhoren, beoogt de aanvrager het voor de rechtbank geschetste alternatieve scenario nader te onderbouwen. Dat scenario houdt in dat op 29 juli 2015 in het café ‘ [A] ’ te Meerssen slechts één incident heeft plaatsgevonden met een barkruk waar aanvrager bij “betrokken lijkt te zijn geweest” en dat daarbij alleen [betrokkene 3] en niet [verbalisant 1] is geraakt. De rechtbank heeft dat verweer verworpen op de grond dat uit het dossier blijkt dat op de bewuste avond sprake is geweest van twee incidenten met een barkruk en dat de aanvrager bij het tweede incident [verbalisant 1] met een barkruk op het hoofd heeft geslagen.
3.3.4
De overgelegde verklaringen van [verbalisant 1] , [betrokkene 3] , [betrokkene 6] en [betrokkene 5] hebben in hoofdlijnen dezelfde strekking als de eerder bij de politie afgelegde getuigenverklaringen die zich in het dossier van de strafzaak bevonden, zodat de inhoud van de overgelegde verklaringen niet een ernstig vermoeden als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv kunnen wekken.
3.3.5
De overgelegde verklaring van [betrokkene 4] houdt in dat hij zelf niet heeft gezien dat [verbalisant 1] met de barkruk op haar hoofd is geraakt, maar dat hij dit van horen zeggen had. Die verklaring houdt echter niet in dat de eerder bij de politie afgelegde verklaring onjuist is. De bij de aanvraag overgelegde verklaring van [betrokkene 4] wekt dan ook niet een ernstig vermoeden als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv.
3.4
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 januari 2024.