HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:716, HR 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:109.
HR, 06-12-2022, nr. 20/03347
ECLI:NL:HR:2022:1822
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-12-2022
- Zaaknummer
20/03347
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1822, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑12‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:953
ECLI:NL:PHR:2022:953, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 18‑10‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1822
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑02‑2022
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0248
NJ 2023/136 met annotatie van K.K. Lindenberg
Viditax (FutD) 2022120803
FutD 2022-3318
Uitspraak 06‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Grootschalige kinderopvangtoeslagfraude. Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd (art. 326.1 Sr) en gewoontewitwassen geldbedragen (art. 420bis.1.b (oud) en 420ter Sr). Kwalificatieklacht witwassen. Zijn in woning van verdachte aangetroffen contante geldbedragen ‘middellijk’ afkomstig uit eigen misdrijf? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2022:109 en HR:2014:716 m.b.t. kwalificeerbaarheid als witwassen van het ‘verwerven of voorhanden hebben’ van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. Hof heeft vastgesteld dat Belastingdienst kinderopvangtoeslag (KOT) heeft overgemaakt aan aanvragers genoemd in bewezenverklaring feit 1 (oplichting). Verder heeft hof vastgesteld dat (i) verdachte een bedrag van € 50.192 van Belastingdienst op haar rekening heeft ontvangen voor eigen aanvragen, dat zij van door haar ontvangen geld € 8.500 heeft gegeven aan personen die aanvraag voor haar hebben gedaan en dat zij restant van geld heeft uitgegeven, (ii) verdachte van derden geld op haar bankrekening heeft ontvangen n.a.v. t.b.v. die derden gedane aanvragen en vervolgens ten onrechte aan hen uitgekeerde KOT en (iii) verdachte contante bedragen heeft ontvangen van in bewezenverklaring van feit 1 genoemde derden. T.a.v. in woning van verdachte aangetroffen geldbedrag van in totaal € 23.000 heeft hof geoordeeld dat dit geld eigendom is van verdachte. Hof heeft over dit bedrag overwogen dat er geen andere mogelijkheid is dan dat dit geld afkomstig is uit de als feit 1 bewezenverklaarde oplichting(en). Het kennelijke oordeel van hof dat dit contante geldbedrag ‘middellijk’ uit (eigen) misdrijf afkomstig is en dat daarom regels m.b.t. kwalificeerbaarheid als witwassen van het ‘verwerven of voorhanden hebben’ van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen niet van toepassing zijn, getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt HR in aanmerking dat uit vaststellingen hof volgt dat dit geld bij verdachte is aangetroffen nadat het, als ten onrechte uitbetaalde toeslag, door andere aanvrager giraal was ontvangen en vervolgens aan verdachte is overgedragen (zoals hiervoor onder (ii) en (iii) aangeduid), waarbij het op enig moment is omgezet in contant geld. Tegen die achtergrond was hof ook niet gehouden oordeel dat geen sprake is van bijzonder geval nader te motiveren. Volgt verwerping. CAG: anders. Samenhang met 20/03292 en 20/03346.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03347
Datum 6 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 oktober 2020, nummer 23-001839-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover het de beslissingen ten aanzien van feit 2 betreft en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat het onder 2 bewezenverklaarde, wat betreft de onder de verdachte in beslag genomen geldbedragen van € 10.000 en € 13.000, ‘(gewoonte)witwassen’ oplevert.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
“1. de verdachte in de periode van 26 oktober 2009 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels de Belastingdienst heeft bewogen tot de afgifte van geld, immers hebben de verdachte en haar mededaders telkens - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - documenten, te weten valselijk opgemaakte elektronische aanvragen en wijzigingen Kinderopvangtoeslag, bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende onder meer dat de in de aanvragen en wijzigingen genoemde kinderen gedurende een in de aanvragen en wijzigingen genoemd aantal uren per maand, per een in de aanvragen en wijzigingen genoemde ingangsdatum kinderopvang genieten, namelijk dat
eigen aanvraag
[ betrokkene 50] gedurende 135 uur per maand en [betrokkene 1] gedurende 135 uur per maand vanaf 1 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [M] en [betrokkene 51] gedurende 110 uur per maand vanaf 15 januari 2009 kinderopvang geniet bij [C] en [betrokkene 51] gedurende 90 uur per maand per 15 januari 2009 kinderopvang geniet bij [A] en [betrokkene 52] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 53] gedurende 140 uur per maand vanaf 1 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [N] en [betrokkene 52] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 53] gedurende 140 uur per maand vanaf 1 januari 2010 beiden kinderopvang genieten bij [N] en
aanvraag V-11 [betrokkene 92]
[betrokkene 54] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [F] en [betrokkene 54] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [F] en
aanvraag V-14 [betrokkene 94]
[betrokkene 55] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 mei 2009 kinderopvang geniet bij [P] en [betrokkene 56] gedurende 260 uur per maand vanaf 3 juni 2009 kinderopvang geniet bij [A] en
aanvraag V-03 [betrokkene 1]
[betrokkene 56] gedurende 105 uur per maand vanaf 4 januari 2009 kinderopvang geniet bij [A] en
aanvraag A-073 [betrokkene 3]
gedurende 260 uur per maand vanaf 6 januari 2009 kinderopvang geniet bij [B] en
aanvraag A-083 [betrokkene 57]
[betrokkene 59] gedurende 140 uur per maand vanaf 6 januari 2009 kinderopvang geniet bij [A] en [betrokkene 58] gedurende 230 uur per maand vanaf 6 januari 2009 kinderopvang geniet bij [Q] en [betrokkene 58] gedurende 230 uur per maand vanaf 14 oktober 2009 kinderopvang geniet bij [A] en
aanvraag A-010 [betrokkene 19]
[betrokkene 20] gedurende 135 uur per maand en [betrokkene 21] gedurende 135 uur per maand vanaf 7 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [E] en [betrokkene 22] gedurende 230 uur per maand vanaf 7 januari 2009 kinderopvang geniet bij [G] en
aanvraag A-031 [betrokkene 25]
[betrokkene 26] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 juni 2009 kinderopvang geniet bij [I] en
aanvraag A-006 [betrokkene 27]
[betrokkene 28] gedurende 230 uur per maand en [betrokkene 29] gedurende 140 uur per maand vanaf 4 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [A] en
aanvraag A-072 [betrokkene 60]
[betrokkene 61] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 62] gedurende 140 uur per maand vanaf 3 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [R] en
aanvraag A-071 [betrokkene 30]
[betrokkene 31] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 31] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 32] gedurende 140 uur per maand vanaf 2 januari 2009 allen kinderopvang genieten bij [H] en
aanvraag A-089 [betrokkene 63]
[betrokkene 64] gedurende 140 uur per maand vanaf 3 januari 2009 kinderopvang geniet bij [S] en [betrokkene 65] gedurende 230 uur per maand vanaf 3 januari 2009 kinderopvang geniet bij [T] en
aanvraag A-038 [betrokkene 66]
[betrokkene 67] gedurende 140 uur per maand vanaf 4 januari 2009 kinderopvang geniet bij [U] en [betrokkene 68] gedurende 230 uur per maand vanaf 4 januari 2009 kinderopvang geniet bij [W] en
aanvraag A-086 [betrokkene 69]
[betrokkene 70] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 71] gedurende 140 uur per maand vanaf 4 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [X] en
aanvraag A-067 [betrokkene 72]
[betrokkene 73] gedurende 140 uur per maand vanaf 6 januari 2009 kinderopvang geniet bij [R] en
aanvraag A-032 [betrokkene 74]
[betrokkene 75] gedurende 140 uur per maand vanaf 2 januari 2009 kinderopvang geniet bij [Y] en
aanvraag A-129 [betrokkene 76]
[betrokkene 77] gedurende 102 uur per maand en [betrokkene 78] gedurende 210 uur per maand vanaf 1 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [Z] en
aanvraag A-116 [betrokkene 79]
[betrokkene 80] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [AA] en
aanvraag A-120 [betrokkene 81]
[betrokkene 82] gedurende 235 uur per maand en [betrokkene 83] gedurende 235 uur per maand vanaf 1 januari 2010 beiden kinderopvang genieten bij [AB] en
aanvraag A-125 [betrokkene 84]
[betrokkene 85] gedurende 153 uur per maand en [betrokkene 85] gedurende 80 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang genieten bij [AC] en
aanvraag/wijziging A-127 [betrokkene 86]
[betrokkene 87] gedurende 180 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [AD] en [betrokkene 88] gedurende 180 uur per maand en [betrokkene 89] gedurende 180 uur per maand vanaf 1 januari 2010 (beiden) kinderopvang genieten bij [AE] en
aanvraag A-143 [betrokkene 90]
[betrokkene 91] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [AF] .
waardoor de verdachte en haar mededaders de suggestie hebben gewekt dat de personen genoemd op de aanvragen en wijzigingen Kinderopvangtoeslag recht hadden op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemde toeslagen tot een geldbedrag van in totaal circa € 554.796,00;
2. [zij] in de periode van 17 november 2009 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben de verdachte en haar mededaders telkens geldbedragen van in totaal circa € 174.392,00 (de Hoge Raad merkt op: bij het bedrag van “€ 174.392,00” is door het hof een voetnoot geplaatst. De tekst van die voetnoot luidt: “Bedrag van eigen aanvraag + stortingen op bankrekeningen + contant ontvangen.”) verworven en voorhanden gehad en deze bedragen, overgedragen of omgezet, terwijl zij en haar mededaders wisten dat het geld geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
2.2.2
Het hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering onder meer het volgende overwogen:
“Het hof gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Het dossier bevat een groot aantal KOT (de Hoge Raad begrijpt: kinderopvangtoeslag) aanvragen. Daarvan zijn de aanvragen van 22 aanvragers aan de verdachte ten laste gelegd onder feit 1, te weten haar eigen aanvragen en de aanvragen van [betrokkene 92] , [betrokkene 94] , [betrokkene 1] , [betrokkene 3] , [betrokkene 57] , [betrokkene 19] , [betrokkene 25] , [betrokkene 27] , [betrokkene 60] , [betrokkene 30] , [betrokkene 63] , [betrokkene 66] , [betrokkene 69] , [betrokkene 72] , [betrokkene 74] , [betrokkene 76] , [betrokkene 79] , [betrokkene 81] , [betrokkene 84] , [betrokkene 86] , [betrokkene 90] .
De Belastingdienst heeft naar aanleiding van deze aanvragen in totaal € 554.796.00 uitgekeerd aan KOT.
Het hof ziet zich voor de volgende vragen gesteld.
- Had de verdachte een rol bij het indienen van deze valse aanvragen KOT en zo ja, welke?
- Heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen?
(...)
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte in samenwerking met [medeverdachte 2] bij al de hiervoor besproken aanvragen betrokken was.
De ontvangen gelden
De verdachte heeft naast het bedrag van € 50.192,00 dat zij aan KOT op haar rekening heeft gekregen voor haar eigen aanvragen, de volgende bedragen op haar bankrekeningen ontvangen dan wel op haar verzoek naar rekeningnummers op naam van derden over laten maken:
- Van [betrokkene 27] € 10.050,00
- Van [betrokkene 95] € 16.000,00
- Van [betrokkene 79] € 7.500,00
- Van [betrokkene 81] € 8.300,00
- Van [betrokkene 86] € 7.550,00
- [betrokkene 69] € 9.500,00
Totaal € 58.900,00
De volgende aanvragers stellen de volgende contante bedragen aan de verdachte te hebben betaald:
- [betrokkene 27] € 2.000,00
- [betrokkene 19] € 35.400,00
- [betrokkene 74] € 4.500,00
- [betrokkene 3] € 9.000.00
- [betrokkene 57] € 4.400,00
- [betrokkene 72] € 5.000,00
- [betrokkene 84] € 4.000,00
- [betrokkene 90] € 1.000,00
Totaal € 65.300,00
(...)
Uit het voorgaande is (...) gebleken dat de aanvragen KOT (...) werden verricht door een georganiseerde groep, waarbij er sprake was van een duidelijke rolverdeling. De ouders hebben onafhankelijk van elkaar over het algemeen consistent, gedetailleerd en nagenoeg gelijk verklaard over de werkwijze van de verdachte en haar mededaders. Daarbij ontvingen de daadwerkelijke indieners van de aanvragen van de KOT de gegevens van ouders (veelal) niet zelf, maar werden deze verstrekt door andere personen. Deze laatste groep van (tussen-)personen onderhield (vrijwel) al het contact met de ouders en was niet alleen verantwoordelijk voor het ontvangen en doorgeven van de benodigde (persoons)gegevens, maar ook voor het daarna innen bij de ouders van een deel van de ontvangen KOT. De verdachte en [medeverdachte 2] waren de spil in dit geheel. De verdachte zocht actief contact met de ouders en ronselde hen. Zij stuurde ook de loopjongens aan die gegevens voor haar ophaalden en gelden inden. [medeverdachte 2] zorgde dat de gegevens bij de juiste personen kwamen en keek of de KOT al gestort was op de rekeningen van de aanvragers.
(...)
Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met haar mededaders de Belastingdienst heeft opgelicht voor een bedrag van € 554.796,00.
Feit 2: witwassen
De door onder meer de verdachte gepleegde oplichting heeft ertoe geleid dat de Belastingdienst ten onrechte KOT heeft uitgekeerd voor een totaalbedrag van € 554.796,00. Deze ten onrechte uitgekeerde KOT is daarom uit eigen misdrijf afkomstig, waarin wetenschap van de criminele herkomst ligt besloten.
De KOT is gestort op de bankrekeningen van de aanvragers. Deze criminele opbrengsten bleven deels bij de aanvragers en zijn deels afgestaan aan onder meer de verdachte. Uit de omstandigheid dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen de Belastingdienst heeft opgelicht, volgt niet zonder meer dat de verdachte ook moet worden aangemerkt als pleger van het witwassen van het gedeelte dat niet aan de verdachte is afgestaan. Ten aanzien van dit gedeelte wordt de verdachte dus vrijgesproken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat naar aanleiding van haar eigen KOT aanvraag ruim € 50.000,00 op de rekening van de verdachte is gestort door de Belastingdienst. Zoals hierboven overwogen kan het niet anders dan dat zij wist dat zij hier geen recht op had. De verdachte heeft van het door haar ontvangen geld € 8.500,00 gegeven aan de personen die de aanvraag voor haar hebben gedaan. Het restant van het geld heeft zij uitgegeven. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen door gelden die afkomstig waren van onterecht verkregen KOT te verwerven en voorhanden te hebben en deze geldbedragen vervolgens over te dragen (aan degenen die voor haar de KOT hadden aangevraagd) of om te zetten (doordat zij de ontvangen KOT heeft uitgegeven). De verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan witwassen met betrekking tot de geldbedragen die zij telkens van de andere aanvragers heeft ontvangen. Zoals hiervoor onder "betrokkenheid per aanvrager" blijkt, hebben aanvragers onafhankelijk van elkaar verklaard over de bedragen die zij contant hebben afgestaan. Voorts volgt uit de girale stortingen dat er ook een aantal aanvragers geld op de bankrekening van de verdachte heeft overgeboekt. De bedragen werden in een aantal gevallen chartaal aan de verdachte of [medeverdachte 2] overhandigd en in sommige gevallen door tussenpersonen. Het hof ziet geen reden te twijfelen aan deze verklaringen, nu de verklaringen van de aanvragers hierover gedetailleerd zijn en onderling grote overeenkomsten vertonen en de betwisting van de verdachte dat zij deze geldbedragen heeft ontvangen in dat licht te weinig specifiek is.
Het hof gaat er dan ook vanuit dat de verdachte de bedragen, zoals hiervoor opgesomd, namelijk in totaal € 173.392,- heeft ontvangen en witgewassen.
Nu de verdachte gedurende een langere periode telkens geldbedragen die afkomstig waren van onterecht verkregen KOT heeft verworven en voorhanden gehad om deze geldbedragen vervolgens over te dragen of om te zetten, is er sprake van gewoontewitwassen.”
2.2.3
Met betrekking tot de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de in de woning van de verdachte aangetroffen contante geldbedragen van € 10.000 en € 13.000 heeft het hof verder het volgende overwogen:
“Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
een gewoonte maken van witwassen
(...)
Beslag
Het hof stelt vast dat € 23.000,00 is aangetroffen in de woning van de verdachte. Dat het geldbedrag zou toebehoren aan een familielid van de verdachte en zij het voor haar bewaarde heeft de verdediging onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat er daarom vanuit dat dit geld eigendom is van de verdachte. Aangezien de verdachte niet beschikte over een legale inkomstenbron die dit contante geldbedrag kan verklaren en de bewezenverklaarde feiten in ogenschouw genomen, is het hof van oordeel dat er geen andere mogelijkheid is dan dat dit geld afkomstig is uit de bewezenverklaarde strafbare feiten en zal het hof de geldbedragen van € 10.000,00 en € 13.000,00 verbeurd verklaren.”
2.3
Het cassatiemiddel doet een beroep op rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder de kwalificeerbaarheid als witwassen van het ‘verwerven of voorhanden hebben’ van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen.
2.4.1
Artikel 420bis lid 1 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidde ten tijde van het onder 2 bewezenverklaarde feit:
“Als schuldig aan witwassen wordt gestraft (...):
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.”
2.4.2
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, houdt onder meer het volgende in:
“Onmiddellijk of middellijk; indirecte opbrengsten
Zoals hiervoor aangegeven beslaan witwastrajecten veelal vele achtereenvolgende stappen, waarbij de uit misdrijf afkomstige voorwerpen worden omgezet in andere, die op hun beurt worden omgezet, enzovoort. Om ook handelingen aan het eind van het traject effectief te kunnen aanpakken, dient een desbetreffende strafbepaling niet alleen het witwassen van de directe opbrengsten uit misdrijf strafbaar te stellen, maar ook het witwassen van een voorwerp dat indirect, middellijk afkomstig is uit enig misdrijf. Ook meergenoemde internationale overeenkomsten gaan uit van een ruim begrip 'opbrengsten'. De helingbepalingen van artikel 416, eerste lid, en 417bis, eerste lid, Sr kunnen op dit punt problemen opleveren, omdat wordt aangenomen dat onder «een door misdrijf verkregen goed» niet valt het indirect verkregene - hetgeen voor gestolen geld is gekocht -, zodat ten aanzien daarvan geen sprake kan zijn van heling (J. Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, aant. 2 op art. 416). Om zeker te stellen dat de artikelen 420bis en 420quater zich ook uitstrekken tot witwashandelingen ten aanzien van de indirecte opbrengsten, zijn daarin de woorden 'onmiddellijk of middellijk' (afkomstig uit) opgenomen.”
alsmede:
“«Omzetten» wordt door Van Dale omschreven als: (geld en goederen) verwisselen met een andere geldswaarde of met zekere handelsartikelen. Het gaat om die handelingen (vervanging, ruil, investering) waardoor de betrokkene een ander voorwerp verkrijgt dat het voordeel uit het oorspronkelijke misdrijf belichaamt. Het hiervoor genoemde kopen van luxegoederen kan dus behalve «gebruik maken» ook «omzetten» opleveren. Omzetten zal veelal tot doel hebben de criminele opbrengsten weer in het legale verkeer te investeren.”
(Kamerstukken II 1999/00, 27159, nr. 3, p. 17, resp. 15.)
2.4.3
Ten aanzien van het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig zijn, geldt dat die gedragingen niet zonder meer als witwassen als bedoeld in artikel 420bis lid 1 (oud) Sr kunnen worden gekwalificeerd. Wanneer het gaat om witwassen dat bestaat in het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moet uit de motivering van de uitspraak kunnen worden afgeleid dat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Als vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, kan die gedraging niet als witwassen worden gekwalificeerd. (Vgl. HR 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:109.)
2.4.4
Deze regels zien uitsluitend op gevallen waarin slechts het verwerven en/of voorhanden hebben van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen is bewezenverklaard. Zij hebben in beginsel geen betrekking op gevallen waarin is bewezenverklaard het “overdragen”, het “gebruik maken” en/of “omzetten” - in de betekenis die ingevolge artikel 420bis lid 1, aanhef en sub b, (oud) Sr aan die begrippen toekomt - van zulke voorwerpen. In het vorenstaande wordt gesproken over “in beginsel”, omdat niet valt uit te sluiten dat anders moet worden geoordeeld in het bijzondere geval dat zulk “overdragen”, “gebruik maken” of “omzetten” van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. In zo’n bijzonder geval geldt eveneens dat, wil het handelen kunnen worden aangemerkt als “witwassen”, sprake moet zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen gericht karakter heeft in de hierboven onder 2.4.3 omschreven zin. (Vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:716.)
2.5
Het hof heeft vastgesteld dat de Belastingdienst kinderopvangtoeslag heeft overgemaakt aan de aanvragers die worden genoemd in de bewezenverklaring van feit 1 (oplichting). Verder heeft het hof vastgesteld dat (i) de verdachte een bedrag van € 50.192 van de Belastingdienst op haar rekening heeft ontvangen voor haar eigen aanvragen, dat zij van dat door haar ontvangen geld € 8.500 heeft gegeven aan de personen die de aanvraag voor haar hebben gedaan en dat zij het restant van het geld heeft uitgegeven, (ii) de verdachte van derden geld op haar bankrekening heeft ontvangen naar aanleiding van ten behoeve van die derden gedane aanvragen en vervolgens ten onrechte aan hen uitgekeerde kinderopvangtoeslag en (iii) de verdachte contante bedragen heeft ontvangen van in de bewezenverklaring van feit 1 genoemde derden. Ten aanzien van het in de woning van de verdachte aangetroffen geldbedrag van in totaal € 23.000 heeft het hof geoordeeld dat dit geld eigendom is van de verdachte. Het hof heeft over dit bedrag overwogen dat er geen andere mogelijkheid is dan dat dit geld afkomstig is uit de als feit 1 bewezenverklaarde oplichting(en). Het kennelijke oordeel van het hof dat dit contante geldbedrag ‘middellijk’ uit (eigen) misdrijf afkomstig is en dat daarom de onder 2.4.3 genoemde regels niet van toepassing zijn, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit de vaststellingen van het hof volgt dat dit geld bij de verdachte is aangetroffen nadat het, als ten onrechte uitbetaalde toeslag, door een andere aanvrager giraal was ontvangen en vervolgens aan de verdachte is overgedragen (zoals hiervoor onder (ii) en (iii) aangeduid), waarbij het op enig moment is omgezet in contant geld. Tegen die achtergrond was het hof ook niet gehouden zijn oordeel dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld onder 2.4.4 nader te motiveren.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze veertien maanden en één week beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2022.
Conclusie 18‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Kinderopvangtoeslagfraude. Medeplegen van oplichting (art. 326 Sr), gewoontewitwassen (art. 420ter Sr) en deelneming aan een criminele organisatie (art. 140 Sr). Slagend middel over de kwalificatie van een deel van het bewezenverklaarde gewoontewitwassen. Uit de door het hof gegeven motivering kan niet worden afgeleid dat ten aanzien van in de woning aangetroffen geldbedragen sprake is van gedragingen van de verdachte die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van deze geldbedragen. Conclusie strekt tot gedeeltelijke vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 20/03292 en 20/03346.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03347
Zitting 18 oktober 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte
1. Het cassatieberoep
1.1
De verdachte is bij arrest van 8 oktober 2020 door het gerechtshof Amsterdam wegens onder 1 "medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd", onder 2 “een gewoonte maken van witwassen” en onder 3 “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft het hof een aantal in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen verbeurd verklaard.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 20/03292 en 20/03346. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
1.4
De middelen klagen over (1) de kwalificatie van een deel van het onder 2 bewezenverklaarde gewoontewitwassen (2) de strafoplegging en (3) schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.
2. Samenvatting van de feiten en het procesverloop
2.1
De verdachte is in eerste aanleg veroordeeld voor oplichting, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. Alle delicten houden verband met het frauduleus aanvragen en ontvangen van kinderopvangtoeslag.
2.2
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar mededaders zich op grote schaal bezig hielden met het valselijk opmaken en indienen van aanvraag- en wijzigingsformulieren voor door de Belastingdienst uit te keren kinderopvangtoeslag en het witwassen van op die wijze verkregen geldbedragen. In totaal heeft de Belastingdienst een bedrag van €554.796,-. Ten onrechte aan kinderopvangtoeslag uitgekeerd. Daarvan is door het hof vastgesteld dat de verdachte een bedrag van €174.392,- heeft witgewassen. Zij ontving dit bedrag deels direct van de Belastingdienst, deels direct giraal van de aanvragers van de kinderopvangtoeslag en deels direct chartaal van deze aanvragers dan wel via tussenpersonen. Het witwassen bestond uit het deels overdragen van het geld aan degene die voor haar de kinderopvangtoeslag hadden aangevraagd en uit het uitgeven van het geld. In de woning van de verdachte is €23.000,- contant geld aangetroffen. Het bij de verdachte thuis aangetroffen contante geld is in beslag genomen en verbeurd verklaard.
2.3
Het hof heeft, voor zover van belang voor de beoordeling van het middel, ten aanzien van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1.de verdachte in de periode van 26 oktober 2009 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels de Belastingdienst heeft bewogen tot de afgifte van geld, immers hebben de verdachte en haar mededaders telkens - ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - documenten, te weten valselijk opgemaakte elektronische aanvragen en wijzigingen Kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende onder meer dat de in de aanvragen en wijzigingen genoemde kinderen gedurende een in de aanvragen en wijzigingen genoemd aantal uren per maand, per een in de aanvragen en wijzigingen genoemde ingangsdatum kinderopvang genieten, namelijk dat
eigen aanvraag [betrokkene 50] gedurende 135 uur per maand en [betrokkene 1] gedurende 135 uur per maand vanaf 1 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [M] en [betrokkene 51] gedurende 110 uur per maand vanaf 15 januari 2009 kinderopvang geniet bij [C] en [betrokkene 51] gedurende 90 uur per maand per 15 januari 2009 kinderopvang geniet bij [A] en [betrokkene 52] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 53] gedurende 140 uur per maand vanaf 1 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [N] en [betrokkene 52] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 53] gedurende 140 uur per maand vanaf 1 januari 2010 beiden kinderopvang genieten bij [N] en
aanvraag V-11 [betrokkene 42] en [betrokkene 54] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [F] en [betrokkene 54] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [F] en
aanvraag V-14 [betrokkene 94] [betrokkene 55] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 mei 2009 kinderopvang geniet bij [P] en [betrokkene 56] gedurende 260 uur per maand vanaf 3 juni 2009 kinderopvang geniet bij [A] en
aanvraag V-03 [betrokkene 1] [betrokkene 56] gedurende 105 uur per maand vanaf 4 januari 2009 kinderopvang geniet bij [A] en
aanvraag A-073 [betrokkene 3] gedurende 260 uur per maand vanaf 6 januari 2009 kinderopvang geniet bij [B] en
aanvraag A-083 [betrokkene 57] [betrokkene 59] gedurende 140 uur per maand vanaf 6 januari 2009 kinderopvang geniet bij [A] en [betrokkene 58] gedurende 230 uur per maand vanaf 6 januari 2009 kinderopvang geniet bij [Q] en [betrokkene 58] gedurende 230 uur per maand vanaf 14 oktober 2009 kinderopvang geniet bij [A] en
aanvraag A-010 [betrokkene 19] [betrokkene 20] gedurende 135 uur per maand en [betrokkene 21] gedurende 135 uur per maand vanaf 7 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [E] en [betrokkene 22] gedurende 230 uur per maand vanaf 7 januari 2009 kinderopvang geniet bij [G] en
aanvraag A-031 [betrokkene 25] [betrokkene 26] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 juni 2009 kinderopvang geniet bij [I] en
aanvraag A-006 [betrokkene 27] [betrokkene 28] gedurende 23
0 uur per maand en [betrokkene 29] gedurende 140 uur per maand vanaf 4 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [A] en
aanvraag A-072 [betrokkene 60] [betrokkene 61] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 62] gedurende 140 uur per maand vanaf 3 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [R] en
aanvraag A-071 [betrokkene 30] [betrokkene 31] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 31] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 32] gedurende 140 uur per maand vanaf 2 januari 2009 allen kinderopvang genieten bij [H] en
aanvraag A-089 [betrokkene 63] [betrokkene 64] gedurende 140 uur per maand vanaf 3 januari 2009 kinderopvang geniet bij [S] en [betrokkene 65] gedurende 230 uur per maand vanaf 3 januari 2009 kinderopvang geniet bij [T] en
aanvraag A-038 [betrokkene 66] [betrokkene 67] gedurende 140 uur per maand vanaf 4 januari 2009 kinderopvang geniet bij [U] en [betrokkene 68] gedurende 230 uur per maand vanaf 4 januari 2009 kinderopvang geniet bij [W] en
aanvraag A-086 [betrokkene 69] [betrokkene 70] gedurende 140 uur per maand en [betrokkene 71] gedurende 140 uur per maand vanaf 4 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [X] en
aanvraag A-067 [betrokkene 72] [betrokkene 73] gedurende 140 uur per maand vanaf 6 januari 2009 kinderopvang geniet bij [R] en
aanvraag A-032 [betrokkene 74] [betrokkene 75] gedurende 140 uur per maand vanaf 2 januari 2009 kinderopvang geniet bij [Y] en
aanvraag A-129 [betrokkene 76] [betrokkene 77] gedurende 102 uur per maand en [betrokkene 78] gedurende 210 uur per maand vanaf 1 januari 2009 beiden kinderopvang genieten bij [Z] en
aanvraag A-1 16 [betrokkene 79] [betrokkene 80] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [AA] en aanvraag A-120 [betrokkene 81][betrokkene 82] gedurende 235 uur per maand en [betrokkene 83] gedurende 235 uur per maand vanaf 1 januari 2010 beiden kinderopvang genieten bij [AB] en
aanvraag A-125 [betrokkene 84] [betrokkene 85] gedurende 153 uur per maand en [betrokkene 85] gedurende 80 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang genieten bij [AC] en
aanvraag/wijziging A-127 [betrokkene 86] [betrokkene 87] gedurende 180 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [AD] en [betrokkene 88] gedurende 180 uur per maand en [betrokkene 89] gedurende 180 uur per maand vanaf 1 januari 2010 (beiden) kinderopvang genieten bij [AE] en
aanvraag A-143 [betrokkene 90] [betrokkene 91] gedurende 230 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [AF]
waardoor de verdachte en haar mededaders de suggestie hebben gewekt dat de personen genoemd op de aanvragen en wijzigingen Kinderopvangtoeslag recht hadden op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemde toeslagen tot een geldbedrag van in totaal circa € 554.796,00;
2.in de periode van 17 november 2009 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben de verdachte en haar mededaders telkens geldbedragen van in totaal circa € 174.392,00 verworven en voorhanden gehad en deze bedragen overgedragen of omgezet, terwijl zij en haar mededaders wisten dat het geld geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
[…]”
2.4
De bewezenverklaring steunt op een bewijsmotivering met gebruikmaking van de Promis-werkwijze. De bewijsoverwegingen luiden (met weglating van de voetnoten), voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, als volgt:
“Beoordeling hof
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Het dossier bevat een groot aantal KOT aanvragen. Daarvan zijn de aanvragen van 22 aanvragers aan de verdachte ten laste gelegd onder feit 1, te weten haar eigen aanvragen en de aanvragen van [betrokkene 92] , [betrokkene 94] , [betrokkene 1] , [betrokkene 3] , [betrokkene 57] , [betrokkene 19] , [betrokkene 25] , [betrokkene 93] , [betrokkene 60] , [betrokkene 30] , [betrokkene 63] , [betrokkene 66] , [betrokkene 69] , [betrokkene 72] , [betrokkene 74] , [betrokkene 76] , [betrokkene 79] , [betrokkene 81] , [betrokkene 84] , [betrokkene 86] , [betrokkene 90] .
De Belastingdienst heeft naar aanleiding van deze aanvragen in totaal € 554.796.00 uitgekeerd aan KOT.
Het hof ziet zich voor de volgende vragen gesteld.- Had de verdachte een rol bij het indienen van deze valse aanvragen KOT en zo ja, welke?- Heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen?- Is sprake van een criminele organisatie en heeft de verdachte daaraan deelgenomen?
[…]
De ontvangen gelden
De verdachte heeft naast het bedrag van € 50.192,00 dat zij aan KOT op haar rekening heeft gekregen voor haar eigen aanvragen, de volgende bedragen op haar bankrekeningen ontvangen dan wel op haar verzoek naar rekeningnummers op naam van derden over laten maken:
- [betrokkene 27] € 10.050.00- [betrokkene 95] € 16.000.00- [betrokkene 79] € 7.500.00- [betrokkene 81] € 8.300,00- [betrokkene 86] € 7.550.00- [betrokkene 69] € 9.500.00Totaal € 58.900.00
De volgende aanvragers stellen de volgende contante bedragen aan de verdachte te hebben betaald:- [betrokkene 27] € 2.000,00- [betrokkene 19] € 35.400,00- [betrokkene 74] € 4.500.00- [betrokkene 3] € 9.000,00- [betrokkene 57] € 4.400,00- [betrokkene 72] € 5.000.00- [betrokkene 84] € 4.000.00- [betrokkene 90] € 1.000.00totaal € 65.300,00
[…]
Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met haar mededaders de Belastingdienst heeft opgelicht voor een bedrag van € 554.796,00.
Feit 2: witwassen
De door onder meer de verdachte gepleegde oplichting heeft ertoe geleid dat de Belastingdienst ten onrechte KOT heeft uitgekeerd voor een totaalbedrag van € 554.796,00. Deze ten onrechte uitgekeerde KOT is daarom uit eigen misdrijf afkomstig, waarin wetenschap van de criminele herkomst ligt besloten. De KOT is gestort op de bankrekeningen van de aanvragers. Deze criminele opbrengsten bleven deels bij de aanvragers en zijn deels afgestaan aan onder meer de verdachte. Uit de omstandigheid dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen de Belastingdienst heeft opgelicht, volgt niet zonder meer dat de verdachte ook moet worden aangemerkt als pleger van het witwassen van het gedeelte dat niet aan de verdachte is afgestaan. Ten aanzien van dit gedeelte wordt de verdachte dus vrijgesproken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat naar aanleiding van haar eigen KOT aanvraag ruim € 50.000,00 op de rekening van de verdachte is gestort door de Belastingdienst. Zoals hierboven overwogen kan het niet anders dan dat zij wist dat zij hier geen recht op had. De verdachte heeft van het door haar ontvangen geld € 8.500,00 gegeven aan de personen die de aanvraag voor haar hebben gedaan. Het restant van het geld heeft zij uitgegeven. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen door gelden die afkomstig waren van onterecht verkregen KOT te verwerven en voorhanden te hebben en deze geldbedragen vervolgens over te dragen (aan de degene die voor haar de KOT hadden aangevraagd) of om te zetten (doordat zij de ontvangen KOT heeft uitgegeven). De verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan witwassen met betrekking tot de geldbedragen die zij telkens van de andere aanvragers heeft ontvangen. Zoals hiervoor onder "betrokkenheid per aanvrager" blijkt, hebben aanvragers onafhankelijk van elkaar verklaard over de bedragen die zij contant hebben afgestaan. Voorts volgt uit de girale stortingen dat er ook een aantal aanvragers geld op de bankrekening van de verdachte heeft overgeboekt. De bedragen werden in een aantal gevallen chartaal aan de verdachte of [medeverdachte 2] overhandigd en in sommige gevallen door tussenpersonen. Het hof ziet geen reden te twijfelen aan deze verklaringen, nu de verklaringen van de aanvragers hierover gedetailleerd zijn en onderling grote overeenkomsten vertonen en de betwisting van de verdachte dat zij deze geldbedragen heeft ontvangen in dat licht te weinig specifiek is.
Het hof gaat er dan ook vanuit dat de verdachte de bedragen, zoals hiervoor onder opgesomd, namelijk in totaal € 173.392,- heeft ontvangen en witgewassen.
Nu de verdachte gedurende een langere periode telkens geldbedragen die afkomstig waren van onterecht verkregen KOT heeft verworven en voorhanden gehad om deze geldbedragen vervolgens over te dragen of om te zetten, is er sprake van gewoontewitwassen.
[…]”
3. Het eerste middel
3.1
Het eerste middel klaagt dat het hof het onder 2 bewezenverklaarde feit, voor zover dit zich uitstrekt over de onder de verdachte in beslag genomen bedragen van €10.000,- en €13.000,-, ten onrechte heeft gekwalificeerd als (gewoonte)witwassen. Volgens de steller van het middel kan niet worden vastgesteld dat de handelingen van de verdachte met betrekking tot dit geld gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan. Nu door het hof is geoordeeld en/of uit de bewijsvoering voortvloeit dat aannemelijk is dat deze bedragen uit eigen misdrijf afkomstig zijn, heeft het hof zijn oordeel dat het handelen gekwalificeerd moet worden als witwassen onvoldoende met redenen omkleed.
3.2
Naast de in randnummer 2.4 herhaalde bewijsoverwegingen, heeft het hof met betrekking tot de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de in de woning van de verdachte aangetroffen contante geldbedragen van €10.000,- en €13.000,- onder meer als volgt overwogen:
“Strafbaarheid van het bewezenverklaardeGeen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
[…]
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaardeeen gewoonte maken van witwassen
[…]
Oplegging van straffen
[…]Beslag
Het hof stelt vast dat € 23.000,00 is aangetroffen in de woning van de verdachte. Dat het geldbedrag zou toebehoren aan een familielid van de verdachte en zij het voor haar bewaarde heeft de verdediging onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat er daarom vanuit dat dit geld eigendom is van de verdachte. Aangezien de verdachte niet beschikte over een legale inkomstenbron die dit contante geldbedrag kan verklaren en de bewezenverklaarde feiten in ogenschouw genomen, is het hof van oordeel dat er geen andere mogelijkheid is dan dat dit geld van afkomstig is uit de bewezenverklaarde strafbare feiten en zal het hof de geldbedragen van € 10.000,00 en € 13.000,00 verbeurd verklaren.”
3.3
In de toelichting op het middel wordt een beroep gedaan op de rechtspraak van de Hoge Raad over het witwassen van voorwerpen die afkomstig zijn uit eigen misdrijf. Hierbij neemt het middel tot uitgangspunt dat uit de bewijsvoering van het hof volgt dat de geldbedragen die de verdachte voorhanden heeft gehad onmiddellijk afkomstig zijn uit de bewezen verklaarde oplichting.
3.4
De in het middel bedoelde rechtspraak van de Hoge Raad houdt in dat, indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Uit de motivering van het oordeel dat sprake is van witwassen moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.1.
3.5
Het hof heeft in de onderhavige zaak het volgende vastgesteld:(i) de door onder meer de verdachte gepleegde oplichting heeft ertoe geleid dat de Belastingdienst ten onrechte kinderopvangtoeslag heeft uitgekeerd voor een totaalbedrag van €554.796,-. Dit bedrag is uit eigen misdrijf afkomstig;(ii) €50.000,- is op de rekening van de verdachte gestort naar aanleiding van haar eigen kinderopvangtoeslagaanvraag. De verdachte heeft daarvan €8500,- overgedragen aan de personen die de aanvraag voor haar hebben gedaan. Het restantbedrag is door haar uitgegeven;(iii) de verdachte heeft zich ten aanzien van dit gedeelte schuldig gemaakt aan witwassen door deze gelden te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen (aan degene die voor haar de kinderopvangtoeslag hadden aangevraagd) of om te zetten (door het uit te geven);(iv) daarnaast heeft de verdachte geld ontvangen van de aanvragers. Dit ging zowel om directe girale stortingen aan de verdachte, directe chartale afgifte aan de verdachte en chartale afgifte via tussenpersonen;(v) de verdachte heeft in dit verband een bedrag van in totaal €173.392,- (bestaande uit het direct aan haar gestorte geld door de Belastingdienst, de girale stortingen van de aanvragers en de chartale afgifte aan de verdachte door de aanvragers) ontvangen en witgewassen;(vi) in de woning van de verdachte is €23.000,- aan contant geld aangetroffen;(vii) aangezien de verdachte niet beschikte over een legale inkomstenbron die dit contante geldbedrag kan verklaren en de bewezenverklaarde feiten in ogenschouw nemend, is er geen andere mogelijkheid dan dat dit geld afkomstig is uit de bewezenverklaarde feiten.
3.6
Het hof heeft expliciet vastgesteld dat het witgewassen geldbedrag afkomstig is uit eigen misdrijf en dat er geen andere mogelijkheid is dan dat de in de woning van de verdachte aangetroffen geldbedragen van €10.000,- en €13.000,-, afkomstig zijn uit de bewezenverklaarde strafbare feiten. Uit de door het hof gegeven motivering kan niet worden afgeleid dat ten aanzien van de in de woning aangetroffen geldbedragen sprake is van gedragingen van de verdachte die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van deze geldbedragen. Het is daarom niet zonder meer begrijpelijk dat het hof ook ten aanzien van deze bedragen heeft geoordeeld dat sprake is van witwassen in de zin van art. 420ter Sr.
3.7
Het middel slaagt.
4. Het tweede middel
4.1
Het tweede middel klaagt dat uit de beslissing van het hof niet kan volgen dat het bij de oplegging aan de verdachte van de bijkomende straf van verbeurdverklaring van de onder haar in beslaggenomen geldbedragen van €10.000,- en €13.000,- rekening heeft gehouden met de draagkracht van de verdachte.
4.2
Over dit middel kan ik kort zijn. Uit de stukken in feitelijke aanleg blijkt niet dat door of namens de verdachte verweer is gevoerd omtrent de draagkracht van de verdachte. Een beoordeling van de draagkracht van de verdachte is verweven met waarderingen van feitelijke aard, zodat een dergelijke klacht een onderzoek van feitelijke aard vergt waarvoor in cassatie geen plaats is. Het middel is daarom tardief voorgesteld.2.
4.3
Het middel faalt.
5. Het derde middel
5.1
Het derde middel bevat de klacht dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden.
5.2
Namens de verdachte is op 20 oktober 2020 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 16 november 2021 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De stukken zijn daarmee niet tijdig, te weten binnen acht maanden na het instellen van beroep in cassatie naar de griffie van de Hoge Raad gezonden, zodat de redelijke termijn is geschonden.
5.3
Nu het eerste middel slaagt, behoeft de overschrijding geen verdere bespreking. Het tijdsverloop kan immers bij de nieuwe behandeling van de zaak door het gerechtshof aan de orde worden gesteld.
6. Conclusie
6.1
Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt en kan met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan. Het derde middel behoeft geen verdere bespreking.
6.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover het de beslissingen ten aanzien van feit 2 betreft en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑10‑2022
Vgl. F.W. Bleichrodt & P.C. Vegter, Sanctierecht, Deventer: Kluwer 2021, p. 375-376.
Beroepschrift 25‑02‑2022
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 20/03347
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1971, verzoekster van cassatie van een haar betreffende uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 8 oktober 2020 (parketnummer 23-001839-18).
Verzoekster van cassatie dient hierbij de navolgende middelen in:
Middel I:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder betreft dit de artikelen 47 en 420 bis (oud) en 420ter (oud) Sr, 350, 358, 359 en 415 Sv, doordat, mede bezien in het licht van de aan de beslissing tot verbeurdverklaring ten grondslag gelegde overwegingen, het gerechtshof het onder 2 bewezenverklaarde feit in zoverre dit zich mede uitstrekt tot het onder verzoekster inbeslaggenomen geld, te weten € 10.000,- resp. € 13.000,-, ten onrechte heeft gekwalificeerd als ‘(gewoonte)witwassen’, zulks terwijl wat betreft de handelingen van verzoekster met betrekking tot dit geld — waarvan het gerechtshof heeft geoordeeld en/of uit de bewijsvoering voortvloeit dat aannemelijk is dat dit uit eigen misdrijf van haar afkomstig is — niet is vastgesteld dat dit gericht is geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan en/of heeft het gerechtshof zijn oordeel in zoverre het zulks met de kwalificatie ‘witwassen’ geacht moet worden te hebben vastgesteld, onvoldoende met redenen omkleed. Het arrest lijdt als gevolg daarvan aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Het gerechtshof heeft ten laste van verzoekster bewezen verklaard dat zij:
‘2.
in de periode van 17 november 2009 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben de verdachte en haar mededaders telkens geldbedragen van in totaal circa € 174.392,00 verworven en voorhanden gehad en deze bedragen, overgedragen of omgezet, terwijl zij en haar mededaders wisten dat het geld geheel of gedeeltelijk — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was uit enig misdrijf;’
2.
Met betrekking tot deze bewezenverklaring heeft het gerechtshof het volgende overwogen:
‘Feit 2: witwassen
De door onder meer de verdachte gepleegde oplichting heeft ertoe geleid dat de Belastingdienst ten onrechte KOT heeft uitgekeerd voor een totaalbedrag van € 554.796,00. Deze ten onrechte uitgekeerde KOT is daarom uit eigen misdrijf afkomstig, waarin wetenschap van de criminele herkomst ligt besloten.
(…)
De verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan witwassen met betrekking tot de geldbedragen die zij telkens van de andere aanvragers heeft ontvangen. Zoals hiervoor onder ‘betrokkenheid per aanvrager’ blijkt, hebben aanvragers onafhankelijk van elkaar verklaard over de bedragen die zij contant hebben afgestaan. Voorts volgt uit de girale stortingen dat er ook een aantal aanvragers geld op de bankrekening van de verdachte heeft overgeboekt. De bedragen werden in een aantal gevallen chartaal aan de verdachte of [medeverdachte 2] overhandigd en in sommige gevallen door tussenpersonen.
Het hof ziet geen reden te twijfelen aan deze verklaringen, nu de verklaringen van de aanvragers hierover gedetailleerd zijn en onderling grote overeenkomsten vertonen en de betwisting van de verdachte dat zij deze geldbedragen heeft ontvangen in dat licht te weinig specifiek is.
Het hof gaat er dan ook vanuit dat de verdachte de bedragen, zoals hiervoor onder opgesomd, namelijk in totaal € 173.392,- heeft ontvangen en witgewassen.
Nu de verdachte gedurende een langere periode telkens geldbedragen die afkomstig waren van onterecht verkregen KOT heeft verworven en voorhanden gehad om deze geldbedragen vervolgens over te dragen of om te zetten, is er sprake van gewoontewitwassen.’
(onderstreping JK)
3.
Met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde feit (oplichting) heeft het gerechtshof nog overwogen:
‘De volgende aanvragers stellen de volgende contante bedragen aan de verdachte te hebben betaald:
- | [betrokkene 27] | € | 2.000,00 | 167 |
- | [betrokkene 19] | € | 35.400,00 | 168 |
- | [betrokkene 74] | € | 4.500,00 | 169 |
- | [betrokkene 3] | € | 9.000,00 | 170 |
- | [betrokkene 57] | € | 4.400,00 | 171 |
- | [betrokkene 72] | € | 5.000,00 | 172 |
- | [betrokkene 84] | € | 4.000,00 | 173 |
- | [betrokkene 90] | € | 1.000,00 | 174 |
Totaal | € | 65.300,00 | ’ |
4.
Onder ‘Strafbaarheid van het bewezenverklaarde’ heeft het gerechtshof overwogen:
‘Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1,2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.’
5.
Met betrekking tot de geldbedragen van € 10.000,- en € 13.000,- die in de woning van verzoekster zijn aangetroffen, heeft het gerechtshof onder ‘Oplegging van straffen’ overwogen:
‘Beslag
Het hof stelt vast dat € 23.000,00 is aangetroffen in de woning van de verdachte. Dat het geldbedrag zou toebehoren aan een familielid van de verdachte en zij het voor haar bewaarde heeft de verdediging onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat er daarom vanuit dat dit geld eigendom is van de verdachte. Aangezien de verdachte niet beschikte over een legale inkomstenbron die dit contante geldbedrag kan verklaren en de bewezenverklaarde feiten in ogenschouw genomen, is het hof van oordeel dat er geen andere mogelijkheid is dan dat dit geld van afkomstig is uit de bewezenverklaarde strafbare feiten en zal het hof de geldbedragen van € 10.000,00 en € 13.000,00 verbeurd verklaren.’
(onderstreping JK)
6.
Het vorenstaande brengt mee dat naar het oordeel van het gerechtshof van de € 65.300,00 aan contante bedragen die verzoekster onmiddellijk uit de resp. door haar gepleegde misdrijven heeft verkregen, er twee bedragen van € 10.000,- en € 13.000,- restten, welke bedragen in contanten in haar woning in beslag zijn genomen.
7.
In HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, heeft uw Raad overwogen:
‘3.3
(…)
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht ‘om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen’.
Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het verwerven of voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
Een vonnis of arrest moet voldoende duidelijkheid verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001.
(…)
3.8
In die gevallen waarin sprake is van voorwerpen die ‘middellijk’ afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf doordat direct uit misdrijf afkomstige voorwerpen nadien zijn omgezet in andere voorwerpen, doet zich niet de onder 3.3 bedoelde situatie voor waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daardoor de uit dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Dat brengt mee dat er in beginsel geen grond is de onder 3.3 bedoelde rechtsregels ook toe te passen op dergelijke gevallen, nu het automatisme dat deze rechtsregels beogen tegen te gaan, zich in die gevallen niet voordoet.’
8.
Ten aanzien van de onderhavige zaak moet dit tot de conclusie leiden dat het gerechtshof het bedrag van in totaal € 23.000,- dat aan contanten in de woning van verzoekster is aangetroffen en waarvan het heeft geoordeeld dat dit aan haar toebehoort, ten onrechte heeft gekwalificeerd als ‘gewoontewitwassen’. Uit de overwegingen van het gerechtshof kan immers bezwaarlijk anders volgen dan dat het daarbij gaat om een gedeelte van de gelden die verzoekster onmiddellijk (in contanten) heeft verkregen uit enkele van de onder 1 bewezenverklaarde misdrijven.
9.
In ieder geval heeft het gerechtshof verzuimd te voldoen aan de eisen die in voormelde jurisprudentie van uw Raad worden gesteld aan de motivering van het oordeel van het gerechtshof dat sprake is van (gewoonte)witwassen, doordat uit de bewijsvoering van het gerechtshof niet kan worden afgeleid dat verzoekster de voornoemde bedragen niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat haar gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van voornoemde inbeslaggenomen geldbedragen.
10.
Aan het vorenstaande doet het feit dat de geldbedragen zijn aangetroffen in een kussen, zoals verzoekster zelf heeft verklaard ter zitting in hoger beroep, niet af, meer in het bijzonder niet nu de bewezenverklaring, anders dan in HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3032, niet inhoudt dat verzoekster van de geldbedragen ‘de vindplaats en de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld’ en het gerechtshof zulks evenmin heeft vastgesteld, terwijl van dit deel van het totale bedrag bovendien niet kan worden gezegd, en zulks ook niet uit de bewijsvoering kan volgen, dat het door verzoekster is overgedragen of omgezet.
11.
Het arrest lijdt als gevolg daarvan aan nietigheid.
BELANG: Verzoekster wordt verweten in totaal een bedrag van circa € 174.392,00 te hebben witgewassen. Het gerechtshof heeft ten aanzien van een bedrag van € 23.000 daarvan geoordeeld dat het haar toebehoort en dat dit bedrag verbeurd dient te worden verklaard. Indien in één uitspraak twee beslissingen voorkomen die (deels) niet met elkaar verenigbaar zijn, zoals uit het betoogde in dit middel voortvloeit, is sprake van een belang als bedoeld in art. 80a RO. Daarnaast bestaat een belang doordat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde worden aangetast als de bedragen waarom het in dit middel gaat in mindering waren gebracht op het bewezenverklaarde geldbedrag, en wel, mede in het licht van de gewijzigde maximumstraf van zes jaar (ten tijde van de verweten feiten) naar acht jaar, zodanig dat verzoekster voldoende belang heeft bij cassatie in de zin van art. 80a RO.
Middel II:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder betreft dit de artikelen 1, Eerste Protocol EVRM, 6 EVRM, 33, 33a en 33c Sr, 350, 358, 359 en 415 Sv doordat uit de beslissing van het gerechtshof niet kan volgen dat het bij de oplegging aan verzoekster van de bijkomende straf van verbeurdverklaring van de onder haar in beslaggenomen geldbedragen van resp. € 10.000 en € 13.000 rekening heeft gehouden met haar draagkracht.
Het arrest lijdt als gevolg daarvan aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Het gerechtshof heeft bij de oplegging van de straf, voor zover voor de in het middel geformuleerde klacht relevant, het volgende overwogen:
‘Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
(…)
Beslag
Het hof stelt vast dat € 23.000,00 is aangetroffen in de woning van de verdachte. Dat het geldbedrag zou toebehoren aan een familielid van de verdachte en zij het voor haar bewaarde heeft de verdediging onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat er daarom vanuit dat dit geld eigendom is van de verdachte. Aangezien de verdachte niet beschikte over een legale inkomstenbron die dit contante geldbedrag kan verklaren en de bewezenverklaarde feiten in ogenschouw genomen, is het hof van oordeel dat er geen andere mogelijkheid is dan dat dit geld van afkomstig is uit de bewezenverklaarde strafbare feiten en zal het hof de geldbedragen van € 10.000,00 en € 13.000,00 verbeurd verklaren.’
2.
In art. 33 lid 1 Sr is bepaald dat verbeurdverklaring kan worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig strafbaar feit. Het tweede lid van dat artikel verklaart art. 24 Sr van toepassing. In art. 24 Sr is bepaald dat rekening wordt gehouden met de draagkracht van de verdachte in de mate waarin dat nodig is met het oog op een passende bestraffing van de verdachte zonder dat deze in zijn inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen. Ingevolge de artt. 358 lid 2 en 359 lid 5 Sv moet de beslissing tot verbeurdverklaring met redenen te zijn omkleed.
3.
Uit de overwegingen van het gerechtshof kan niet volgen dat het bij de verbeurdverklaring van de in het middel genoemde geldbedragen de draagkracht van verzoekster heeft betrokken. De oplegging van deze (bijkomende) straf is als gevolg daarvan onvoldoende met redenen omkleed.
4.
Het arrest lijdt aan nietigheid.
Belang:
Op grond van het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat de draagkracht van verzoekster gering is: uit het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep blijkt dat voor haar een WSNP-traject (schuldsanering) liep1. en wordt opgemerkt door ondergetekende dat dit traject thans nog steeds loopt. Verzoekster heeft er mitsdien belang bij, als bedoeld in art. 80a RO, dat alsnog, door vernietiging op grond van de geformuleerde klacht en terug/verwijzing naar het/een gerechtshof, bij de bepaling of en zo ja welke bijkomende straf naast de aan haar opgelegde gevangenisstraf moet worden opgelegd, rekening wordt gehouden met haar draagkracht.
Middel III:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 14 IVBPR en 6 EVRM, 348, 349, 350, 359a en 415 Sv geschonden, nu de berechting van verzoekster niet heeft plaats gevonden binnen een redelijke termijn.
Toelichting:
1.
Namens verzoekster is op 20 oktober 2020 beroep in cassatie aangetekend tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 oktober 2020.
2.
Bij bericht van 10 januari 2022 heeft de strafgriffie van Uw Raad meegedeeld dat de stukken op 16 november 2021 aldaar zijn ontvangen.
3.
Dit betekent dat tussen het instellen van het cassatieberoep en de datum van de binnenkomst van de stukken op de strafgriffie van Uw Raad 12 maanden en 27 dagen zijn verstreken en dat de redelijke termijn (die in casu 8 maanden bedraagt) met bijna 5 maanden is overschreden.
4.
Dit tijdsverloop brengt schending van de in het middel genoemde verdragsrechtelijke bepalingen met zich mee, in aanmerking genomen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een dergelijk tijdsverloop voor inzending van de stukken aan de griffie van de Hoge Raad zouden kunnen rechtvaardigen. Dit dient consequenties te hebben voor de strafoplegging. In deze wordt verwezen naar HR 3 oktober 2000, LJN AA7309, NJ 2000, 721, HR 17 juni 2008, LJN BD2578 en HR 19 april 2011, LJN BP536.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Amstel 326, 1017 AR Amsterdam die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoekster van cassatie.
Amsterdam, 25 februari 2022
J. Kuijper
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 25‑02‑2022
Zie p. 5/6 van dit proces-verbaal, onderaan, de verklaring van verzoekster over haar persoonlijke omstandigheden