H.M. Poelman, Algemene aspecten van de Wet wapens en munitie; in: D.H.de Jong en H.Krabbe (red.), De Wet Wapens en Munitie, Alphen aan den Rijn 1989, p. 39.
HR (P-G), 27-10-2009, nr. S 08/04686 J
ECLI:NL:PHR:2009:BK2670
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
27-10-2009
- Zaaknummer
S 08/04686 J
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BK2670
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BK2670, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 27‑10‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BK2670
Conclusie 27‑10‑2009
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft verdachte op 23 juli 2008 ter zake van ‘1. medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweeg brengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd; 2. medeplegen van poging tot opzettelijk een ontploffing teweeg brengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd; 3. medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd; 4. aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het gepleegd is’ veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, te vervangen door 15 (vijftien) dagen jeugddetentie met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij Politie Brabant Noord afgewezen.
2.
Namens verdachte heeft Mr G.J.A. van de Grint, advocaat te Den Bosch, cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1.
Het middel richt zich met rechts- en motiveringsklachten tegen de verwerping door het hof van het verweer dat de croftybom niet bestemd was voor het treffen van personen of zaken en derhalve niet een voorwerp als bedoeld in artikel 2, eerste lid, Categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM).
3.2.
Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 juli 2008 heeft de raadsman van verdachte ten aanzien van feit 3 het volgende naar voren gebracht:
‘De advocaat-generaal gaat te makkelijk voorbij aan de vraag of sprake is van een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie. Blijkens artikel 2, eerste lid, categorie II, sub 7 van de Wet wapens en munitie is vereist dat het voorwerp bestemd is voor het treffen van personen of zaken. Volgens de strafvorderingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie vallen onder deze categorie onder andere handgranaten, landmijnen, molotovcocktails en vlammenwerpers. De crofty-bom kan absoluut niet onder deze categorie worden geschaard, maar dient te worden aangemerkt als een voorwerp bestemd tot gevaarlijke baldadigheid. Zoiets als een rotje. De crofty-bommen waren niet bestemd voor het treffen van personen, maar uitsluitend om de flessen te laten ontploffen. Deze zaak is enigszins vergelijkbaar met het stoppen van een Mentos in een colaflesje, al is dat wel minder gevaarlijk. Mijn cliënt heeft nooit de bedoeling gehad om personen te treffen of te verwonden. De Hoge Raad heeft in het arrest van 10 juni 1986, NJ 1987, 85 bepaald dat sprake is van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie indien verdachte zich er van bewust is geweest dat zijn gedraging betrekking had op een wapen. Mijn cliënt is zich hier niet bewust van geweest. Op internet zijn immers diverse filmpjes van crofty-bommen te zien en bovendien heeft de moeder van een medeverdachte hen niet weerhouden van het maken van een bommetje. Dat hij zich er niet bewust van was blijkt uit het feit dat hij zelf gewond is geraakt. Nu een crofty-bom niet kan worden aangemerkt als een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie dient cliënt hiervan te worden vrijgesproken. Bij één en ander dient te worden meegewogen dat een veroordeling op de documentatie ten aanzien van de Wet wapens en munitie voor mijn nog heel jonge cliënt niet in verhouding staat tot de gepleegde gedraging.’
3.3.
Het hof heeft ten aanzien van het in het middel bedoelde verweer het volgende overwogen:
‘Bewijsoverweging feit 3:
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken nu de door verdachte en zijn mededaders vervaardigde zogenaamde crofty-bommen niet bestemd waren voor het treffen van personen, nu de bedoeling van verdachte en zijn mededaders utsluitend was om de flessen te laten ontploffen. Het hof verwerpt dit verweer. De door verdachte en zijn mededaders vervaardigde zogenaamde crofty-bommen zijn bestemd om tot ontploffing te worden gebracht en daarmee geschikt om personen en goederen te treffen. Hoe en wanneer de ontploffing plaatsvindt en dus of personen en goederen worden getroffen, hangt af van de fysische reactie die door vermenging van natriumhydroxide, water en aluminium in een fles en het schudden daarvan ontstaat. Dit valt buiten de macht van de maker van zo'n bom. Het hof is dan ook van oordeel dat de onderhavige bommen naar hun aard bestemd zijn om personen en goederen te treffen en derhalve voorwerpen zijn als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie. Hieraan doet de bedoeling van verdachte niet af.’
3.4.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het hof een crofty-bom ten onrechte heeft aangemerkt als een voorwerp dat is bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, Categorie II, onder 7 van de WWM. Daartoe wordt onder meer aangevoerd dat de Richtlijn Strafvordering WWM van het Openbaar Ministerie weliswaar geen opsomming geeft van voorwerpen die als een dergelijk wapen dienen te worden aangemerkt, maar wel een opsomming geeft van voorwerpen die onder deze bepaling worden begrepen. Zo zou uit deze richtlijn — waarin als voorbeelden worden genoemd handgranaten, landmijnen, molotovcocktails en vlammenwerpers — zijn op te maken dat het moet gaan om wapens in de ware zin van het woord. Bovenomschreven voorwerpen zijn volgens de steller van het middel bij uitstek voorbeelden van wat in het dagelijks spraakgebruik onder wapens wordt verstaan nu zij de specifieke bestemming hebben om personen of zaken te beschadigen; zij zijn met dat specifieke doel vervaardigd en worden als zodanig gebruikt. Een croftybom daarentegen zou — hoewel in potentie uiterst gevaarlijk en geschikt om personen en goederen te treffen — in het geheel niet zijn bedoeld om personen of zaken te beschadigen door middel van een explosie, maar de explosie zou juist het zelfstandige doel zijn en louter ter vermaak dienen. Voorts wordt in de toelichting verwezen naar een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 18 juli 2003 in de zaak tegen Volkert van der G., LJN: AI0123, waarin bij de verdachte thuis 35 condooms werden aangetroffen met daarin een mengsel van kaliumchloraat, suiker en zwavelzuur, en waarvan volgens een deskundige brandstichting de enige bekende toepassing in de praktijk was. Ten slotte bestrijdt de steller van het middel de overweging van het hof, inhoudende dat hoe en wanneer de ontploffing plaatsvindt en dus of personen en goederen worden getroffen afhangt van de fysische reactie, en dat dit buiten de macht van de maker valt, en dat croftybommen aldus naar hun aard juist bestemd zijn om personen en goederen te treffen. Immers zou juist die ongewisheid en oncontroleerbaarheid de croftybom uitermate ongeschikt maken als wapen gezien het ondubbelzinnige effect dat met het gebruik van een wapen wordt beoogd.
3.5.
Van belang zijn de volgende bepalingen, zoals deze golden ten tijde van het tenlastegelegde feit (en thans nog gelden):
Art 2. WWM:
- ‘1.
Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
Categorie II
- 7o.
voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, met uitzondering van explosieven voor civiel gebruik indien met betrekking tot deze explosieven erkenning is verleend overeenkomstig de Wet explosieven voor civiel gebruik.’
Art. 26. WWM:
- ‘1.
Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.’
3.6.
De bestemming van een voorwerp is volgens artikel 2, eerste lid, Categorie II, onder 7 van de WWM het beslissende criterium. In de literatuur wordt dat criterium bekritiseerd: ‘De wetgever heeft ten onrechte in de omschrijving[en] sub 7 [en 8] het ‘doel’ van de voorwerpen (‘personen’ of ‘zaken’) opgenomen en heeft niet volstaan met de eigenschappen van de voorwerpen. Daarmee heeft de wetgever het karakter van de wapenwetgeving uit het oog verloren. Het gaat er daarbij immers om dat voorwerpen die in het algemeen gevaarlijk zijn, worden gereglementeerd. Of het ‘bedreigde’ object een persoon of een goed is, doet daarbij niet ter zake.’1. Deze kritiek heeft voor de onderhavige zaak geen belang. Dat de zogenaamde croftybom gevaarlijk is en in zoverre dus gelet op het karakter van de wapenwetgeving daarbinnen past is wel duidelijk. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat croftybommen op zeer eenvoudige wijze kunnen worden gemaakt en dat de explosie van deze bommen louter vermaak dient. Ter illustratie hiervan wordt verwezen naar talloze filmpjes geplaatst op www.youtube.com, waarop te zien zou zijn dat veelal jonge minderjarige jongens ter vermaak een croftybom vervaardigen en laten exploderen. Een eenvoudige zoekopdracht via datzelfde youtube levert echter een heel ander beeld op. Talloze filmpjes laten zien hoe jongeren zich op die manier zichzelf of anderen verwonden. In zijn speurtocht op het internet had verdachte eveneens gemakkelijk kennis hebben kunnen nemen van de website van de politie, alwaar in ieder geval al sinds 26 juni 2007 — en dus voordat het bewezenverklaarde feit plaatsvond — wordt gewaarschuwd voor het fabriceren van croftybommen aangezien zij ernstige verwondingen veroorzaken.2.
3.7.
Bij de vraag of of een croftybom een voorwerp is bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing gaat het uiteraard niet (slechts) om de subjectieve bestemming. Bepalend is dus niet zonder meer of verdachte bijvoorbeeld van plan was een vuilnisbak te beschadigen. Overigens kan worden aangenomen dat verdachte in ieder geval de bedoeling had de croftybom tot ontploffing te brengen. Ik kom daarop hieronder in het kader van het beroep op het arrest van het Hof Amsterdam inzake Volkert van der G. nog even terug. Het gaat primair om de objectieve bestemming. De centrale vraag is of de vervaardigde croftybom naar zijn aard bestemd is om personen of zaken te treffen. Het hof heeft het juiste criterium aangelegd. Dat het hof ter onderbouwing van die bestemming acht slaat op de geschiktheid van het voorwerp doet daaraan niet af, hoewel natuurlijk niet elk voorwerp dat geschikt is om personen of zaken te treffen daartoe ook bestemd is. Hier geldt dat de bestemming voortvloeit uit het gevaar dat het niet of nauwelijks te controleren tot ontploffing brengen van zo'n croftybom met zich brengt. Zo zal doorgaans reeds de plaats waar de fles met inhoud wordt geplaatst worden beschadigd.3. Het hof heeft terecht in aanmerking genomen dat de ontploffing buiten de macht van de maker van de bom ligt. Dat de bom als regel tot ontploffing komt staat wel vast, maar het moment is ongewis. Ik verwijs maar weer naar de verschillende filmpjes op youtube. Ik zeg het nog wat anders. Niet voor betwisting is vatbaar dat de croftybom bestemd is tot ontploffing. Dat is voor de jeugd kennelijk het ‘leuke’ eraan. Een ontploffing waarbij geen (personen of) zaken worden getroffen laat zich moeilijk denken. Daarmee staat tevens de bestemming personen of zaken te treffen vast.
3.8.
De in het middel vervatte klacht dat de croftybom niet kan worden aangemerkt als wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, Categorie II, onder 7 van de WWM omdat de croftybom niet als voorbeeld wordt genoemd in de Richtlijn Strafvordering WWM en de door de steller van het middel daaraan verbonden conclusie dat in die richtlijn alleen wapens in de ware zin van het woord zijn opgenomen is ongegrond. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat alleen wapens in de ware zin van het woord, zoals handgranaten, landmijnen, molotov-cocktails en vlammenwerpers onder die wettelijke term mogen worden gebracht. In het oordeel van het hof ligt besloten dat niet alleen de door de raadsman opgesomde voorwerpen kunnen worden aangemerkt als voorwerpen bestemd om goederen of zaken te treffen. De categorisering in de Richtlijn van een aantal voorwerpen onder Categorie II sub 7 is niet limitatief. Dat zou veronderstellen dat de interpretatie van de woorden ‘bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing’ in artikel 2 WWM is voorbehouden aan het openbaar ministerie. Bij de interpretatie van de genoemde woorden heeft de rechter echter het laatste woord. Anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld, kan juist uit het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 18 juli 2003 in de zaak tegen Volkert van der G., LJN: AI0123 steun worden gevonden voor het oordeel van het hof in onderhavige zaak. Ten aanzien van de vraag of condooms gevuld met kaliumchloraat, suiker en zwavelzuur kunnen worden aangemerkt als voorwerpen in de zin van de WWM overwoog het Gerechtshof Amsterdam in voornoemde zaak immers het volgende:
‘Terecht erkennen de raadslieden in hoger beroep dat de bedoelde richtlijn niet dwingend een wettelijke term — zoals in dit geval de term ‘voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van een ontploffing’— kan invullen. Het is dus niet nodig de — juiste — desbetreffende overweging van de rechtbank te herhalen.
Het betoog in hoger beroep houdt in dat slechts zes voorwerpen onder die wettelijke term mogen worden gebracht: bom, handgranaat, landmijn, molotov-cocktail, mijn en vlammenwerper. Daarvoor meent de verdediging steun te vinden in de bedoelde richtlijn, die inderdaad alleen deze zes uitdrukkelijk noemt, zoals ook de wetsgeschiedenis, jurisprudentie en doctrine volgens de verdediging geen andere voorbeelden zouden noemen. Die steun is echter niet toereikend, nu nergens met zoveel woorden, of ten minste impliciet, uit de wetsgeschiedenis naar voren komt dat alleen deze zes onder de wettelijke term mogen worden gebracht en andere voorwerpen die zonder taalkundig bezwaar onder die wettelijke term kunnen worden gebracht, niet. Ook is het niet juist dat de doctrine geen andere voorbeelden dan de zes zou noemen, want men vindt daarin ook explosieven en dynamiet vermeld. Bovendien volgt uit de tekst van de wet zelf onontkoombaar dat ook andere dan de zes voorwerpen onder de wettelijke term zijn begrepen, namelijk explosieven voor civiel gebruik (voor zover geen in de wet genoemde erkenning met betrekking tot die explosieven is verleend). De bepleite beperkte uitleg van de wettelijke term moet dus worden afgewezen.
Dit verweer wordt verworpen.’
Het oordeel van het Hof in Amsterdam in onderhavige zaak is in overeenstemming met de Memorie van Toelichting.4. Daarin staat immers niet (limitatief) vermeld wat moet worden verstaan onder ‘voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing’. De oorspronkelijke regeling wapens en munitie (vervallen op 1 januari 1997) ging daar dieper op in.5. Daar werden genoemd: bommen, explosieven en soortgelijke voor ontploffing of het veroorzaken van brand bestemde voorwerpen. Een bom was volgens de toelichting op diezelfde regeling ‘een voorwerp dat (mede) bestaat uit of gevuld is met een ontplofbare stof en een ontstekingsinrichting’. Wanneer de bestemming niet reeds uit de aard van het voorwerp kan worden afgeleid, zal doorslaggevend zijn de kennelijke bedoeling van degene die het voorhanden heeft. Mede van belang kan aldus de vraag zijn of verdachte de bedoeling heeft gehad om personen en of zaken door middel van ontploffing te treffen. Het hof heeft overwogen dat het feit dat de bedoeling van verdachte en zijn mededaders uitsluitend was om de flessen te laten ontploffen er niet aan af doet dat de croftybommen voorwerpen zijn als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 7 van de WWM. Uit die overweging, en zoals is op te maken uit het door de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte verweer, hiervoren weergegeven onder 3.2., leid ik af dat verdachte aldus de bedoeling heeft gehad om zaken (te weten flessen) door middel van ontploffing te treffen. Uit die bedoeling leid ik af dat de croftybom bestemd was voor het treffen van zaken door ontploffing, en aldus dat er sprake is van een voorwerp als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 7 van de WWM.
Voorts heeft het hof het verweer dat kenmerkend voor een croftybom is dat het moment van de ontploffing zeer onvoorspelbaar is en dat er aldus geen sprake is van een voorwerp als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 7 van de WWM op goede gronden verworpen. Weliswaar is het zo dat niet met grote nauwkeurigheid vaststaat wanneer de croftybom zal exploderen, maar verdachte heeft uit de beschrijving op internet-encyclopedie Wikipedia, waarnaar in de toelichting op het middel wordt verwezen, wel kunnen opmaken dat de croftybommen, als ze al niet direct exploderen, in ieder geval na enige tijd (soms tot meer dan 10 minuten) exploderen. De ongewisheid heeft betrekking op het tijdstip van ontploffing, maar niet op de ontploffing zelf. De stelling dat die ongewisheid en oncontroleerbaarheid ertoe zouden moeten leiden dat croftybommen ongeschikt zijn om als wapen te worden gebruikt gaat dan ook niet op.
Het eerste middel faalt mitsdien.
4.1.
Het tweede middel klaagt onder verwijzing naar de artikelen 358, derde lid, Sv en 359, tweede lid, Sv dat het hof heeft verzuimd te responderen op het door verdachte voorgedragen beroep op een strafuitsluitingsgrond, inhoudende dat verdachte niet bewust de wet overtrad.
4.2.
Het hof heeft het hiervoor onder 3.2. weergegeven pleidooi van de raadsman van verdachte kennelijk niet opgevat als een strafuitsluitingsgrond. Dat is niet onbegrijpelijk mede in aanmerking genomen dat de raadsman van verdachte niet een nadrukkelijk beroep op een strafuitsluitingsgrond heeft voorgedragen.6. Weliswaar heeft de raadsman van verdachte ter terechtzitting verwezen naar HR 10 juni 1986, NJ 1987, 85, waarin de Hoge Raad heeft bepaald dat voor de strafbaarheid van een (nader genoemd) misdrijf uit de Vuurwapenwet (het ging om voorhanden hebben resp. afleveren — in de collectie opnemen — van Deco-wapenen door Wehkamp) vereist is dat de dader zich in meerdere of mindere mate er van bewust is geweest dat zijn gedraging(en) betrekking had(den) op vuurwapenen of munitie als bedoeld in die wet. Ik ga ervan uit dat deze rechtspraak tevens van toepassing is op de misdrijven uit de Wet wapens en munitie. De beslissing van Hoge Raad is immers vooral te begrijpen vanuit het uitgangspunt dat bij misdrijven een schuldvorm bewezen dient te worden. Over het bewijs van de opzet klaagt het middel in ieder geval niet. Daarom laat ik de vraag of de meerdere of mindere mate van bewustheid kan worden afgeleid uit de bewijsmiddelen verder buiten beschouwing.7. In het pleidooi wordt het beroep op onbewustheid niet gekwalificeerd als één van de strafuitsluitingsgronden. De raadsman stelt in zijn pleidooi bijvoorbeeld niet uitdrukkelijk dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld (in de vorm van rechtsdwaling). Hij volstaat met een beroep op onwetendheid en voegt daaraan niet toe dat verdachte op nader aan te geven gronden ook niet behoefde te weten dat hij een verboden handeling verrichtte. Door te stellen dat er filmpjes op internet staan, zijn moeder zijn handelen niet verbood en hij gewond raakte wordt nog niet uitdrukkelijk een beroep op de verschoonbaarheid van de dwaling van verdachte gedaan. Aan zijn beroep op onwetendheid verbindt de raadsman in zijn pleidooi evenmin bijvoorbeeld het gevolg dat verdachte van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen. Dat gevolg kan ik uitsluitend opmaken uit de toelichting op het middel, waarin onder verwijzing naar het ter terechtzitting genoemde arrest van 10 juni 1986, NJ 1987,85 wordt aangevoerd dat ‘verzoeker zou behoren te worden ontslagen van rechtsvervolging, nu hij zich er geen moment van bewust is geweest dat zijn gedraging betrekking had op een wapen in de zin van de WWM’.
Het tweede middel faalt mitsdien eveneens.
5.
De voorgestelde middelen falen en kunnen met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
6.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑10‑2009
Zie http://www.politie.nl/Noord- Holland_Noord/OverDitKorps/Politiepost/Nummer2/croftybom_levensgevaarlijk.asp:‘De politie waarschuwt bewoners van deze regio zich niet in te laten met het fabriceren van bommen. Ze kunnen ernstige verwondingen veroorzaken. Ook het oprapen van een (nog) niet geëxplodeerde fles met inhoud is gevaarlijk. Elders in Nederland zijn hierbij ook al gewonden gevallen.’
Op youtube bevindt zich bijvoorbeeld ook een filmpje waarop te zien is dat degene die de fles op een stenen ondergrond plaatst zich er hardop over verbaasd dat die ondergrond wordt beschadigd.
Regels inzake het vervaardigen, verhandelen, vervoeren, voorhanden hebben, dragen enz. van wapens en munitie (Wet wapens en munitie), Kamerstuk 1996–1997, Hand. II, 25 413, nr. 3: Memorie van Toelichting.
Zie G.J.M. Corstens, ‘Het Nederlands Strafprocesrecht’, 6de druk, 2008, p. 732: ‘Voor de verdediging geldt hier de eis van het ‘uitdrukkelijk voorgedragen verweer’ van art. 358 lid 3. Dat verweer zal wel iets om het lijf moeten hebben, wil het de rechter dwingen tot uitdrukkelijke en gemotiveerde beantwoording. Wie zo maar wat roept en niet duidelijk en gemotiveerd zijn standpunt verwoordt, mag er niet op rekenen van de rechter een antwoord te krijgen.’
Gelet op het arrest in Promisvorm vergt dit nog wel enig zoek- en redeneerwerk. Aan de opzeteis zijn voor andere bewezenverklaarde delicten uitvoerige beschouwingen gewijd.