Einde inhoudsopgave
Mijnbouwregeling
Artikel 6.3.1
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2003
- Bronpublicatie:
16-12-2002, Stcrt. 2002, 245 (uitgifte: 19-12-2002, regelingnummer: WJZ02063603)
- Inwerkingtreding
01-01-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2002, Stcrt. 2002, 245 (uitgifte: 19-12-2002, regelingnummer: WJZ02063603)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Mijnbouw
Waterrecht (V)
Energierecht (V)
1.
De apparatuur bedoeld in artikel 52, derde lid, van het besluit is geschikt voor het waarnemen en registreren van:
- a.
horizontaal zicht, in bijzonder het meteorologische optisch bereik;
- b.
mate van bewolking en hoogte wolkenbasis;
- c.
actueel weer, met inbegrip van de neerslag;
- d.
windrichting en -snelheid;
- e.
temperatuur van de lucht en van het zeewater;
- f.
relatieve vochtigheid, dan wel dauwpunttemperatuur;
- g.
luchtdruk, en
- h.
hoogte, periode, dan wel spectrum en richting van de golven.
2.
De apparatuur, bedoeld in het eerste lid, is betrouwbaar, werkt nauwkeurig en is op een geschikte plaats opgesteld. De apparatuur en opstelling behoeven voor gebruik de goedkeuring van de directeur van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut.
3.
Met de in het eerste lid genoemde apparatuur worden op continuebasis waarnemingen verricht, op grond waarvan tenminste eenmaal per tien minuten een waarneemrapport, met daarin het tijdstip van waarnemen, wordt opgemaakt. Dit rapport wordt binnen vijf minuten doorgegeven aan de directeur van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut met gebruikmaking van een standaardformaat. Als standaardformaat wordt gebruikt de Manual on codes/international codes van de World Meteorological Organisation No. 306, dan wel een vergelijkbare, door de directeur goedgekeurde standaard.