Einde inhoudsopgave
Omgevingsbesluit - Nota van toelichting
Afdeling 8.4 Grondexploitatie
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
03-07-2018, Stb. 2018, 290 (uitgifte: 31-08-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Omgevingswet
Artikel 8.13 (kostenverhaalplichtige activiteiten) [artikel 12.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet]
De in artikel 8.13 opgenomen activiteiten komen overeen met de kostenverhaalplichtige activiteiten onder de Wet ruimtelijke ordening, zoals aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het betreft activiteiten waarbij een initiatiefnemer bouwactiviteiten gaat verrichten. De terminologie is aangepast aan de terminologie van de Omgevingswet en het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Wanneer op een locatie een of meer van deze activiteiten kan of kunnen worden verricht, worden de kosten verhaald die het bevoegd gezag maakt voor de aanleg van openbare voorzieningen en andere kostensoorten die op grond van de Omgevingswet daarvoor zijn aangewezen. De kostensoorten die bij activiteiten als bedoeld in artikel 8.13 van dit besluit kunnen worden verhaald, zijn op grond van artikel 8.15 in bijlage IV aangewezen.
Onderdeel a
De activiteit bouw van een of meer gebouwen met een woonfunctie, genoemd onder a, komt overeen met de activiteit, aangewezen in artikel 6.2.1, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening. De activiteit is van toepassing vanaf de bouw van één woning. Uit een oogpunt van rechtsgelijkheid en rechtvaardigheid draagt ook de eigenaar van één kavel zijn deel bij. Hij heeft immers dezelfde soort profijt van de voorzieningen die worden getroffen als de andere eigenaren met meer kavels. Wanneer die eigenaar niet zou behoeven te betalen, dan zouden zijn kosten drukken op de andere eigenaren of het bevoegd gezag. Voorts zou bij een ondergrens van één woning een gemeente die honderden vrije kavels wil realiseren daarvoor in het geheel geen kostenverhaal meer kunnen plegen. Op die manier zou het systeem voor kostenverhaal onvolledig zijn. Bovendien leidt een ondergrens van meerdere woningen gemakkelijk tot handhavingsproblemen. Bij de bouw van een aantal eengezinswoningen is het niet moeilijk om de eigendom te splitsen in eenheden die onder de drempel voor kostenverhaal zouden vallen.
Onderdeel b
De activiteit bouw van een of meer hoofdgebouwen, genoemd onder b, komt overeen met de activiteit, aangewezen in artikel 6.2.1, aanhef en onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening. Bij percelen voor bedrijfsbebouwing en maatschappelijke functies is van belang dat de activiteit een hoofdgebouw betreft. Ondergeschikte bouwwerken spelen geen rol voor het kostenverhaal. Het begrip ‘hoofdgebouwen’ moet dus worden uitgelegd in het licht van de doelstelling van deze bepaling, namelijk kostenverhaal. In het algemeen zal een eerste aanvraag om een omgevingsvergunning, die tot gevolg heeft dat het perceel in gebruik wordt genomen voor de nieuwe gebruiksfunctie, worden aangemerkt als een aanvraag voor een hoofdgebouw. Dat later waarschijnlijk nog een ander gebouw op het perceel wordt gebouwd, dat vervolgens als belangrijkste moet worden aangemerkt, doet daarbij niet ter zake. Als een eerste aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend, die tot gevolg heeft dat het perceel in gebruik wordt genomen voor de nieuwe gebruiksfunctie, behoort aan die aanvraag de exploitatiebijdrage voor het gehele perceel te worden verbonden.
Onderdeel c
De activiteit, uitbreiding van bestaande gebouwen (met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met één of meer gebouwen met een woonfunctie, bijvoorbeeld een bedrijfswoning, kan aanleiding geven voor kostenverhaal. Deze bepaling komt overeen met de activiteit, aangewezen in artikel 6.2.1, aanhef en onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Onderdeel d
Ten opzichte van het Besluit ruimtelijke ordening is de activiteit, aangewezen onder d, een nieuwe activiteit waarvoor de verplichting tot kostenverhaal geldt. Het betreft de bouw van een gebouw, dat geen hoofdgebouw is, met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte. Abusievelijk waren losstaande gebouwen (anders dan een hoofdgebouw) tot nog toe niet aangewezen als verhaalsplichtige activiteit, terwijl daarvoor wel kosten kunnen worden gemaakt. De gelegenheid is daarom benut om deze activiteit toe te voegen.
In het Besluit ruimtelijke ordening werd als bouwactiviteit aangewezen: de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2bruto-vloeroppervlakte. De activiteit is indertijd op verzoek van de Tweede Kamer1. opgenomen. Hoewel de term ‘kassen’ als zodanig niet terugkeert in dit artikel, is het artikel er wel op van toepassing omdat een kas onder het begrip ‘gebouw’ valt zoals dit onder de Omgevingswet wordt gehanteerd (zie de bijlage bij het Besluit bouwwerken leefomgeving). Omdat onderdeel d van dit artikel ziet op de bouw van gebouwen met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte brengt dit besluit geen verandering teweeg ten aanzien van het kostenverhaal vanwege de bouw van kassen.
Onderdelen e en f
De activiteiten, genoemd onder e en f, komen overeen met de activiteiten, aangewezen in artikel 6.2.1, aanhef en onder d en e, van het Besluit ruimtelijke ordening. Kostenverhaal kan ook aan de orde zijn bij verbouwingen van bestaande gebouwen voor een woonfunctie of een andere gebruiksfunctie. Een voorbeeld is de noodzaak om aanvullende parkeervoorzieningen of aanvullende bereikbaarheidsvoorzieningen aan te leggen. In dit besluit zijn de wijzigingen naar de volgende gebruiksfuncties opgenomen: van een andere gebruiksfunctie naar een woonfunctie, een kantoorfunctie, een winkelfunctie of een bijeenkomstfunctie voor het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse. Dit laatste heeft tot gevolg dat de bijeenkomstfunctie, die in het Besluit bouwwerken leefomgeving een bredere reikwijdte heeft, alleen op horeca ziet. Onverkorte toepassing van het begrip ‘bijeenkomstfunctie’ zou tot een verruiming leiden ten opzichte van de huidige situatie, welke verruiming niet wordt voorgestaan.
Om te voorkomen dat ook bij kleine wijzigingen exploitatieregels of exploitatievoorschriften moeten worden opgesteld, wat niet doelmatig is, is voorts een ondergrens gesteld van een aantal van 10 voor woningen en 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte voor de andere gebruiksfuncties.
Artikel 8.14 (afzien van kostenverhaal) [artikel 12.1, vijfde lid, van de Omgevingswet]
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 12.1, vijfde lid, van de Omgevingswet. Dit artikel regelt dat het bevoegd gezag in de in dit artikel bedoelde gevallen kan besluiten om af te zien van kostenverhaal. Dit omdat in deze gevallen de kosten die met het kostenverhaal zijn gemoeid niet altijd opwegen tegen de te verhalen kosten. De in dit artikel opgenomen uitzonderingen komen overeen met die uit artikel 6.2.1a van het Besluit ruimtelijk ordening.
Onderdeel a
Onderdeel a betreft gevallen waarin de netto-opbrengsten van het exploitatieplan niet opwegen tegen de bestuurlijke kosten. Het gaat dan om de totale opbrengst van de op grond van het exploitatieplan bij de omgevingsvergunning te innen exploitatiebijdragen, waarvan de kosten die de aanvrager maakt mogen worden afgetrokken. Als sprake is van een bedrag dat hoger is dan het in onderdeel a genoemde bedrag, is het bevoegd gezag verplicht de kosten te verhalen.
Onderdeel b
In de situatie, bedoeld in onderdeel b, is geen sprake van kosten voor het bouw- en woonrijp maken van gronden, maar veelal alleen van apparaatskosten die hiervoor worden gemaakt. Als het bevoegd gezag alleen zulke kosten maakt, kan het die kosten veelal verrekenen via de leges. Er is dan geen aanleiding om die kosten via dit hoofdstuk te verhalen.
Onderdeel c
In onderdeel c gaat het om voorzieningen waarvan het bevoegd gezag veelal de kosten ook na vaststelling van het ruimtelijk besluit nog zal kunnen verhalen via een overeenkomst. Voorbeelden zijn het maken van een inrit naar de openbare weg of een aansluiting op het riool.
Artikel 8.15, in samenhang met bijlage IV (verhaalbare kosten-soorten) [artikelen 12.1, eerste lid, aanhef en onder b, en 12.6, vierde lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet]
De kostensoorten die bij activiteiten als bedoeld in artikel 8.13 van dit besluit kunnen worden verhaald, zijn op grond van artikel 8.15 in bijlage IV aangewezen.
De kostensoortenlijst is niet alleen van toepassing op het verhaal van kosten die binnen het gebied zijn gemaakt, maar ook op het verhalen van gebiedsoverstijgende kosten als het exploitatiegebied daar ten dele profijt van heeft, mits de kosten naar evenredigheid worden toebedeeld en de kosten toerekenbaar zijn aan dat gebied (in overeenstemming met artikel 12.6, derde lid, van de Omgevingswet). Dit betekent bijvoorbeeld dat voor de kostensoort genoemd onder b ‘het slopen, verwijderen en verplaatsen van opstallen, obstakels, funderingen, kabels en leidingen’ alleen die sloopkosten verhaald mogen worden die in relatie staan tot het bouw- en woonrijp maken van het exploitatiegebied.
De in de bijlage opgenomen kostensoorten komen grotendeels overeen met de kostensoorten die in de artikelen 6.2.3, 6.2.4 en 6.2.5 van het Besluit ruimtelijke ordening waren opgenomen. Enkele van die kostensoorten zien, ter uitvoering van het verdrag van Valletta, tevens op kostenverhaal vanwege het belang van het behoud van archeologische monumenten en staan daarom ook in deze kostensoortenlijst, zoals hieronder wordt beschreven.
Onder de kostensoort het aanleggen van groenvoorzieningen (a onder 7°) wordt alles begrepen dat redelijkerwijs tot een groenvoorziening is te rekenen, zoals openbare parken, plantsoenen, speelplaatsen, trapvelden en speelweiden.
Onder de in onderdeel c genoemde kostensoort ‘grondwerken’ vallen alle benodigde grondwerken zoals afgraven of ophogen van grond en het egaliseren van de grond.
Onder de in onderdeel g genoemde kostensoort ‘het vaststellen van een omgevingsplan, het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, het verlenen van een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit of het vaststellen van een projectbesluit inclusief het daarvoor benodigde onderzoek’ vallen zowel de personele kosten (van het bevoegd gezag) als de externe plankosten.
Onder het ‘benodigde onderzoek’ wordt verstaan de kosten die voorheen in art. 6.2.3 onder a Besluit ruimtelijke ordening genoemd waren. Dat zijn de kosten voor het verrichten van onderzoek, waaronder in ieder geval begrepen grondmechanisch en milieukundig bodemonderzoek, akoestisch onderzoek, ander milieukundig onderzoek, archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek.
In onderdeel n komt de kostensoort ‘andere werkzaamheden door het gemeentelijk apparaat te verrichten’ uit artikel 6.2.4, aanhef en onder j, van het Besluit ruimtelijke ordening terug. Over onder andere deze kostensoort worden in de Regeling plankosten exploitatieplan regels gesteld over de hoogte en begrenzing ervan. Die regeling komt ook onder de Omgevingswet terug op basis van artikel 12.6, vijfde lid.
De kostensoort ‘opzetten en begeleiden van gemeentelijke ontwerpcompetities en prijsvragen’ komt niet meer terug. Dit omdat uit onderzoek is gebleken dat de hiervoor genoemde competitie op andermans grond nauwelijks voorkomt. Voor zover het voorkomt kan dit uit de algemene middelen worden gefinancierd.
De kostensoort ‘kosten uit een oogpunt van milieuhygiëne, archeologie of volksgezondheid noodzakelijke voorzieningen’ (artikel 6.2.5, aanhef en onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening) is opgegaan in de kostensoort ‘maatregelen en voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit’ (bijlage IV, onder h). Hiermee worden twee kostensoorten geïntegreerd, namelijk artikel 6.2.4 onder d en art. 6.2.5 onder i van het Besluit ruimtelijke ordening. Hiermee wordt de kostensoortenlijst overzichtelijker en wordt bovendien aangesloten op de terminologie in de Omgevingswet. Wat onder ‘fysieke leefomgeving’ wordt begrepen is af te leiden uit artikel 1.2 van de Omgevingswet. In dat artikel wordt beschreven wat het begrip ‘fysieke leefomgeving’ in ieder geval omvat. Daarom is een beperking tot milieuhygiëne, archeologie of volksgezondheid in het stelsel van de Omgevingswet niet nodig noch gewenst. Met deze aanpassing wordt bereikt dat de kosten van alle noodzakelijke maatregelen voor het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit kunnen worden verhaald. Van belang is daarbij wel het gebruik van het woord ‘noodzakelijk’. Dit is een belangrijke beperking voor de te verhalen kosten, de maatregelen waarvan de kosten worden verhaald moeten noodzakelijk zijn voor het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Naast de kosten voor de voorzieningen van milieuhygiëne, archeologie of volksgezondheid, die onverminderd onder deze grondslag vallen, kunnen bijvoorbeeld ook maatregelen worden begrepen als het uitkopen van hindercirkels, maatregelen ter verantwoording van het groepsrisico, maatregelen ter bescherming van natuurwaarden en volksgezondheid, bodemsaneringsmaatregelen. Maar ook het aanleggen van geluidsschermen, of fysieke maatregelen voor het behoud in situ van archeologische monumenten en het opruimen van niet-gesprongen explosieven (NGE's) maken onderdeel uit van deze kostensoort.
Artikel 8.16 (wijze van berekenen kostenverhaal) [artikel 12.6, vierde lid, van de Omgevingswet]
Dit artikel regelt welke kosten en opbrengsten in de exploitatieopzet opgenomen moeten worden. De wijze van berekenen komt overeen met de wijze van berekenen, bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, onder 1° tot en met 6°, van de Wet ruimtelijke ordening, in samenhang met artikel 6.2.8 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Eerste lid, onderdeel a
Het eerste lid, onder a, is van belang voor de situatie waarin meerdere gronden worden ingebracht waartussen verevening van de te verhalen kosten dient plaats te vinden. De woorden ‘voor zover nodig’ geven aan dat niet in alle gevallen de waarde van de gronden is vereist. Zo is een raming van de waarden van de gronden niet nodig als het verrichten van de activiteit niet leidt tot kosten die voor verevening in aanmerking komen. Van een dergelijke situatie is bijvoorbeeld sprake als er maar één exploitant is.
De waarde van de grond moet worden bepaald aan de hand van objectief bepaalbare maatstaven. Zo zal voor gronden die onteigend zijn of waarvoor een onteigeningsbesluit is genomen, of die op onteigeningsbasis zijn verworven, de waarde gelijk zijn aan de schadeloosstelling krachtens de Onteigeningswet. In andere gevallen zal steeds de marktprijs moeten worden bepaald.
Eerste lid, onderdeel b
De kosten bedoeld in het eerste lid, onder b, hebben betrekking op de raming van alle kosten, opgenomen in bijlage IV bij artikel 8.15 van dit besluit. Daaronder vallen ook de kosten voor nadeelcompensatie aan derden, bedoeld in afdeling 15.1 van de Omgevingswet (bijlage IV, onder i).
Eerste lid, onderdeel c
In onderdeel c worden de opbrengsten beschreven die in de exploitatieopzet worden opgenomen. Dit onderdeel komt overeen met artikel 6.2.7, onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening. In artikel 6.2.7, onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening wordt gesproken over ‘opbrengsten als gevolg van de uitgifte van de gronden in het exploitatiegebied’. Met de nieuwe formulering is beoogd de redactie meer te laten aansluiten bij de mogelijkheden die de Omgevingswet geeft voor organische gebiedsontwikkeling, dat wil zeggen voor die situaties waarin het Omgevingsplan ruimte laat voor verschillende ontwikkelingen en nog niet vaststaat welke ontwikkeling uiteindelijk zal worden gerealiseerd. De opbrengsten zijn het gevolg van de waardestijging van de grond als gevolg van bijvoorbeeld het wijzigen van de functie van agrarisch gebied naar woongebied.
Eerste lid, onderdeel d
In onderdeel d is bepaald dat subsidies en bijdragen van derden ook in de exploitatieopzet opgenomen moeten worden. Dit onderdeel komt overeen met artikel 6.2.7 onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierdoor wordt inzichtelijk wat de totale kosten en opbrengsten zijn. Bovendien moeten de subsidies en bijdragen in mindering worden gebracht op de totale kosten voor het berekenen van de te verhalen kosten. Artikel 6.2.7, onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening is niet overgenomen omdat het in rekening brengen van mogelijke opbrengsten voor het in exploitatie brengen van gronden die in de naaste toekomst voor bebouwing in aanmerking komen, zou kunnen leiden tot baatafroming. De gronden bedoeld in dit onderdeel zijn de gronden waarop een kostenverhaalplichtige activiteit verricht kan worden en betreft dus niet noodzakelijkerwijs alle gronden in een exploitatiegebied.
Eerste lid, onderdeel e
Onderdeel e komt overeen met artikel 6.13, eerste lid, sub c, onder 3 van de Wet ruimtelijke ordening en schrijft voor dat van de ramingen die worden gedaan ook de peildatum waarop die ramingen betrekking hebben worden opgenomen in de exploitatieopzet.
Tweede lid
Het tweede lid regelt dat als de verhaalbare kosten hoger zijn dan de opbrengsten, geen hoger bedrag wordt verhaald dan die opbrengsten (hetgeen ook wel ‘macro-aftopping’ wordt genoemd). Als de exploitatieopzet een negatief saldo vertoont, dient de gemeente voor dekking van het tekort zorg te dragen of een ander plan op te stellen dat geen tekort vertoont. Die dekking kan de gemeente zelf leveren, maar daarover kunnen ook met een derde partij afspraken worden gemaakt. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeenten meer kosten verhalen dan de particuliere eigenaren kunnen dragen.
Artikel 8.17 (exploitatiebijdrage) [artikel 12.8, vierde lid, van de Omgevingswet]
Dit artikel regelt de vaststelling van de exploitatiebijdrage. Kosten die de initiatiefnemer al zelf heeft gemaakt gaan van de bijdrage af. Bijvoorbeeld als de initiatiefnemer zelf een stuk weg heeft aangelegd. Of wanneer de kosten zien op de inbrengwaarde. De kosten kunnen niet meer bedragen dan de in de exploitatieopzet geraamde te verhalen kosten. De kosten worden verdeeld naar rato van de opbrengsten, waarbij de functies die in het omgevingsplan worden toegedeeld aan locaties een belangrijke rol spelen bij het bepalen van de opbrengsten. Zo hebben bijvoorbeeld vrijesectorwoningen een hogere opbrengst dan sociale huurwoningen.
Artikel 8.18 (afrekening) [artikel 12.9, tweede lid, van de Omgevingswet]
Dit artikel verplicht gemeenten om in het omgevingsplan regels over de eindafrekening op te nemen. Het betreffen nadere regels ter aanvulling op de regels die al in artikel 12.9, eerste lid, van de Omgevingswet over afrekening worden gesteld.
Eerste lid
Bij het opleggen van de exploitatiebijdrage zal veelal gewerkt moeten worden met ramingen. Het kan zijn dat uiteindelijk de werkelijk gemaakte kosten van de grondexploitatie hoger of lager uitvallen. Dat betekent dat de nadelen en voordelen van een verkeerde raming aan het bevoegd gezag toevallen. Het past niet bij een systeem van kostenverhaal om meer kosten te verhalen dan er werkelijk gemaakt worden. Dat pleit voor een systeem dat uiteindelijk wordt afgerekend op basis van werkelijk gemaakte kosten. Op basis van artikel 12.9 van de wet wordt er na afronding van de kostenverhaalsplichtige activiteit afgerekend en is daarvoor een herberekening nodig. De wet, artikel 12.9, tweede lid, regelt dat bij Omgevingsbesluit regels kunnen worden gesteld over die herberekening. Die herberekening kan op basis van de wet leiden tot het geheel of gedeeltelijk terugbetalen van het teveel betaalde, maar niet tot een naheffing als blijkt dat er toch meer kosten zijn gemaakt. Uit een oogpunt van rechtszekerheid voor de eigenaren is het ongewenst dat nadat de kosten zijn verhaald de eigenaar in een later stadium geconfronteerd kan worden met een naheffing. Dat klemt temeer nu hij geen invloed kan uitoefenen op deze kosten. Voorts stimuleert een dergelijk systeem het bevoegd gezag onvoldoende de kosten in de hand te houden. Daarom is ervoor gekozen om, net als onder de Wet ruimtelijke ordening, het risico van een hogere eindafrekening bij het bevoegd gezag te laten.
Tweede lid
Volledige verrekening heeft echter als nadeel dat het bevoegd gezag onvoldoende wordt geprikkeld om te besparen op de kosten. Het behaalde voordeel moet immers geheel of gedeeltelijk worden doorgesluisd naar de particuliere eigenaren. Daarom wordt, net als onder de Wet ruimtelijke ordening, een meevaller in de totale kosten van de grondexploitatie niet geheel versleuteld. Voor zover de bereikte besparing een marge van vijf procent niet te boven gaat, is geen restitutie nodig. Als wel restitutie moet plaatsvinden, mag het bevoegd gezag het bedrag onder de drempelwaarde behouden. Dit systeem bevat enerzijds stimulansen voor het bevoegd gezag om de kosten goed te ramen en in de hand te houden en doet anderzijds in voldoende mate recht aan de principes van kostenverhaal.
Artikel 8.19 (uitwerking exploitatieregels en exploitatievoorschriften) [artikel 12.5, derde lid, van de Omgevingswet]
Eerste lid, aanhef en onder a en b
Het eerste lid, aanhef en onder a en b, is met name van belang voor de situatie dat een particuliere eigenaar opdrachtgever is voor de grondexploitatie. Het bevoegd gezag kan in een dergelijk geval een aantal eisen stellen, in de eerste plaats aan het bouwrijp maken van de gehele locatie. Daarbij kunnen ook eisen worden gesteld over een tijdvak of fasering van de grondexploitatie. Deze eisen kunnen niet beperkt worden tot het openbare gebied, omdat het bouwrijp maken van de bouwkavels fysiek veelal niet te scheiden is van het bouwrijp maken van gedeelten van het openbare gebied. Voorts kunnen eisen gesteld worden aan de nutsvoorzieningen. Met name moet het bevoegd gezag kunnen aangeven welke nutsvoorzieningen er zullen komen en op welke plaatsen leidingen en eventuele bouwwerken en gebouwen gesitueerd moeten worden. Ook kan het bevoegd gezag bijvoorbeeld voorschrijven dat voor bepaalde kabels gebruik moet worden gemaakt van mantelbuizen. Zij moet dan de ligging daarvan aangeven zodat goed en efficiënt gebruik van de ondergrond kan worden gemaakt. Voor de openbare ruimte gaan de eisen verder. De inrichting van de openbare ruimte dient te voldoen aan door de gemeente gestelde specificaties. Veelal zal de gemeente eisen dat een werkomschrijving en een inrichtingstekening ter goedkeuring worden voorgelegd. Ook kan de gemeente eisen stellen over het toezicht op de uitvoering.
Eerste lid, aanhef en onder c
Het eerste lid, aanhef en onder c, maakt expliciet dat het aantal en de situering van de sociale huurwoningen, geliberaliseerde woningen voor middenhuur en percelen voor particulier opdrachtgeverschap ook onderdeel uit kunnen maken van de exploitatieregels en -voorschriften. Deze bepaling is noodzakelijk vanuit het oogpunt van volkshuisvesting en voor het op de juiste manier bepalen van de exploitatiebijdrage. Deze bepaling draagt eraan bij dat deze woningen bij de juiste categorie woningzoekenden terecht komen en kan speculatie voorkomen worden.
Tweede lid
Het tweede lid schrijft voor dat regels over de uitvoering ook kunnen inhouden op welke wijze de aanbestedingsregels van toepassing zijn voor de voorliggende werken en werkzaamheden (voor zover genoemd onder a). Dat is van belang voor werken vanwege de overheid die op grond van dit artikel door een particuliere opdrachtgever worden uitgevoerd. Zo kunnen voor die werken en werkzaamheden door het bevoegd gezag specifieke aanwijzingen worden gegeven die vanwege de aanbestedingsregels in acht moeten worden genomen.
Artikel 8.20 (aangewezen woningbouwcategorieën) [artikel 12.1, vierde lid, van de Omgevingswet]
Artikel 12.1, vierde lid, van de Omgevingswet bepaalt dat er exploitatieregels of exploitatievoorschriften kunnen worden gesteld als het bevoegd gezag voor de grondexploitatie eisen wil stellen aan de inrichting van het exploitatiegebied of over woningbouwcategorieën.
De aangewezen categorieën, komen overeen met de categorieën die aangewezen waren in artikel 6.2.10 van het Besluit ruimtelijk ordening. De categorie ‘sociale koopwoningen’ is daarentegen niet overgenomen uit het Besluit ruimtelijk ordening omdat die categorie, die vanwege afstemming met de woningwetgeving was opgenomen in het Besluit ruimtelijk ordening, niet meer in de woningwetgeving is opgenomen. Daarentegen is aan dit artikel de categorie ‘geliberaliseerde woningen voor middenhuur’ toegevoegd zoals die per 1 juli 2017 is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.