Zie HR 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3539, NJ 2015/24 r.o. 2.4, waarin verwezen wordt naar de MvT bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven (Stb. 2012, 1), Kamerstukken II 2009/10, 32169, 3, p. 10.
HR, 21-05-2019, nr. 17/04548
ECLI:NL:HR:2019:777
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-05-2019
- Zaaknummer
17/04548
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:777, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑05‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:285
ECLI:NL:PHR:2019:285, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:777
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0110 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 21‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal, art. 311.1 Sr. Strafmotivering, art. 22b Sr. Heeft Hof ten onrechte toepassing gegeven aan taakstrafverbod, nu uit uittreksel justitiële documentatie niet blijkt dat eerder opgelegde taakstraf is uitgevoerd dan wel tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis is bevolen? ’s Hofs vaststelling dat uit JD kan worden afgeleid dat kennelijk sprake is van situatie dat aan verdachte in 5 jaren voorafgaand aan door hem begaan feit (op 22-8-2015) wegens soortgelijk misdrijf taakstraf is opgelegd, en hij deze taakstraf heeft verricht dan wel o.g.v. art. 22g Sv tul van vervangende hechtenis is bevolen, is niet z.m. begrijpelijk aangezien JD daarvoor onvoldoende steun biedt. Enige vermelding in JD van veroordeling tot taakstraf t.z.v. misdrijf in 5 jaren voorafgaand aan feit van 22-8-2015, is vonnis van 2-6-2014 waarbij aan verdachte o.m. werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis is opgelegd. Uit JD kan evenwel niet z.m. worden afgeleid dat verdachte deze taakstraf heeft verricht, noch dat tul van vervangende hechtenis is bevolen. Gelet hierop is ‘s Hofs oordeel dat 'taakstrafverbod' van art. 22b Sr van toepassing is, niet z.m. begrijpelijk en is strafoplegging niet toereikend gemotiveerd. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
21 mei 2019
Strafkamer
nr. S 17/04548
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 5 september 2017, nummer 21/005164-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben C.M.H. van Vliet en H. Sytema, beiden advocaat te's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het in art. 22b Sr bedoelde verbod tot oplegging van een taakstraf van toepassing is.
2.2.
De verdachte is ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen", gepleegd op 22 augustus 2015, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken. De strafoplegging is als volgt gemotiveerd:
"De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte samen met anderen een grote hoeveelheid kratten van het terrein van een winkelbedrijf heeft gestolen. Deze hoeveelheid kratten vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde en het bedrijf lijdt schade door een dergelijke diefstal.
Blijkens het uittreksel van de justitiële documentatiedienst, gedateerd 26 juli 2017, is verdachte eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld. Het hof stelt vast dat, gelet op voormelde documentatie, aan de verdachte reeds geen taakstraf kan worden opgelegd, omdat op grond van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht het zogenaamde "taakstrafverbod" van toepassing is.
Gelet op het feit dat de eerdere veroordelingen verdachte er niet van hebben weerhouden wederom tot het plegen van een dergelijk feit over te gaan, acht het hof na te noemen straf passend en geboden."
2.3.
Art. 22b Sr luidt:
"1. Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
(...)
2. Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf indien:
1˚ aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en
2˚ de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 22g de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.
3. Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd."
2.4.
De vaststelling van het Hof dat uit het uittreksel van de justitiële documentatiedienst van 26 juli 2017 kan worden afgeleid dat kennelijk sprake is van een situatie dat aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en hij deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van art. 22g Sr de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen, is niet zonder meer begrijpelijk aangezien voormeld, in de conclusie van de plaatsvervangend Advocaat-Generaal onder 7 samengevat, uittreksel daarvoor onvoldoende steun biedt. Immers, de enige vermelding in dat uittreksel van een veroordeling tot een taakstraf ter zake van een misdrijf in de vijf jaar voorafgaand aan het feit van 22 augustus 2015, is een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Utrecht van 2 juni 2014 waarbij aan de verdachte onder meer een werkstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis is opgelegd. Uit het uittreksel kan evenwel niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte deze taakstraf heeft verricht, noch dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen. Gelet hierop is het oordeel van het Hof dat het 'taakstrafverbod' van art. 22b Sr van toepassing is, niet zonder meer begrijpelijk en is de strafoplegging niet toereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2019.
Conclusie 26‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie plv. AG. Art. 22b Sr. Oordeel dat taakstrafverbod van toepassing is, geeft blijk van onjuiste rechtsopvatting. Strekt tot vernietiging van de strafoplegging en terugwijzing.
Nr. 17/04548 Zitting: 26 maart 2019 | Mr. D.J.M.W. Paridaens Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 5 september 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf afgewezen.
De verdachte heeft het cassatieberoep laten instellen. Mr. C.M.H. van Vliet en mr. H. Sytema, advocaten te 's-Gravenhage, hebben namens de verdachte één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt over de strafmotivering. Het hof zou ten onrechte het in artikel 22b Sr neergelegde zogenoemde ‘taakstrafverbod’ van toepassing hebben verklaard, althans de opgelegde straf onvoldoende hebben gemotiveerd.
De bestreden uitspraak houdt ten aanzien van de op te leggen straf, het volgende in:
“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte samen met anderen een grote hoeveelheid kratten van het terrein van een winkelbedrijf heeft gestolen. Deze hoeveelheid kratten vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde en het bedrijf lijdt schade door een dergelijke diefstal.
Blijkens het uittreksel van de justitiële documentatiedienst, gedateerd 26 juli 2017, is verdachte eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld. Het hof stelt vast dat, gelet op voormelde documentatie, aan de verdachte reeds geen taakstraf kan worden opgelegd, omdat op grond van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht het zogenaamde “taakstrafverbod” van toepassing is.
Gelet op het feit dat de eerdere veroordelingen verdachte er niet van hebben weerhouden wederom tot het plegen van een dergelijk feit over te gaan, acht het hof na te noemen straf passend en geboden.”
5. Artikel 22b Sr luidt, voor zover hier van belang:
“2. Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een
misdrijf indien:
1° aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en
2° de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 22g de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.
3. Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf
een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt
opgelegd.”
6. Op grond van artikel 22b, tweede lid, Sr dient geen taakstraf te worden opgelegd indien aan de verdachte binnen een periode van vijf jaren voor soortgelijke feiten een taakstraf is opgelegd én hij die taakstraf heeft verricht dan wel de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen op grond van artikel 22g Sr. Mede gelet op de wetsgeschiedenis moet artikel 22b, tweede lid, Sr naar het oordeel van de Hoge Raad zo worden uitgelegd dat de eerdere uitspraak reeds ten tijde van het begaan van het nieuwe feit kracht van gewijsde moet hebben gehad.1.
7. Het door het hof aangehaalde uittreksel justitiële documentatie vermeldt dat de verdachte op 2 juni 2014 door de politierechter Utrecht wegens overtreding van “art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht” is veroordeeld tot onder meer “60 Uren Werkstraf subsidiair 30 Dagen Hechtenis” en dat dit vonnis op 27 oktober 2014, en daarmee dus vóór het in onderhavige zaak bewezenverklaarde feit, onherroepelijk is geworden. Bij de opgelegde werkstraf wordt vermeldt: “Executie: --> 27 oktober 2014 - .” Volgens het genoemde uittreksel justitiële documentatie dateren andere veroordelingen tot ‘Werkstraf’ van 26 mei 2010 en 16 november 2009 en daarmee van vóór de periode van vijf jaren voorafgaande aan het bewezenverklaarde feit. Als gevolg daarvan zijn zij niet relevant voor de vraag of het zogenoemde taakstrafverbod van toepassing is.
8. In de toelichting op het middel wordt in het bijzonder geklaagd dat de veroordeling van 2 juni 2014 wegens overtreding van artikel 417bis Sr blijkens het op 26 juli 2017 gedateerde uittreksel justitiële documentatie niet onherroepelijk was en dat het misdrijf omschreven in artikel 417bis Sr ten opzichte van artikel 311 Sr geen soortgelijk feit in de zin van artikel 22b jo. 43b Sr oplevert, althans dat uit dit uittreksel justitiële documentatie niet kan worden afgeleid dat de verdachte in de onderhavige zaak wordt veroordeeld wegens een misdrijf, terwijl hij in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit ter zake van een soortgelijk misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een taakstraf en dat die taakstraf is verricht.
9. De klacht dat de veroordeling wegens overtreding van artikel 417bis Sr blijkens het op 26 juli 2017 gedateerde uittreksel justitiële documentatie niet onherroepelijk was, mist feitelijke grondslag nu, zoals onder 7 is opgemerkt, uit dit uittreksel immers blijkt dat de bedoelde uitspraak op 27 oktober 2014 onherroepelijk is geworden.
10. In de onderhavige zaak is de verdachte veroordeeld wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen”, strafbaar gesteld in artikel 311 Sr. Artikel 43b Sr geeft aan welke misdrijven in elk geval soortgelijk aan elkaar zijn. Het misdrijf omschreven in artikel 311 Sr wordt daarin wel als soortgelijk aan het misdrijf omschreven in de artikelen 416 Sr (heling) en 417 Sr (gewoonteheling) genoemd, maar niet als soortgelijk aan het misdrijf omschreven in artikel 417bis Sr (schuldheling). Voorts blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie van 26 juli 2017 niet dat de op 2 juni 2014 opgelegde taakstraf is verricht. De vermelding “Executie: -->27 oktober 2014 -.” wijst op het tegendeel. Nu uit dit uittreksel evenmin valt af te leiden dat op grond van artikel 22 g Sr de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen, geeft het oordeel van het hof dat aan de verdachte op grond van artikel 22b Sr geen taakstraf kan worden opgelegd, blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is de opgelegde gevangenisstraf onvoldoende gemotiveerd.
11. Het middel is terecht voorgesteld.
12. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑03‑2019