Rb. Rotterdam, 20-01-2016, nr. C/10/459641/ HA ZA 14-953
ECLI:NL:RBROT:2016:444, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
20-01-2016
- Zaaknummer
C/10/459641/ HA ZA 14-953
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2016:444, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 20‑01‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2017:3385, Bekrachtiging/bevestiging
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2017:3383, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2016-0075
GZR-Updates.nl 2016-0086
INS-Updates.nl 2016-0072
VAAN-AR-Updates.nl 2016-0075
Uitspraak 20‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Nasleep faillissement ziekenhuis. Vraag of toelatingsovereenkomst tussen failliet ziekenhuis en medisch specialisten is overgenomen in het kader van doorstart. Onrechtmatig handelen doorstarter of curator? Vrijheid doorstarter om overeenkomsten van failliet al dan niet over te nemen. Ongerechtvaardigde verrijking doorstarter wegens gebruik van door medisch specialisten opgebouwde patiëntenkring. Deskundigenbericht.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/459641 / HA ZA 14-953
Vonnis van 20 januari 2016
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [adres 1] ,
eiser,
advocaat mr. K.J. de Rooij,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPIJKENISSE MEDISCH CENTRUM B.V.,
gevestigd te Spijkenisse,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk,
2. [gedaagde 1],
wonende te [adres 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk,
3. de maatschap
[gedaagde 2] ,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk,
4. de maatschap
UROLOGIE MAASSTAD ZIEKENHUIS,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk,
5. de coöperatie
ZORG IN REGIO ZUID COÖPERATIEF U.A.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk,
6. de stichting
STICHTING PROTESTANTS CHRISTELIJK ZIEKENHUIS IKAZIA,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk,
7. de stichting
STICHTING MAASSTAD ZIEKENHUIS,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk,
8. de stichting
STICHTING HET VAN WEEL-BETHESDA ZIEKENHUIS,
gevestigd te Dirksland,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk,
9.a mr. [gedaagde 3],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert,
9.b mr. [gedaagde 4],
wonende te Leidschendam,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert.
Eiser wordt hierna [eiser] genoemd. Gedaagden worden achtereenvolgens genoemd SMC, [gedaagde 1] , de Maatschap, Urologie Maasstad, de Coöperatie, het Ikazia, het Maasstad, het Van Weel-Bethesda en (gedaagden sub 9a en 9b gezamenlijk) Curatoren. Gedaagden 1, 5, 6, 7 en 8 worden gezamenlijk ook wel aangeduid als SMC c.s.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 24 juni 2015;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 13 oktober 2015;
- -
de reactie op het proces-verbaal van de zijde van SMC c.s., [gedaagde 1] , de Maatschap en Urologie Maasstad d.d. 11 november 2015;
- -
de reactie op het proces-verbaal van de zijde van [eiser] d.d. 18 november 2015;
- -
de reactie op het proces-verbaal van de zijde van Curatoren d.d. 19 november 2015;
- -
het commentaar van de zijde van SMC c.s., [gedaagde 1] , de Maatschap en Urologie Maasstad op de reactie op het proces-verbaal van de zijde van [eiser] d.d. 25 november 2015
- -
het commentaar van de zijde van Curatoren op de reactie op het proces-verbaal van de zijde van [eiser] d.d. 27 november 2015;
- -
de brief van de zijde van [eiser] , waarin een reactie is opgenomen op het commentaar van de zijde van SMC c.s., [gedaagde 1] , de Maatschap en Urologie Maasstad en Curatoren op de reactie op het proces-verbaal van [eiser] (de brieven van 25 en 27 november) d.d. 4 december 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast.
2.1.
[eiser] is, net als [gedaagde 1] , vrijgevestigd medisch specialist voor urologie. [eiser] oefende zijn praktijk sinds 1991 uit in het door Stichting Ruwaard van Puttenziekenhuis geëxploiteerde ziekenhuis (hierna: het Ruwaard van Putten), op grond van een met deze partij gesloten toelatingsovereenkomst. Sinds 1 september 1998 voerde [eiser] zijn werkzaamheden (voor gezamenlijke rekening) uit in maatschapsverband met [gedaagde 1] ; later is daar een derde maat bijgekomen. De maatschap had ook een toelatingsovereenkomst met het Van Weel-Bethesda.
In de toelatingsovereenkomst met het Ruwaard van Putten is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 17 Praktijkoverdracht (…)
Goodwill
17.2
Tenzij het tegendeel schriftelijk is vastgelegd, heeft de medisch specialist recht op goodwill ten aanzien van de uit hoofde van de onderhavige overeenkomst in het ziekenhuis verrichte werkzaamheden. Aan de onderhavige overeenkomst kunnen ten aanzien van de goodwill niet meer rechten worden ontleend, dan op het moment van aangaan van de onderhavige overeenkomst bestonden.”
2.2.
Vanaf 2012 was, in verband met financiële problemen, de inspanning van het Ruwaard van Putten gericht op regionale samenwerking met het Maasstad. In dat kader heeft het Ruwaard van Putten met het Maasstad een intentieverklaring ondertekend, waarin partijen de intentie hebben uitgesproken op alle gebieden die zich aandienen samen te werken.
2.3.
Eind 2012 is in samenspraak met de Inspectie voor Volksgezondheid de afdeling cardiologie van het Ruwaard van Putten gesloten, waarna de vakgroep cardiologie van het Maasstad samen met het Ikazia en het Van Weel-Bethesda de cardiologische zorg vanuit het Ruwaard van Putten op zich heeft genomen. Het Ruwaard van Putten werd (vanaf 1 december 2012) onder verscherpt toezicht gesteld. Op 29 mei 2013 beëindigde de Inspectie voor Volksgezondheid de verscherpte ondertoezichtstelling.
2.4.
Het Ruwaard van Putten is in overleg getreden met het Maasstad, het Ikazia en het Van Weel-Bethesda, alsmede twee zorgverzekeraars, CZ en Achmea. Dit overleg heeft geleid tot een intentieverklaring van 19 december 2012, op basis waarvan de betrokken partijen een toekomst van het Ruwaard van Putten als satellietziekenhuis nader zouden onderzoeken. De zorgverzekeraars waren met name bij het overleg betrokken in verband met te maken afspraken over zorginkoop en schuldsanering. In de intentieverklaring staat onder meer:
“Het Ruwaard van Putten ziekenhuis heeft, mede als gevolg van recente ontwikkelingen rond cardiologie, een analyse gemaakt van haar huidige en toekomstige mogelijkheden. Deze analyse heeft geleid tot de conclusie dat een zelfstandig ziekenhuis niet langer mogelijk is.
Het Ruwaard van Putten ziekenhuis, nieuwe stijl heeft toekomst als een satellietziekenhuis waarbij de kernfuncties gerealiseerd worden middels samenwerking in de regio. (…)
Tegen deze achtergrond hebben de verzekeraars CZ en Achmea en het [Maasstad, het Ikazia en het Van Weel-Bethesda] de volgende intentie uitgesproken:
- -
Verzekeraars zijn bereid om met het Ruwaard van Putten financiële afspraken te maken (…) om de transitieperiode te overbruggen.
- -
In de komende maanden vraagt het een gezamenlijke uitwerking van het nieuwe profiel van de locatie Spijkenisse (zorgverzekeraars – ziekenhuizen).
- -
Verzekeraars zijn in beginsel bereid te contracteren met de overnemende partij van het Ruwaard van Putten (…).
- -
Het [Maasstad, Ikazia en Van Weel-Bethesda] zijn bereid tot een overname onder condities van het Ruwaard van Putten als na onderzoek (inhoudelijk, juridisch en financieel) blijkt dat dit mogelijk en verantwoord is c.q. aan randvoorwaarden is voldaan. (…)”
2.5.
Een toekomst van het Ruwaard van Putten als satellietziekenhuis bleek niet mogelijk, voornamelijk in verband met gevraagde inspanningen van derde partijen in verband met benodigde schuldsanering bij het Ruwaard van Putten en benodigde financiële middelen voor een overname.
2.6.
Het Ruwaard van Putten is op 24 juni 2013 gefailleerd, met aanstelling van Curatoren als curatoren. Het faillissement is voorafgegaan door een zogenaamde prepackprocedure: het bestuur van het Ruwaard van Putten heeft op 5 juni 2013 de rechtbank ‘s-Gravenhage verzocht een stille bewindvoerder aan te wijzen teneinde in relatieve rust en op voortvarende wijze een eventuele doorstart vanuit een faillissement voor te bereiden. De rechtbank ‘s-Gravenhage heeft het verzoek dezelfde dag gehonoreerd, met de boodschap dat het doel van de prepack was het realiseren van een zo hoog mogelijke opbrengst ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers en het beperken van maatschappelijke schade. Vervolgens hebben Curatoren als stille bewindvoerders hun werkzaamheden aangevangen.
2.7.
Tijdens de prepackperiode zijn gesprekken gevoerd met twee overnamekandidaten, namelijk het Ikazia, het Maasstad en het Van Weel-Bethesda aan de ene kant en een investeringsonderneming aan de andere kant.
2.8.
Op 24 juni 2013 hebben Curatoren (mondeling) overeenstemming bereikt met SMC i.o. over een doorstarttransactie. Een schriftelijke overeenkomst is op 1 juli 2013 door en namens Curatoren en SMC i.o. ondertekend. SMC i.o. is een samenwerkingsverband van het Ikazia, het Maasstad en het Van Weel-Bethesda. SMC is uiteindelijk opgericht op 8 juli 2013. De Coöperatie is enig aandeelhouder van SMC. De Coöperatie is (op 5 juli 2013) opgericht door het Maasstad, het Ikazia en het Van Weel-Bethesda.
SMC i.o. heeft van Curatoren gekocht de “activa” voor een bedrag van € 6 miljoen. Activa is in de koopovereenkomst gedefinieerd als: immateriële activa, inventaris en voorraad. Immateriële activa is in de koopovereenkomst gedefinieerd als handelsnamen en domeinnamen van het Ruwaard van Putten, het recht om in de plaats te treden van het Ruwaard van Putten ter zake van licenties, vergunningen en overeenkomsten waarbij het Ruwaard van Putten partij is alsmede de (overige) goodwill van het Ruwaard van Putten. In de overeenkomst is de koopprijs uitgesplitst aldus, dat voor de immateriële activa € 1 wordt betaald, terwijl het restant van de koopsom de koopprijs is voor de inventaris en voorraad. Voorts is in de overeenkomst bepaald:
“De overdracht van de Activa vindt voor zover mogelijk zowel economisch, feitelijk als juridisch plaats per 24 juni 2013, 0.00 uur. Met ingang van dat tijdstip wordt het voorheen door Ruwaard van Putten gedreven ziekenhuis geëxploiteerd voor rekening en risico van Koper en komen alle verdiensten en kosten voor de exploitatie vanaf die datum toe aan Koper en zal koper die verdiensten afrekenen met de medische staf en kosten betalen aan derden waaronder leveranciers. (…)”
Over de overname staat in het faillissementsverslag voorts:
“Hiermee heeft SMC een doorstart van het ziekenhuis bevestigd, in die zin dat het ziekenhuis per faillissementsdatum (24 juni 2013, 0.00 uur) wordt gedreven voor rekening en risico van SMC. (…) In het kader van de transactie zal SMC aan een groot deel van het personeelsbestand van [het Ruwaard van Putten] dienstverbanden aanbieden. (…) Ook heeft SMC inmiddels aan het grootste gedeelte van de medische staf de aanbieding gedaan om bij SMC in loondienst te treden.”
2.9.
Op 25 juni 2013 is namens de medische staf van het Maasstad, het Ikazia en het Van Weel-Bethesda aan de medisch specialisten van het voormalig Ruwaard van Putten geschreven:
“Met de transitie van het Ruwaard van Putten ziekenhuis naar [SMC], hetgeen onder de regie van de 3 ziekenhuizen valt, is de vraag actueel hoe de medische zorg de komende periode zal worden ingevuld.
Het ligt voor de hand de specialisten van het voormalig Ruwaard hiervoor te benaderen, echter het verplicht overnemen van deze specialisten is door de samenwerkende ziekenhuizen altijd als onbespreekbaar aangemerkt.
Voor de overgangssituatie is daarom een commissie ingesteld, bestaande uit de stafvoorzitters van de 3 ziekenhuizen, aangevuld met maatschapsvertegenwoordigers per vakgebied vanuit de 3 ziekenhuizen. Morgen zal een ieder van het voormalige Ruwaard van Putten ziekenhuis hier verder per vakgroep van op de hoogte gesteld worden.
Gezien de ingrijpende situatie en de persoonlijke consequenties is uw aanwezigheid van groot belang. Niet verschijnen zal door ons ook als een signaal worden opgevat.”
2.10.
Op 26 juni 2013 heeft [gedaagde 1] de maatschap met (onder andere) [eiser] opgezegd in verband met het faillissement van het Ruwaard van Putten en het einde van de toelatingsovereenkomst met het Ruwaard van Putten. Tussen partijen heeft een bindend advies procedure plaatsgevonden, waarbij bindend adviseurs op 22 juli 2014 hebben vastgesteld dat de maatschap tussen partijen is geëindigd per 1 juli 2013. In een vervolg op deze procedure hebben bindend adviseurs op 16 december 2014 overwogen dat zij een deskundige zullen benoemen om hen in te lichten over de waarde van de praktijk voor urologie in het Van Weel-Bethesda medio 2013. Deze deskundige heeft op 23 juni 2015 geadviseerd dat de goodwill van die praktijk medio 2013 is in te schatten op € 71.667 per persoon.
2.11.
Op 27 juni 2013 kreeg [eiser] , net als vrijwel alle andere medisch specialisten van het voormalig Ruwaard van Putten, een arbeidsovereenkomst aangeboden bij SMC voor de duur van zes maanden, met ingang van 1 juli 2013.
2.12.
Op 2 juli 2013 hebben Curatoren [eiser] (en alle andere medisch specialisten van het voormalig Ruwaard van Putten) bericht dat zij de lopende overeenkomsten tussen hem en het Ruwaard van Putten geen gestand wensen te doen.
2.13.
In juli 2013 ontvingen de medisch specialisten van het Maasstad, het Ikazia en het Van Weel-Bethesda van het bestuur een brief waarin onder meer staat:
“Wij hebben ook een beroep op u gedaan om vanuit uw kennis en kunde een bijdrage te leveren aan de doorstart. De inzet die u daarvoor levert is zowel op de lange termijn als op de korte termijn naar onze opvatting beslist noodzakelijk. Wij spreken onze waardering uit voor de additionele inspanning die u naast de praktijk in het eigen ziekenhuis levert ten behoeve van SMC.
Ons bereiken berichten dat de vrees bestaat dat vanuit de specialisten die voorheen verbonden waren aan het Ruwaard van Putten, een claim neergelegd zal worden bij medisch specialisten die vanuit de drie overnemende ziekenhuizen werkzaam zijn voor SMC. Een dergelijke claim zou bijvoorbeeld betrekking hebben op verloren gegane goodwill en inkomstenderving. De raden van Bestuur van de overnemende ziekenhuizen hebben bij de planvorming dit punt uitdrukkelijk onder ogen gezien en hebben zich terzake laten adviseren. Op basis daarvan menen wij dat een dergelijke claim geen juridische basis heeft en niet toewijsbaar is.
Dat neemt niet weg dat er dezerzijds begrip is voor het feit dat dergelijke geluiden tot onrust leiden. Om die onrust weg te nemen heeft de Raad van Bestuur besloten u als medisch specialist te vrijwaren voor dergelijke aansprakelijkheden. Die vrijwaring ziet op aanspraken op schadevergoeding in verband met verloren gegane goodwill en inkomstenderving van medisch specialisten die een toelating hadden bij het Ruwaard van Putten (…), welke direct of indirect voortvloeien uit de werkzaamheden die u verricht in SMC of welke werkzaamheden u verricht in het eigen ziekenhuis in verband met de doorstart van SMC.”
2.14.
Op 18 juli 2013 heeft het Van Weel-Bethesda aan [eiser] bericht:
“Naar ik heb begrepen is de maatschap urologie per 24 juni 2013, op de dag van het faillissement van het Ruwaard van Putten geëindigd; ook heb ik begrepen dat er geen plannen zijn om met de maten waaruit deze maatschap was samengesteld een nieuwe maatschap te vormen. (…) Nu de maatschap waarvan je deel uitmaakte – naar ik begrijp – is beëindigd en daarmee de grond van je toelating binnen ons ziekenhuis is weggevallen, is ook je toelating tot ons ziekenhuis van rechtswege geëindigd op 24 juni jl.”
2.15.
In een document genaamd “Kaders samenwerking maatschappen Spijkenisse Medisch Centrum”, met als ondertitel “Kaders geformuleerd op basis van bijeenkomsten met voorzitters raden van bestuur, voorzitters medische staven en voorzitters van de stafmaatschappen van het Ikazia, Maasstad en Van Weel-Bethesda en een afvaardiging van de directie van het SMC” d.d. 25 september 2013 staat onder meer:
“Inzet Medisch specialisten Spijkenisse
Maatschappen hebben de vrijheid om te kiezen voor het wel of niet opnemen van de medisch specialisten uit het SMC binnen hun maatschap/coöperatie/in loondienst. (…)
Voorwaarden samenwerking en transitie mogelijkheden
De maatschappen dienen tijdig (vóór 18-10-2013) kenbaar te maken of ze voornemens zijn om (een deel van) de medisch specialisten uit het SMC onderdeel te laten uitmaken van één van hun maatschappen (al dan niet in loondienst of als maat).
o Dit om ervoor te zorgen dat de medisch specialisten uit het SMC tijdig weten waar ze aan toe zijn.
o In zoverre dit mogelijk is zal een onderbouwing worden gegeven waarom er wel/geen plaats voor hen is in de toekomst. De voorzitters van de medische staven communiceren de uitkomst aan de medisch specialisten van het SMC.
- -
Er kan voor gekozen worden om de medisch specialisten uit Spijkenisse een (tijdelijk) dienstverband aan te bieden onder de vlag van het SMC, totdat een meer definitief besluit genomen wordt. (…).
- -
Minimaliseren van de volgende risico’s ten aanzien van Spijkenisse:
o Continuïteit van zorg in SMC door wegvallen medisch specialisten.
o Relatie met huisartsen als gevolg van niet opnemen van medisch specialisten uit Spijkenisse in de coöperatie. (…)”
2.16.
Aan [eiser] is op 28 oktober 2013 bericht dat hem (na afloop van de overeenkomst voor bepaalde tijd) geen arbeidsovereenkomst of toetredingsovereenkomst zal worden aangeboden.
2.17.
Voorafgaand aan het einde van zijn dienstverband bij SMC (per 1 januari 2014), op 1 november 2013, heeft de bestuursvoorzitter van SMC met [eiser] afgesproken dat deze laatste een time out neemt en dat SMC in de tussentijd een waarnemer zal aantrekken. Vervolgens is op 6 november 2013 een vacature geopend voor een uroloog bij SMC. In de vacature staat:
“Bij gebleken geschiktheid kan toetreding tot de maatschap van het Van Weel-Bethesda ziekenhuis plaatsvinden.”
2.18.
Per brief van 11 november 2013 aan de medisch specialisten is de stand van zaken ten aanzien van de verdere vormgeving van SMC weergegeven. Ten aanzien van urologie is daarbij bericht dat één uroloog geen dienstverband krijgt aangeboden en dat de formatie/inzet wordt geregeld vanuit het Van Weel-Bethesda.
2.19.
[eiser] is op 22 november 2013 per direct op non-actief gesteld (met behoud van inkomen tot het einde van zijn dienstverband, per 1 januari 2014).
2.20.
Op 15 januari 2014 heeft [eiser] gesolliciteerd naar de hierboven, onder 2.17 genoemde vacature. Hierop is hem vanuit SMC per brief van 17 januari 2014 mede gedeeld dat hij niet zal worden uitgenodigd voor een gesprek. [eiser] had [gedaagde 1] op de hoogte gesteld van zijn sollicitatie in een brief van 15 januari 2014:
“(…) Ik begrijp dat jij het mandaat hebt gekregen om de urologiepraktijk van SMC vanuit het Van Weel-Bethesda vorm te geven. Gezien mijn toelatingsovereenkomst met het Van Weel-Bethesda, die onverkort van kracht is, kan ik mijn expertise en kennis ook in dit opzicht gebruiken.
Ook is het in je eigen belang dat ik deze functie verkrijg. (…) Onze maatschap (…) [bestaat] nog steeds. Uit de advertentie volgt dat jij en SMC ook vinden dat onze maatschap nog steeds in takt is. Anders kan namelijk een uroloog, die werkzaam zal zijn in SMC, niet op termijn tot onze maatschap toetreden. Mocht een andere uroloog de positie verkrijgen, dan wordt deze in staat gesteld om mijn praktijk voort te zetten en zich op termijn in mijn praktijk in te kopen. Het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn dat jij de dan vastgestelde goodwill voor mijn praktijk volledig incasseert en profiteert van de (deels) door mij opgebouwde verdiencapaciteit.”
[gedaagde 1] heeft [eiser] in dit verband op 24 januari 2014 gemaild:
“Nu jouw dienstverband met het SMC niet is voortgezet wordt daarvoor een opvolger gezocht. De coöperatie geeft er de voorkeur aan de praktijk te laten voortzetten door een jonge uroloog die met jong elan de praktijk verder kan uitbouwen. We hebben daartoe binnenkort een gesprek met een ‘jonge klare’.”
En op 26 januari 2014:
“Nog even een korte reactie. Het lijkt mij niet voor de hand liggen dat, wanneer er een uroloog zich in Spijkenisse inkoopt, dat geld naar mij gaat, maar eerder naar [jou].”
2.21.
In een brief van 21 februari 2014 heeft SMC nader uiteengezet waarom zij [eiser] niet heeft uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek:
“Na het faillissement is specialisten verbonden aan het voormalig Ruwaard van Putten ziekenhuis een tijdelijke loondienst overeenkomst aangeboden. Aan deze tijdelijke overeenkomst (…) konden geen rechten voor de toekomst ontleend worden. Dit is in diverse gesprekken benadrukt. De tijdelijke arbeidsovereenkomst die [ [eiser] ] had is 31 december 2013 van rechtswege geëindigd. Dit is [ [eiser] ] in een gesprek op 28 oktober 2013 medegedeeld. Hierbij is ook de reden, uitingen en gedrag van [ [eiser] ] en geen mogelijkheid tot samenwerking binnen de coöperatie ziekenhuizen, toegelicht.
[ [eiser] ] heeft inderdaad gesolliciteerd op de vacature en ik heb besloten hem niet uit te nodigen voor een gesprek. Dat kan niet als een verrassing zijn gekomen. Immers, zou SMC [ [eiser] ] de positie hebben willen aanbieden, dan was hem wel een verlenging van het dienstverband aangeboden. Ik heb in de periode 24 juni 2013 tot 22 november 2013 diverse gesprekken met [ [eiser] ] gevoerd. De uitingen (zowel intern en extern) die [ [eiser] ] in deze periode heeft gedaan, hebben mede geleid tot het besluit hem geen nieuwe arbeidsovereenkomst aan te bieden en niet uit te nodigen voor een sollicitatiegesprek. (…)
Wij zullen [ [eiser] ] geen nieuwe arbeidsovereenkomst aanbieden. Ook zullen wij hem niet in vrije vestiging toegang tot SMC verlenen. (…) Vanaf 24 juni 2013 is duidelijk gemaakt dat specialisten in SMC altijd gelieerd moeten zijn aan een maatschap/vakgroep van de coöperatie ziekenhuizen. Reden hiervoor is dat door het beperkte zorgprofiel specialisten niet het volledige pallet van hun specialisme kunnen bedrijven. Een andere reden is dat de kwaliteit van zorg in SMC gewaarborgd wordt door de maatschappen in de coöperatie ziekenhuizen.”
2.22.
De sollicitatieprocedure heeft niet geleid tot de benoeming van een uroloog.
2.23.
De Maatschap en Urologie Maasstad zijn maatschappen voor urologie die zijn verbonden aan het Ikazia respectievelijk het Maasstad.
2.24.
Er werken in SMC thans drie urologen in opdracht van SMC. De overeenkomst is aangegaan met Maatschap Benedenmaas, een samenwerkingsverband van de Maatschap en Urologie Maasstad.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert – na (voorwaardelijke) vermindering van eis – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
- gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van schade ad € 1.963.570, vermeerderd met rente;
- gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ad € 3.888,88;
Subsidiair:
indien de bindend adviseurs het oordeel van de deskundige volgen en [eiser] een bedrag van € 71.667 heeft ontvangen,
- gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van schade ad € 1.891.903 vermeerderd met rente;
- gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ad € 3.888,88;
Meer subsidiair:
verklaart voor recht dat:
a. de Curatoren pro se toerekenbaar tekort zijn geschoten jegens [eiser] en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de daardoor ontstane schade, op te maken bij staat;
en, onder de voorwaarde dat de vordering genoemd subsidiair onder a. wordt toegewezen, mede verklaart voor recht dat:
b. SMC c.s., [gedaagde 1] , de Maatschap en Urologie Maasstad onrechtmatig profiteren van de toerekenbare tekortkoming van Curatoren en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de daardoor ontstane schade, op te maken bij staat;
Nog meer subsidiair:
verklaart voor recht dat
a. SMC c.s. en de Curatoren onrechtmatig hebben gehandeld en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de daardoor ontstane schade, op te maken bij staat;
b. [gedaagde 1] , de Maatschap en Urologie Maasstad onrechtmatig profiteren van het onrechtmatig handelen van SMC c.s. en de Curatoren en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de daardoor ontstane schade, op te maken bij staat;
Uiterst subsidiair:
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] , de Maatschap, Urologie Maasstad, de Coöperatie, het Ikazia, het Maasstad en het Van Weel-Bethesda ongerechtvaardigd zijn verrijkt en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de daardoor ontstane schade, op te maken bij staat;
met veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.2.
SMC c.s., [gedaagde 1] , de Maatschap, Urologie Maasstad en Curatoren voeren verweer dat strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
SMC c.s. betoogt dat, voor zover [eiser] zijn vorderingen baseert op de toelatingsovereenkomst met het Van Weel-Bethesda, de rechtbank niet bevoegd is, nu het Scheidsgerecht Gezondheidszorg is aangewezen als bevoegde instantie.
4.2.
[eiser] heeft ter comparitie desgevraagd bevestigd dat zijn (primaire) vordering mede is gebaseerd op de toelatingsovereenkomst met het Van Weel-Bethesda. Over die toelatingsovereenkomst loopt een bindend advies procedure tussen [eiser] en [gedaagde 1] . Daarin gaat het om de vergoeding van goodwillschade in verband met het verlies van de praktijk in het Van Weel-Bethesda. Partijen zijn in die procedure in afwachting van de uitspraak van bindend adviseurs. De verwachting is, zo volgt ook uit de door [eiser] genomen (voorwaardelijke) wijziging van eis, dat bindend adviseurs het oordeel van de deskundige zullen overnemen, zodat [gedaagde 1] aan [eiser] de goodwillschade moet vergoeden voor het verlies van zijn aandeel in de praktijk in het Van Weel-Bethesda. Ter comparitie heeft [eiser] medegedeeld dat hij (desondanks) de primaire vordering in de onderhavige procedure handhaaft, nu onzeker is of [gedaagde 1] de vergoeding aan hem zal betalen. Beoordeeld moet derhalve worden of de rechtbank in dat verband bevoegdheid toekomt. Dat is niet het geval; zoals tussen partijen niet in geschil is, is in de toelatingsovereenkomst met het Van Weel-Bethesda een arbitrageclausule opgenomen. Dat betekent dat de rechtbank in zoverre niet bevoegd is de vordering van [eiser] te beoordelen.
4.3.
Gedaagden hebben expliciet te kennen gegeven dat zij geen beroep doen op de gelijkluidende arbitrageclausule in de toelatingsovereenkomst met het Ruwaard van Putten. Dat betekent dat de rechtbank de vordering van [eiser] voor zover deze betrekking heeft op het verlies van zijn praktijk in het Ruwaard van Putten in volle omvang kan beoordelen.
4.4.
[eiser] vordert vergoeding van schade, bestaande uit goodwill, inkomensschade en pensioenschade. Hij grondt zijn vorderingen op onrechtmatig handelen, althans toerekenbaar tekortschieten van gedaagden, althans op ongerechtvaardigde verrijking.
4.5.
Uit de stellingen van [eiser] kan worden afgeleid dat hij SMC c.s., [gedaagde 1] , de Maatschap en Urologie Maasstad verwijt onrechtmatig te hebben gehandeld door doelbewust aan te sturen op een faillissement van het Ruwaard van Putten, om aldus (onder meer) de praktijk van [eiser] kosteloos te kunnen overnemen, en dat hij Curatoren verwijt hieraan te hebben meegewerkt. Hij heeft in dat verband gesteld dat SMC c.s. zich (al dan niet doelbewust) voorafgaand aan de prepack op de hoogte heeft gesteld van de (financiële) situatie bij het Ruwaard van Putten, zodat zij in staat was ten tijde van de doorstart een bod uit te brengen dat geaccepteerd zou worden en zij voorts zich zou kunnen ontdoen van specialisten die haar niet welgevallig waren, waarbij zij de praktijken van deze specialisten kosteloos kon voortzetten. Dit betoog faalt. In de (onder de feiten weergegeven) voorgeschiedenis van het faillissement van het Ruwaard van Putten valt geen enkel aanknopingspunt te vinden voor de conclusie dat de faillissementsaanvraag en de daaropvolgende doorstart van het Ruwaard van Putten tot doel had SMC in de gelegenheid te stellen zich te ontdoen van bepaalde medisch specialisten en vervolgens hun praktijk voort te zetten. Zoals tussen partijen niet in geschil is, was bij het Ruwaard van Putten door een combinatie van factoren sprake van een situatie van oplopende verliezen, die alleen kon worden opgelost door een reorganisatie. Zoals volgt uit de voorgeschiedenis van het faillissement van het Ruwaard van Putten hebben de betrokken partijen daarbij in eerste instantie willen aansturen op een “warme” doorstart van het Ruwaard van Putten, in welk scenario de praktijk van [eiser] in beginsel (zij het wellicht in gewijzigde vorm) zou zijn gehandhaafd. Die “warme” doorstart is niet gelukt, onder meer omdat niet alle derde partijen de vereiste medewerking wilden verlenen aan de benodigde sanering van de schulden van het Ruwaard van Putten. Toen is de prepack aangevraagd, op een moment dat, zo is tussen partijen evenmin in geschil, duidelijk was dat het faillissement van het Ruwaard van Putten moest volgen, omdat het Ruwaard van Putten niet in staat zou zijn het loon over de maand juni 2013 te betalen. Dat betekent dat ten tijde van het aanvragen van de prepackprocedure sprake was van een reële faillissementssituatie. [eiser] heeft niets concreets naar voren gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat sprake was van een vooropgezet doel in de door hem bedoelde zin, of dat onder de genoemde omstandigheden alternatieven voorhanden waren waarmee een faillissement voorkomen had kunnen worden.
4.6.
Voor zover [eiser] betoogt dat SMC, door hem (vrijwel) direct na de doorstart een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te bieden, onrechtmatig heeft gehandeld omdat dit met geen ander doel is geschied dan de patiënten van [eiser] geruisloos aan SMC te binden, faalt ook dit betoog. Zoals gedaagden terecht hebben aangevoerd was het doel van de prepack mede het beperken van maatschappelijke schade. De rechtbank heeft dit doel bij de toewijzing van het verzoek expliciet benoemd. Daarbij moet onder meer worden gedacht aan continuïteit van patiëntenzorg. Tegen die achtergrond is, aldus SMC c.s., (het merendeel van) de specialisten van het voormalig Ruwaard van Putten een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangeboden. Dat SMC een ander – jegens [eiser] onrechtmatig – motief zou hebben gehad voor het aanbieden van een arbeidsovereenkomst (voor bepaalde tijd) is door [eiser] wel als hypothese naar voren gebracht, maar is niet met feitelijke stellingen onderbouwd.
4.7.
[eiser] stoelt zijn betoog (jegens alle gedaagden) voorts op het volgende. Als gevolg van het faillissement en de daaropvolgende doorstart is de praktijk van [eiser] de facto door derden voortgezet, zonder dat hem hiervoor een (goodwill-)vergoeding is betaald. [eiser] verwijt gedaagden in essentie dat door de wijze waarop de doorstart is vormgegeven SMC c.s. de praktijk van [eiser] "om niet" heeft verkregen, waardoor de in de toelatingsovereenkomsten verwoorde rechten en verplichtingen waardeloos zijn geworden en feitelijk zijn overgedragen aan SMC.
4.8.
Vooropgesteld wordt dat de toelatingsovereenkomst waar [eiser] zich op beroept is gesloten met het Ruwaard van Putten. Aanspraken die verband houden met die overeenkomst, zoals de goodwillvergoeding die wordt genoemd in de overeenkomst, zal [eiser] dus moeten richten tot Curatoren, in hun hoedanigheid van beheerder van de failliete boedel van het Ruwaard van Putten. Zoals tussen partijen niet in geschil is, heeft SMC de activa van het in het Ruwaard van Putten gevoerde ziekenhuis overgenomen. Er is geen sprake van een overdracht van (ook) de door dit ziekenhuis met de medisch specialisten gesloten toelatingsovereenkomsten, noch van een overname van activa die aangemerkt zouden kunnen worden als "de praktijken" van de specialisten. [eiser] stelt zich ook terecht niet op het standpunt dat dit anders zou zijn. Van een tekortkoming van SMC c.s., [gedaagde 1] , de Maatschap, Urologie Maasstad of Curatoren kan derhalve geen sprake zijn.
4.9.
Evenmin kan worden aangenomen dat SMC c.s. onrechtmatig hebben gehandeld althans Curatoren hun zorgplicht jegens [eiser] hebben geschonden door de wijze waarop de doorstart is vormgegeven – namelijk zonder (ook) de praktijk van de medisch specialisten over te (laten) nemen en daarvoor een vergoeding te (laten) betalen. Het staat een partij die na faillissement een doorstart wil realiseren vrij de doorstart vorm te geven op een wijze die hem goeddunkt. Reeds op die grond strandt het betoog van [eiser] ten aanzien van SMC c.s. Curatoren hebben evenmin een zorgplicht geschonden jegens [eiser] . In de eerste plaats waren de praktijken en de bijbehorende goodwill waarvan [eiser] vergoeding vordert geen onderdeel van het vermogen van het Ruwaard van Putten, zodat reeds om die reden niet kan worden aangenomen dat Curatoren hadden moeten bevorderen dat overdracht daarvan aan SMC zou plaatsvinden. Curatoren zijn bij de verkoop van de activa uit de boedel in beginsel niet gehouden op te komen voor de belangen van één specifieke groep schuldeisers, in dit geval de medisch specialisten. Daar komt bij dat er voor Curatoren geen mogelijkheden zouden zijn geweest bij SMC af te dwingen dat zij (ook) de praktijken van de medisch specialisten zou overnemen. Curatoren hadden te maken met een koper die, naar mag worden aangenomen, in beginsel een zo laag mogelijke koopsom wilde betalen en daarbij, zoals hierboven al naar voren kwam, vrij was te bepalen welke onderdelen zij wel, en welke zij niet wilde overnemen, hetgeen ook geldt voor de praktijken van de specialisten.
4.10.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen faalt ook het betoog dat Curatoren althans SMC c.s. [eiser] hadden moeten betrekken bij de onderhandelingen met SMC.
4.11.
De conclusie is dat de praktijken van de medisch specialisten die voorheen werkzaam waren in het Ruwaard van Putten niet zijn en ook niet behoefden te worden overgenomen door SMC. Noch Curatoren, noch SMC, noch één van de andere gedaagden kan in dat kader een juridisch relevant verwijt worden gemaakt. Hoewel de rechtbank met [eiser] aanneemt dat bij overname van de praktijk van een medisch specialist door de overnemende partij (althans, door het ziekenhuis voor zover de praktijk de facto wordt voortgezet met een specialist in loondienst) een goodwillvergoeding pleegt te worden betaald, kan een dergelijke verplichting in het onderhavige geval niet worden aangenomen, nu van een overname van de praktijk van [eiser] geen sprake is.
4.12.
[eiser] verwijt SMC c.s. voorts dat zij bewust onjuiste mededelingen heeft gedaan. Hij noemt hierbij dat Westerlaken, de bestuursvoorzitter van het Maasstad, op 24 juni 2013 heeft gezegd dat bekeken zou worden of de medisch specialisten van het voormalig Ruwaard van Putten een nieuwe toelatingsovereenkomst van SMC zouden krijgen, terwijl toen al (lang) duidelijk was dat zij arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd zouden krijgen. Volgens [eiser] heeft SMC c.s. aldus tijd gekocht en er daarmee voor gezorgd dat de waarde van de onderneming en ook van de praktijken van de specialisten, onmiddellijk na de doorstart behouden bleef.
Voor zover de schade als gevolg van dit vermeend onrechtmatig handelen samenvalt met de hieronder te bespreken verrijking behoeft het verwijt geen beoordeling. Voor zover dat niet het geval is heeft [eiser] onvoldoende duidelijk gemaakt wat de (aanvullende) schade is die hij ten aanzien van dit specifieke verwijt lijdt. De rechtbank komt dus niet toe aan inhoudelijke beoordeling van dit verwijt.
4.13.
Het voorgaande neemt niet weg dat, zoals [eiser] terecht stelt, door de overname van het ziekenhuis de facto ook de in het Ruwaard van Putten gevoerde praktijken in ieder geval gedeeltelijk zijn voortgezet in SMC, waaronder de praktijk die voorheen (mede) door [eiser] werd gevoerd. De bestaande relaties met patiënten vallen hier onder het begrip "de praktijk". Uit het betoog van [eiser] valt af te leiden dat in ieder geval een deel van de patiënten bij het aangaan van de (initiële) behandelingsovereenkomst specifiek voor [eiser] heeft gekozen, althans specifiek naar hem is verwezen. De rechtbank acht vooralsnog aannemelijk dat, zoals gedaagden aanvoeren, de keuze voor een bepaalde specialist door de meeste patiënten niet wordt gemaakt op basis van diens reputatie – maar veeleer omdat de specialist werkzaam is in het ziekenhuis waar deze patiënt naar toe pleegt te gaan. Aannemelijk is echter dat in ieder geval een deel van de patiënten die voorheen door [eiser] werd behandeld (wel) specifiek voor [eiser] heeft gekozen of specifiek naar hem is verwezen, vanwege zijn reputatie.
4.14.
Vast staat dat [eiser] , in verband met het faillissement van het Ruwaard van Putten en het feit dat hem weliswaar voor korte tijd een arbeidsovereenkomst is aangeboden maar deze niet is verlengd door SMC, na het faillissement niet werkzaam kon zijn in SMC. Hoewel, zoals gedaagden hebben aangevoerd, [eiser] in theorie een eigen praktijk had kunnen starten in het verzorggebied van het Ruwaard van Putten is dit, zoals ter comparitie ook aan de orde is gekomen, in wezen ook niet méér dan een slechts theoretische mogelijkheid. [eiser] heeft zijn praktijk derhalve niet voortgezet, met als gevolg dat (een deel van) de voorheen door [eiser] behandelde patiënten ondergebracht moesten worden bij een andere uroloog of andere urologen, althans dat patiënten die voorheen naar [eiser] zouden zijn verwezen nu naar een andere uroloog moesten worden verwezen. Zoals hiervoor is overwogen, is aannemelijk dat een deel van deze patiënten bij het aangaan van de (initiële) behandelingsovereenkomst specifiek door [eiser] behandeld wilde worden, althans specifiek naar [eiser] is verwezen. Aannemelijk is ook dat (ook) die patiëntengroep thans door urologen in SMC is of wordt behandeld. Er is immers sprake van een doorstart van het Ruwaard van Putten in SMC, waarbij voor de hand ligt dat patiënten er in beginsel voor zullen kiezen voortaan in dat ziekenhuis behandeld te worden. Daarbij speelt een rol dat [eiser] na de doorstart nog enige tijd in SMC heeft gewerkt; dit kan hebben meegespeeld bij de keuze van patiënten om voortaan in SMC behandeld te willen worden.
4.15.
Dat brengt mee dat SMC c.s., althans [gedaagde 1] , de Maatschap en/of Urologie Maasstad in ieder geval ten aanzien van een deel van de patiëntenpopulatie voor urologie die thans in SMC wordt bediend profijt heeft van de investeringen die [eiser] heeft gedaan om deze patiënten aan zich te binden. Het betreft profijt in de vorm van de winst die is behaald met de aan die patiënten gerelateerde omzet. Dit is een vermogensvermeerdering en dus een verrijking aan de zijde van SMC c.s. althans [gedaagde 1] , de Maatschap en/of Urologie Maasstad, terwijl aan de zijde van [eiser] sprake is van een verarming. [eiser] heeft immers een reputatie opgebouwd en in dat kader investeringen gedaan (onder andere om kennis en vaardigheden op te doen, contacten met huisartsen en andere verwijzers te onderhouden en dergelijke), voor welke investeringen hij thans geen vergoeding ontvangt en die hij ook niet (althans niet geheel) kan terugverdienen. Tussen deze verrijking en verarming bestaat verband.
4.16.
Deze verrijking leidt slechts tot een vergoedingsplicht voor zover de verrijking ongerechtvaardigd is. Dat is het geval als er geen redelijke oorzaak is voor de verrijking.
De rechtbank heeft in dit kader de volgende omstandigheden in aanmerking genomen.
- -
Anders dan gedaagden lijken te betogen, betreft het hier niet een (min of meer) gebruikelijke vorm van concurrentie doordat een ander ziekenhuis zich heeft gevestigd in het verzorgingsgebied van het Ruwaard van Putten. Het Ruwaard van Putten is gefailleerd, waarna SMC in het kader van de doorstart een actieve rol heeft gespeeld bij de overname van het ziekenhuis. De specialisten, waaronder [eiser] , waren daarbij alleen op de achtergrond aanwezig. Zij konden geen actieve rol spelen in het kader van de doorstart.
- -
De patiënten die voorheen door de specialisten van het Ruwaard van Putten werden behandeld konden daar na het faillissement niet meer naar toe. Het lag voor de hand dat zij zich voor de toekomst zouden wenden tot een specialist in SMC. Datzelfde geldt voor de verwijzers: verwijzers die vanwege de expertise van [eiser] bepaalde patiënten plachten te verwijzen naar [eiser] , moesten na het faillissement op zoek naar een alternatief. Voorstelbaar is dat deze verwijzers in ieder geval gedurende een bepaalde overgangsperiode de patiënten hebben verwezen naar SMC. Verondersteld mag worden dat dit voor gedaagden voorafgaand aan de doorstart voorzienbaar was.
- -
Zoals hiervoor reeds aan de orde is gekomen en ook voortvloeit uit de toelatingsovereenkomst en de uitspraken van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg die door [eiser] zijn overgelegd, is gebruikelijk dat een goodwillvergoeding wordt betaald bij de overname van een praktijk. Die vergoeding wordt betaald ofwel door de overnemende specialist, ofwel door het ziekenhuis voor zover de praktijk wordt voortgezet door een specialist in loondienst. Gedaagden mogen ook met dit gebruik bekend worden verondersteld. Voornoemd gebruik is weliswaar, zoals hiervoor is overwogen, geen aanleiding [eiser] een vergelijkbare goodwillvergoeding toe te kennen, maar het geeft wel aan dat binnen de kring van in een ziekenhuis werkzame specialisten een betaling van een vergoeding gebruikelijk is – en dus redelijk wordt geacht.
- -
De redelijke oorzaak voor de verrijking kan, anders dan SMC c.s., [gedaagde 1] , de Maatschap en Urologie Maasstad hebben betoogd, niet worden gevonden in de activaovereenkomst. Bij die overeenkomst is immers (slechts) het ziekenhuis overgedragen en (juist) niet de praktijk van [eiser] . Het is een overeenkomst tussen Curatoren en SMC, waar [eiser] in beginsel buiten staat. De verrijking is een bijkomend effect van die activaovereenkomst, namelijk de omstandigheid dat een deel van de patiënten uit de praktijk van [eiser] , althans een deel van de patiënten die voorheen naar [eiser] zouden zijn verwezen, op grond van de doorstart thans door SMC behandeld is of wordt.
- -
De verrijking kan evenmin worden gerechtvaardigd door het faillissement. De verrijking houdt weliswaar rechtstreeks verband met het faillissement van het Ruwaard van Putten, maar daarmee is het faillissement nog geen omstandigheid die in dit kader voor risico van [eiser] moet komen. Het faillissement als zodanig rechtvaardigt immers niet dat SMC c.s. althans [gedaagde 1] , de Maatschap en/of Urologie Maasstad kosteloos een specifiek aan [eiser] gelieerde patiëntenstroom van [eiser] overnemen.
4.17.
Onder voornoemde omstandigheden is er geen redelijke oorzaak voor de verrijking van SMC c.s. althans [gedaagde 1] , de Maatschap en/of Urologie Maasstad, in die zin dat zij een specifiek aan [eiser] gelieerde patiëntenstroom kosteloos van [eiser] zouden kunnen overnemen.
4.18.
Hoewel – zoals aangevoerd – SMC bezwaarlijk patiënten had kunnen “wegsturen”, maakt deze omstandigheid niet dat het een ongewenst resultaat moet worden geacht dat SMC voor een als het ware “opgedrongen” verrijking een plicht tot vergoeding heeft. In de situatie dat SMC een heel ziekenhuis wilde overnemen tegen een substantieel bedrag en de verplaatsing van patienten naar het SMC daarbij als een voor haar voorzienbare bijkomstigheid kan worden bestempeld, past het dat SMC daarvoor een vergoeding betaalt.
4.19.
Er is dus sprake van een ongerechtvaardigde verrijking in de geschetste bijzondere omstandigheden van het geval. Juist het bestaan van deze omstandigheden maakt dat niet opgaat het verweer dat geen ongerechtvaardigde verrijking mag worden aangenomen omdat dat er toe zou leiden dat een faillissement van een ziekenhuis altijd zou leiden tot claims op omliggende ziekenhuizen.
4.20.
Aan de conclusie dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking doet niet af – zoals in feite al in het voorgaande besloten ligt – het betoog van SMC c.s., [gedaagde 1] , de Maatschap en Urologie Maasstad dat de medisch specialist niet anderen dan zijn eventuele contractspartners ervan kan weerhouden een marktaandeel te verkrijgen in het verzorgingsgebied van (in dit geval) het Ruwaard van Putten. Zoals hiervoor al aan de orde kwam gaat het hier niet om een situatie van (min of meer) gebruikelijke concurrentie. Het gaat er om dat SMC c.s., en/of [gedaagde 1] , de Maatschap en Urologie Maasstad meer winst hebben kunnen realiseren door het wegvallen van de praktijk van [eiser] , terwijl zij daarvoor geen investeringen hebben hoeven doen, en dat zij om die reden voor deze verschuiving een compensatie moeten betalen aan [eiser] . Hieraan doet evenmin af dat [eiser] (wellicht) in staat zou moeten zijn elders een nieuwe patiëntenkring op te bouwen. Dat laat immers onverlet dat [eiser] de bij het Ruwaard van Putten opgebouwde patiëntenkring alsmede de toekomstige patiëntenstroom vanwege de in het betreffende verzorgingsgebied bij verwijzers opgebouwde reputatie is kwijtgeraakt en de daaraan gerelateerde winst (deels) ten goede is gekomen (of wellicht nog ten goede komt) aan SMC c.s. en/of [gedaagde 1] , de Maatschap of Urologie Maasstad.
4.21.
Wat betreft het bedrag van de verrijking wordt het volgende overwogen. Het betoog van [eiser] dat de verrijking berekend moet worden op basis van de omzet van voorgaande jaren wordt gepasseerd. Zoals hiervoor is overwogen kan dit wellicht als staande praktijk worden gezien – en niet uit te sluiten valt dat de verarming van [eiser] met dit bedrag samenvalt. De vordering uit ongerechtvaardigde verrijking is echter slechts toewijsbaar tot het laagste bedrag van de verrijking en de verarming. De verrijking van SMC c.s. althans [gedaagde 1] , de Maatschap en/of Urologie Maasstad is beperkt tot het feitelijk voordeel dat zij geniet(en) in de vorm van winst dankzij investeringen van [eiser] , zonder dat zij daarvoor een vergoeding hebben hoeven betalen aan [eiser] . De winst moet worden berekend aan de hand van het aantal patiënten dat binnen SMC is, wordt of zal worden behandeld dat specifiek aan de naam van [eiser] kan worden toegerekend. Zoals de rechtbank hieronder nader uiteen zal zetten gaat het daarbij om patiënten die (destijds) bij het aangaan van de (initiële) behandelingsovereenkomst specifiek voor [eiser] hebben gekozen (al dan niet op advies van hun verwijzer), alsmede om patiënten die, als het Ruwaard van Putten niet zou zijn gefailleerd, door verwijzers specifiek naar [eiser] . zouden zijn verwezen. Van de overige patiënten moet worden aangenomen dat zij in meer of mindere mate toevallig bij het ziekenhuis terecht komen, dan wel specifiek op (de goede naam van) het ziekenhuis afkomen. In het laatste geval zou hooguit van aan het ziekenhuis verbonden goodwill kunnen worden gesproken.
Uitgangspunt voor die berekening is de praktijk van [eiser] op 24 juni 2013.
4.22.
[eiser] heeft ter comparitie gesteld dat dit aantal niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft behoefte aan voorlichting door een deskundige ter vaststelling van de winst in de hiervoor bedoelde zin. Wat betreft de aan de deskundige voor te leggen vragen overweegt de rechtbank als volgt.
Het komt de rechtbank voor dat een deskundige op basis van statistische gegevens in staat moet zijn vast te stellen welk percentage van de totale patiëntenpopulatie bij de afdeling urologie ten tijde van het faillissement specifiek voor de specialist [eiser] heeft gekozen, althans specifiek naar [eiser] placht te worden verwezen. De deskundige zal zich daarbij met andere woorden een oordeel moeten vormen over het deel van de patiëntenstroom binnen de afdeling urologie ten tijde van de overgang van het Ruwaard van Putten naar SMC dat specifiek aan de reputatie van [eiser] kan worden toegerekend.
De deskundige zal eveneens (op basis van ervaringscijfers) een oordeel moeten kunnen geven over de vraag van hoeveel jaren omzet in dit kader moet worden uitgegaan. Het gaat er daarbij enerzijds om vast te stellen in hoeverre patiënten die eenmaal specifiek aan [eiser] zijn verbonden (omdat zij al dan niet op advies van hun verwijzer specifiek voor [eiser] hebben gekozen) al dan niet (met tussenpozen) gedurende langere periode onder behandeling (zouden) zijn gebleven bij [eiser] (thans: SMC), en van welke periode daarbij redelijkerwijs moet worden uitgegaan. Anderzijds gaat het er hierbij om vast te stellen gedurende welke periode uitgegaan moet worden van een “nawerking” van de reputatie van [eiser] bij de verwijzers. Weliswaar is aannemelijk dat verwijzers die voorheen naar [eiser] plachten te verwijzen, na het faillissement van het Ruwaard van Putten en daarmee het verdwijnen van de praktijk van [eiser] gedurende een bepaalde periode de patiënten naar SMC hebben verwezen, maar naar voorlopig oordeel van de rechtbank ligt voor de hand dat deze doorverwijzingen vanaf een bepaald moment niet meer gebaseerd kunnen worden op de reputatie van [eiser] (maar bijvoorbeeld die van de inmiddels behandelend uroloog binnen SMC). Het gaat er dus om dat de deskundige vaststelt van welke periode redelijkerwijs gezegd kan worden dat door SMC extra winst is behaald vanwege een specifiek aan [eiser] gelieerde patiëntenstroom.
Op basis van voornoemde gegevens zal de deskundige de rechtbank voor kunnen lichten over het bedrag van de winst als bedoeld onder 4.21. Het gaat dan dus om de winst die bij dit percentage patiënten en gedurende deze periode bij SMC is gehaald. Deze winst is het bedrag van de verrijking die aan [eiser] moet worden vergoed.
4.23.
De deskundige zal zich ook een oordeel moeten vormen over de vraag aan wie die winst toevalt en derhalve ten opzichte van wie de vordering moet worden toegewezen: aan SMC, of (ook) aan de Coöperatie, het Ikazia, het Maasstad, het Van Weel-Bethesda, [gedaagde 1] , de Maatschap en/of Urologie Maasstad
4.24.
De rechtbank heeft derhalve het voornemen een deskundige benoemen. Partijen kunnen zich bij akte na tussenvonnis uitlaten – bij voorkeur eenstemmig, dus na voorafgaand onderling overleg – over het aantal en de persoon van de te benoemen deskundige(n), het maximaal aanvaardbaar geachte voorschot voor de kosten van het deskundigenbericht, en de aan deze te stellen vragen, uiteraard met inachtneming van hetgeen onder 4.22 is overwogen. Daarbij is uitgangspunt, conform de hoofdregel van artikel 195 Rv, dat [eiser] het voorschot voor zijn rekening zal moeten nemen. Ten aanzien van de aan de deskundige te stellen vragen dienen partijen zich ook uit te laten of de deskundige zich een oordeel moet vormen over de vraag aan wie de hiervoor bedoelde winst toevalt (en derhalve ten opzichte van wie de vordering moet worden toegewezen): aan SMC, of (ook) aan de Coöperatie, het Ikazia, het Maasstad, het Van Weel-Bethesda, [gedaagde 1] , de Maatschap en/of Urologie Maasstad (zie onder 4.23). Voorstelbaar is dat partijen afspreken dat in het kader van deze procedure uitgangspunt is dat die winst toevalt aan SMC, dit ter voorkoming van wellicht ingewikkelde en tijdrovende werkzaamheden van de deskundige.
4.25.
Ter beoordeling resteren thans nog de verwijten die [eiser] specifiek aan Curatoren maakt. [eiser] verwijt Curatoren in de eerste plaats dat zij de boedelschulden te hoog hebben laten oplopen. De rechtbank begrijpt dat [eiser] daarbij het oog heeft op de goodwillvorderingen die door de specialisten zijn ingediend en op een vordering in verband met onderhanden werk. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen faalt dit betoog. Curatoren waren niet gehouden zich in te spannen (ook) de praktijken van de specialisten over te dragen. Dat, in verband met het gegeven dat die praktijken niet zijn overgedragen, door specialisten bij Curatoren een goodwillvordering is ingediend, kan Curatoren dus niet verweten worden. Wat betreft de vordering uit hoofde van onderhanden werk hebben Curatoren naar voren gebracht dat deze vordering verband houdt met vóór faillissement verrichte werkzaamheden en dat zij zich er voor inspannen de vordering in verband met onderhanden werk te incasseren voor zover het niet gaat om honorarium waarop de specialisten rechtstreeks aanspraak kunnen maken. [eiser] heeft in reactie hierop niet nader onderbouwd welk verwijt hij Curatoren in dit verband nog maakt. Hij heeft derhalve niet voldaan aan zijn stelplicht, zodat dit deel van de vordering voor afwijzing gereed ligt.
4.26.
[eiser] verwijt Curatoren voorts dat zij met de specialisten van het Ruwaard van Putten en met SMC c.s. geen afspraken hebben gemaakt over het honorariumomzetplafond, waarbij [eiser] er op wijst dat de exploitatie van het ziekenhuis door SMC alleen haalbaar was als werkzaamheden van specialisten bij de zorgverzekeraars gedeclareerd konden worden. [eiser] stelt daarbij, zo begrijpt de rechtbank, dat SMC c.s. gebruik kon maken van het nog resterende deel van het honorariumplafond en zelfs van de declaratiecode die [eiser] in dat verband had.
Curatoren betwisten dat zij gehouden waren dergelijke afspraken te maken. Zij stellen daarbij dat Curatoren alleen het AAN-budget, zoals toegekend aan het Ruwaard van Putten, konden overdragen, en dat overdracht van het VIA-budget alleen kon geschieden door het collectief van medisch specialisten. Curatoren hebben dat budget niet overgedragen, en zich hiertoe ook niet verplicht, en waren evenmin gehouden hierover afspraken te maken, nu dat aan het collectief van medisch specialisten is. In reactie hierop heeft [eiser] slechts naar voren gebracht dat het deel van het plafond dat aan hem toebehoorde niet is benut en hem aldus is ontnomen. Daaruit vloeit niet voort dat Curatoren in strijd met hun zorgplicht zouden hebben gehandeld. Ook dit deel van de vordering zal derhalve te zijner tijd (bij eindvonnis) worden afgewezen.
4.27.
Ten derde hebben Curatoren volgens [eiser] hun zorgplicht geschonden door niet direct na het faillissement met de aansprakelijkheidsverzekeraar van het Ruwaard van Putten afspraken te maken over de zogenaamde uitloopdekking, dat wil zeggen dekking van schade na beëindiging van de verzekering, welke schade voortvloeit uit een handelen of nalaten tijdens de looptijd van de verzekering. Ter comparitie is gebleken dat de uitloopdekking inmiddels is geregeld. Volgens [eiser] zou, als direct na het faillissement met verzekeraars was onderhandeld, de uitloop tegen een lagere premie geregeld zijn. Curatoren hebben dat betwist en gesteld dat de premie die thans betaald moet worden lager is dan in het geval direct na het faillissement afspraken zouden zijn gemaakt. [eiser] heeft niets naar voren gebracht waaruit volgt dat bij een eerdere regeling van de uitloopdekking een lagere premie zou zijn overeengekomen, zodat dit deel van de vordering reeds om die reden zal worden afgewezen.
4.28.
Voor zover [eiser] Curatoren verwijt dat zij (de activa van) het Ruwaard van Putten ten onrechte hebben verkocht aan SMC (en niet aan de ook meebiedende investeringsonderneming) faalt ook dit betoog. Curatoren hebben immers onbetwist naar voren gebracht dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, SMC c.s. de hoogste prijs bood, terwijl zij ook waarborgen bood voor de continuïteit van de patiëntenzorg. Het standpunt van [eiser] dat het faillissementsactief (verwijtbaar) kleiner is dan nodig is geweest (en daarmee ook dat de kans op voldoening van zijn in het faillissement ingediende vordering kleiner is dan nodig is geweest) gaat dus niet op.
4.29.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering tegen Curatoren bij eindvonnis zal worden afgewezen. Dat geldt ook voor de overige vorderingen van [eiser] , met uitzondering van de vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking. In dat kader is de rechtbank voornemens, zoals hiervoor is overwogen, een deskundige te benoemen. De rechtbank tekent daarbij aan dat zij verwacht dat het bij de ongerechtvaardigde verrijking niet om een (zeer) substantieel bedrag zal gaan. Zoals hiervoor reeds is overwogen zal immers een groot deel van de patiënten vermoedelijk veeleer op de naam van het ziekenhuis afkomen dan op de naam van de specialist. In zoverre is van een verrijking en verarming dan geen sprake. Daar komt bij dat hoogst onzeker is welke periode bij de berekening in aanmerking moet worden genomen. Een en ander is bepalend voor het uiteindelijk toe te wijzen bedrag. Mede gelet op de kosten die gemoeid zullen zijn met de voorlichting door een deskundige en het debat dat daarop wellicht nog tussen partijen moet worden gevoerd, geeft de rechtbank partijen in overweging zich op dit punt in te spannen voor een minnelijke regeling.
4.30.
De rechtbank ziet in het gegeven dat zij thans voor het grootste gedeelte heeft beslist op de vordering van [eiser] en het feit dat voor de vaststelling van de omvang van de schade een onderzoek nodig is dat vermoedelijk enige tijd in beslag zal nemen, aanleiding tussentijds hoger beroep tegen dit vonnis open te stellen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 2 maart 2016 voor akte na tussenvonnis aan de zijde van [eiser] over hetgeen is overwogen onder 4.24 waarna SMC c.s., [gedaagde 1] , de Maatschap en Urologie Maasstad op een termijn van zes weken een antwoordakte kunnen nemen,
5.2.
houdt iedere beslissing aan,
5.3.
staat partijen toe tussentijds hoger beroep in te stellen van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier, mr. R.J.A.M. Cooijmans en mr. J.A. Moolenburgh en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2016.
[2148/1694/45 ]