Hof Arnhem-Leeuwarden, 20-04-2021, nr. 200.252.661
ECLI:NL:GHARL:2021:3780, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
20-04-2021
- Zaaknummer
200.252.661
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:3780, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 20‑04‑2021; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHARL:2020:9451, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17‑11‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1389, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 20‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling eenvoudige gemeenschappen: uitleg bepaling uit de huwelijkse voorwaarden, verrekening waarde woning, erfenissen/schenkingen, verdeling (miniatuur)auto’s.
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.252.661
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 421582)
beslissing op verzoek ex artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: de man,
advocaat: mr. G.J.M. Gussenhoven te Zeist,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. C.J. van der Sloot te Woudenberg.
Het hof heeft in deze zaak op 17 november 2020 eindarrest gewezen.
Het hof heeft kennis genomen van een verzoek van mr. C. Waanders bij brief van
16 december 2020 namens de man om een kennelijke schrijffout/rekenfout te verbeteren. Het gaat daarbij om de door het hof opgenomen waarde van de woning en om de kosten van de deskundige.
In zijn verzoek stelt de man dat in het arrest van het hof onder rechtsoverweging 5.32 een resumé is gegeven, waarin de woning is opgenomen tegen een waarde van € 255.000,- terwijl dit moet zijn € 225.000,-. Dit laatste bedrag volgt uit het vonnis van de rechtbank van 26 april 2017, waarnaar het hof ook verwijst.
Verder is volgens de man in de berekening van het hof ten onrechte er geen rekening mee gehouden dat op het door de man aan de vrouw te betalen bedrag in mindering dient te komen de helft van de kosten van de deskundige ad € 272,25. Dit volgt uit rechtsoverweging 2.7.5 van het tussenvonnis van 28 maart 2018 en uit rechtsoverweging 2.5 en 2.6 van het eindvonnis van 3 oktober 2018. Hiertegen is door geen van partijen gegriefd.
Bij brief van mr. J.X.C. Peters van 28 december 2020 is namens de vrouw verklaard dat juist is hetgeen namens de man in het verzoek tot verbetering is gesteld, waarin het hof leest dat de vrouw geen bezwaar heeft tegen inwilliging van het verzoek van de man.
Op haar beurt heeft de vrouw ook verzocht een kennelijke schrijffout/rekenfout te verbeteren. Dit verzoek betreft het aankoopbedrag van [de auto1] , die volgens de vrouw ten laste is gekomen van de door de man ontvangen erfenissen en schenkingen. Zij verwijst daarbij naar de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie uit de eerste aanleg, waarin de man gesteld zou hebben dat hij [de auto1]
in februari 2014 heeft gekocht met geld uit de opbrengst van de woning van wijlen zijn moeder. Op het bedrag van € 131.201,81 aan schenkingen en erfenissen dient in mindering te worden gebracht het aankoopbedrag van € 5.259,70, omdat anders sprake zou zijn van een dubbeltelling. De vrouw zou anders via het totaalbedrag aan ontvangen schenkingen en erfenissen alsnog de gehele prijs voor [de auto1] voldoen, terwijl zij deze auto cadeau heeft gekregen van de man en [de auto1] op die grond buiten de verrekening dient te blijven.
Van de zijde van de man is op dit verzoek van de vrouw geen reactie gekomen.
Het hof is ten aanzien van het verzoek van de man van oordeel dat sprake is van een kennelijke schrijffout/rekenfout die zich voor eenvoudig herstel leent en wijst die verzoeken toe.
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw is naar het oordeel van het hof geen sprake van een kennelijke schrijffout of rekenfout. Hetgeen de vrouw aanvoert vergt een inhoudelijke beoordeling en daarvoor leent zich artikel 31 Rv niet. Het criterium is of voor partijen en derden direct duidelijk is dat van een vergissing sprake is en het moet voor partijen en derden kenbaar zijn waarin de fout is gelegen. Daarvan is ten aanzien van het verzoek van de vrouw geen sprake. Bovendien is in rechtsoverweging 5.14 van het arrest van het hof reeds overwogen dat de stelling van de vrouw die er op neerkomt dat alleen wat er resteert van erfstellingen en schenkingen - onmiddellijk of middellijk via zaaksvervanging - buiten de verrekening blijft, geen grond vindt in de huwelijkse voorwaarden.
Voor zover de vrouw heeft bedoeld haar verzoek te baseren op 32 Rv, slaagt ook dit niet. Er is immers niet verzuimd op een onderdeel van het gevorderde te beslissen.
Het hof bepaalt dat waar in het arrest van 17 november 2020 onder rechtsoverwegingen 5.32 en 5.33 staat:
‘5.32 Een en ander resulteert erin dat het te verrekenen vermogen van de vrouw nihil is en dat tot het te verrekenen vermogen van de man behoort (zie ook rechtsoverweging 4.35 in het vonnis van 26 april 2017):
+ de waarde van de woning € 255.000,-
- de hypotheekschulden € 85.774,51
+ de eerste spaargarantverzekering ( [nummer1] ) € 52.585,19
+ de tweede spaargarantverzekering € 10.320,36
+ [de auto2] € 1.800,-
+ de andere Renaults € 500,-
+ de helft van de verzameling miniatuurauto’s € 4.025,-
- de ontvangen erfenissen en schenkingen € 131.201,81
totaal per saldo: € 107.254,23
5.32
Op grond van het verrekenbeding dient de man aan de vrouw de helft van deze waarde te voldoen, ofwel € 53.627,11. Op dit bedrag strekt in mindering een bedrag van
€ 28.361,26 (het equivalent van f 62.500,-) zoals voortvloeit uit de staat van aanbrengsten ten aanzien van de woning. Dit resulteert erin dat de man per saldo aan de vrouw dient te voldoen € 25.265,83.’
dit wordt gewijzigd in:
5.32
Een en ander resulteert erin dat het te verrekenen vermogen van de vrouw nihil is en dat tot het te verrekenen vermogen van de man behoort (zie ook rechtsoverweging 4.35 in het vonnis van 26 april 2017):
+ de waarde van de woning € 225.000,-
- de hypotheekschulden € 85.774,51
+ de eerste spaargarantverzekering ( [nummer1] ) € 52.585,19
+ de tweede spaargarantverzekering € 10.320,36
+ [de auto2] € 1.800,-
+ de andere Renaults € 500,-
+ de helft van de verzameling miniatuurauto’s € 4.025,-
- de ontvangen erfenissen en schenkingen € 131.201,81
totaal per saldo: € 77.254,23
5.32
Op grond van het verrekenbeding dient de man aan de vrouw de helft van deze waarde te voldoen, ofwel € 38.627,12. Op dit bedrag strekt in mindering een bedrag van
€ 28.361,26 (het equivalent van f 62.500,-) zoals voortvloeit uit de staat van aanbrengsten ten aanzien van de woning. Verder strekt op dit bedrag in mindering € 272,25 zijnde de door de vrouw te dragen helft van de kosten van de deskundige (zie rechtsoverweging 2.5 van het vonnis van 3 oktober 2018). Dit resulteert erin dat de man per saldo aan de vrouw dient te voldoen € 9.993,61.
en dat daar waar in het arrest van 17 november 2020 in het dictum staat:
‘7.2 veroordeelt de man om aan de vrouw ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden te betalen € 25.265,83 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2019 tot aan de datum van algehele voldoening;’
dit wordt vervangen door:
7.2
veroordeelt de man om aan de vrouw ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden te betalen € 9.993,61 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2019 tot aan de datum van algehele voldoening;
Deze verbetering wordt aangebracht op de minuut.
Voor het overige blijft het arrest, ook wat betreft de datum van uitspraak, geheel in stand.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.U.M. van der Werff, R. Prakke-Nieuwenhuizen en
M.L. van der Bel en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
20 april 2021.
Uitspraak 17‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling eenvoudige gemeenschappen: uitleg bepaling uit de huwelijkse voorwaarden, verrekening waarde woning, erfenissen/schenkingen, verdeling (miniatuur)auto’s.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.252.661
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 421582)
arrest van 17 november 2020
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: de man,
advocaat: mr. G.J.M. Gussenhoven te Zeist,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. C.J. van der Sloot te Woudenberg.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 21 juli 2020 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een ‘akte ten behoeve van comparitie van partijen’ van de zijde van de man;
- spreekaantekeningen van de zijde van de man;
- spreekaantekeningen van de zijde van de vrouw.
1.3
De mondelinge behandeling heeft op 10 september 2020, genoodzaakt door de coronacrisis, door middel van een beeldverbinding plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de man bijgestaan door mr. C. Waanders, kantoorgenote van mr. Gussenhoven, de vrouw bijgestaan door mr. J.X.C. Peters, kantoorgenoot van mr. van der Sloot.
1.4
De ‘akte ten behoeve van comparitie van partijen’ van de zijde van de man wordt door het hof niet aan het dossier toegevoegd om dat deze akte in strijd is met de in artikel 347 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering besloten twee-conclusie-regel.
2. De vaststaande feiten
2.1
Partijen zijn [in] 1997 op huwelijkse voorwaarden gehuwd.
2.2
De vrouw heeft op 14 maart 2016 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
2.3
Bij beschikking van 12 mei 2016 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
2.4
De echtscheidingsbeschikking is op 24 augustus 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.1
Tussen partijen is een geschil gerezen omtrent de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de tussen hen bestaande eenvoudige gemeenschappen. De vrouw heeft de man in dat kader op 3 augustus 2016 gedagvaard en – kort gezegd – gevorderd de huwelijkse voorwaarden af te wikkelen en de eenvoudige gemeenschappen te verdelen op een wijze die zij voorstaat.
3.2
De man heeft verweer gevoerd en in reconventie een afwikkeling en verdeling gevorderd zoals hij voorstaat.
3.3
In het eindvonnis van 3 oktober 2018 (aangevuld bij vonnis van 14 november 2018) heeft de rechtbank ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verdeling van eenvoudige gemeenschappen (in conventie) de man veroordeeld om aan de vrouw
€ 60.448,56 te betalen en om aan haar af te geven [de auto1] . Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De overige vorderingen van beide partijen zijn in conventie en reconventie afgewezen. De proceskosten in conventie en reconventie zijn gecompenseerd.
4. Het geschil in hoger beroep
4.1
De man is met tien (deels voorwaardelijke) grieven van de vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 november 2016, 26 april 2017, 28 maart 2018 en van 3 oktober 2018 (zoals aangevuld bij vonnis van 14 november 2018) in hoger beroep gekomen. Hij concludeert tot gedeeltelijke vernietiging van die vonnissen en dat het hof, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad een verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden vaststelt zoals geformuleerd in de punten I tot en met X (zowel primair als subsidiair) van de memorie van grieven.
4.2
De vrouw voert verweer en concludeert om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, al dan niet onder verbetering van gronden, de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem zijn vorderingen te ontzeggen, en hem te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, alsmede in de nakosten en in de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten als hij deze niet binnen veertien dagen na het te wijzen arrest heeft betaald.
4.3
In het incidenteel hoger beroep heeft de vrouw twee grieven geformuleerd en concludeert zij tot gedeeltelijke vernietiging van de vonnissen van 9 november 2016, 26 april 2017, 28 maart 2018 en van 3 oktober 2018 (zoals aangevuld bij vonnis van 14 november 2018), en tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zoals zij voorstaat en de man te veroordelen tot afgifte van [de auto1] met veroordeling van de man in de kosten van het geding in beide instanties, een en ander zoals verwoord in de punten C tot en met F van haar petitum.
4.3
De man voert verweer in het incidenteel hoger beroep van de vrouw en concludeert tot afwijzing van de grieven van de vrouw.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
verrekening van de waarde van de woning
5.1
Partijen zijn gehuwd geweest in gemeenschap van inboedel. In artikel 16 van hun huwelijkse voorwaarden is een verrekenbeding opgenomen voor het geval het huwelijk zou eindigen door echtscheiding. De leden 1 en 2 van artikel 16 luiden als volgt:
Afrekening aan het einde van het huwelijk
Artikel 16
- 1.
Ingeval het huwelijk door de dood wordt ontbonden vindt er verrekening plaats, zo, dat de langstlevende en de rechtverkrijgenden van de overleden echtgenoot gerechtigd zijn tot een waarde gelijk aan die, waartoe zij gerechtigd zouden zijn indien er de algehele gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten had bestaan.
- 2.
Indien het huwelijk door echtscheiding wordt ontbonden danwel indien tussen de echtgenoten de scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken is lid 1 van dit artikel van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in dat geval in de verrekening niet worden betrokken de goederen, die door de echtgenoten krachtens erfstelling, legaat of schenking zijn of zullen worden verkregen, en de op die verkrijgingen drukkende schulden, de wegens die verkrijgingen geheven belastingen, zoals successie-, schenkings- en overgangsrecht, met dien verstande, dat de inkomsten uit die goederen en de renten van die schulden, alsmede de kosten en lasten die uit die inkomsten plegen te worden voldaan, wel in de verrekening zullen worden betrokken; voorts worden niet in de berekening betrokken de door hen ten huwelijk aangebrachte goederen, zoals vermeld op de aan deze akte gehechte en door de comparanten en mij, notaris, ondertekende staat.
(…)
5.2
Vast staat dat de man ten huwelijk heeft aangebracht de woning aan de [adres] te [woonplaats1] . De rechtbank heeft de waarde van die woning – op grond van artikel 16 van de huwelijke voorwaarden – tot het te verrekenen vermogen gerekend. De man is het daarmee niet eens en daarop richt zich zijn eerste grief.
5.3
In die grief stelt de man dat partijen voor ogen hadden dat ieder zou behouden hetgeen hij of zij bij aanvang van het huwelijk had. Enkel hetgeen tijdens huwelijk zou worden verkregen, zou tussen hen verrekend worden. De lijst van aanbrengsten was alleen bedoeld om de roerende zaken op te vermelden.
5.4
De vrouw betwist de stellingen van de man. Het is volgens haar niet de bedoeling geweest om het voorhuwelijks vermogen buiten de verrekening te laten, doch enkel die goederen die zijn vermeld op de staat van aanbrengsten. De bepaling uit de huwelijkse voorwaarden is volkomen helder en niet voor meerderlei uitleg vatbaar. Met betrekking tot de woning is in de staat van aanbrengsten een specifieke en expliciete afspraak gemaakt. Op grond daarvan heeft de man een vordering op de vrouw.
5.5
Ieder van partijen heeft een andere uitleg van de zinssnede ‘voorts worden niet in de berekening betrokken de door hen ten huwelijk aangebrachte goederen, zoals vermeld op de aan deze akte gehechte en door de comparanten en mij, notaris, ondertekende staat.’ in de huwelijkse voorwaarden. Volgens de man blijkt daaruit dat het gehele voorhuwelijkse vermogen buiten de verrekening wordt gehouden, terwijl de vrouw stelt dat enkel buiten de verrekening wordt gehouden hetgeen vermeld is op de aan de huwelijkse voorwaarden gehechte staat van aanbrengsten.
5.6
Het hof is van oordeel dat de waardevermeerdering van de woning sinds het begin van het huwelijk in de verrekening betrokken dient te worden en overweegt daartoe als volgt. In lid 2 van artikel 16 van de huwelijkse voorwaarden staat dat niet in de verrekening wordt betrokken de door partijen ten huwelijk aangebrachte goederen zoals die zijn vermeld op de staat van aanbrengsten. In de staat van aanbrengsten is opgenomen dat door de man ten huwelijk wordt aangebracht:
‘Een vordering in contanten ten laste van mevrouw [geïntimeerde] , groot in hoofdsom
f 62.500,- , welke vordering alleen opeisbaar wordt in de in artikel 16 lid 2 van de huwelijksvoorwaarden genoemde situatie. De vordering is berekend als volgt:
waarde in het economisch verkeer woning [adres] te [woonplaats1] : f 265.000,- minus hypotheek in hoofdsom f 140.000,- resteert f 125.000,- gedeeld door twee is voormelde hoofdsom ad f 62.500,-’
en dat door de vrouw ten huwelijk wordt aangebracht:
‘Een schuld in contanten ten behoeve van de heer [appellant] , groot in hoofdsom
f 62.500,-, welke schuld alleen voldaan dient te worden in de in artikel 16 lid 2 van de
huwelijksvoorwaarden genoemde situatie. De vordering is berekend als volgt:
waarde in het economisch verkeer woning [adres] te [woonplaats1] : f 265.000,- minus hypotheek in hoofdsom f 140.000,- resteert f 125.000,-
gedeeld door twee is voormelde hoofdsom ad f 62.500,-.’
5.7
De vordering van de man (en de schuld van de vrouw) is gebaseerd op de (over)waarde van de woning op het moment van aangaan van het huwelijk. De woning is voorafgaand aan het opmaken van de huwelijkse voorwaarden en bijbehorende staat van aanbrengsten op aanraden van de notaris getaxeerd, zo verklaarde de man op de mondelinge behandeling. Door deze regeling wordt bereikt dat de man bij het einde van het huwelijk toekomt de (over)waarde ter hoogte van f 125.000,- die de woning aan het begin van het huwelijk had. Dat verhoudt zich er niet mee dat de gehele waarde van de woning buiten de verrekening zou vallen. Indien, zoals de man stelt, de waarde van de woning geheel buiten de verrekening zou moeten worden gehouden, zou een dergelijke bepaling in de staat van aanbrengsten en een taxatie van de woning immers in het geheel niet nodig en dus onbegrijpelijk zijn geweest. De man heeft ook anderszins niet kunnen toelichten waarom een taxatie van de woning indertijd heeft plaatsgevonden. Het kan daarom enkel zo zijn dat de waardebepaling destijds een startpunt is geweest voor het kunnen vaststellen van de waardevermeerdering tijdens het huwelijk. Dat de notaris de bedoeling van partijen verkeerd zou hebben begrepen zoals de man stelt, wordt door de vrouw betwist en door de man ook niet onderbouwd. De man heeft ook niet een daartoe strekkend bewijsaanbod gedaan. Door de specifieke regeling in de staat van aanbrengsten ten aanzien van waarde van de woning aan het begin van het huwelijk valt de waardevermeerdering van die woning tijdens het huwelijk onder de verrekening. De bepalingen in de huwelijkse voorwaarden in samenhang met de bepaling in de staat van aanbrengsten kunnen naar het oordeel van het hof niet anders worden gelezen en begrepen dan hiervoor overwogen. Grief 1 faalt.
5.8
Nu de eerste grief faalt, komt het hof toe aan bespreking van de tweede grief. Die grief is voorwaardelijk gesteld, voor het geval de eerste grief zou falen. In deze grief stelt de man dat de vordering van de man, zoals opgenomen in de staat van aanbrengsten, aan het einde van het huwelijk en bij toepassing van artikel 16 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden in gelijke mate verhoogd dient te worden als waarmee de waarde van de woning is gestegen.
5.9
De vrouw betwist dat. Volgens haar is de tekst duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. De vordering is een nominale vordering.
5.10
Het hof volgt in zijn oordeel de overwegingen van de vrouw. Uit de huwelijkse voorwaarden en uit de staat van aanbrengsten waarin de regeling is opgenomen volgt niet dat de vordering anders is dan nominaal. Dat zou in het licht van het voorgaande ook niet logisch zijn, nu deze vordering is gebaseerd op de waarde van de woning aan het begin van het huwelijk en die waarde daarmee het startpunt is voor de waardestijging tijdens het huwelijk. Dat punt ligt vast en ‘schuift niet mee’ tijdens het huwelijk. Ook overigens wordt in de huwelijkse voorwaarden van nominale bedragen uitgegaan. Zo staat in artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden opgenomen dat onttrekkingen ten bedrage van of naar de waarde van het moment van onttrekking in acht worden genomen. Grief 2 faalt.
door de man ontvangen erfenissen en schenkingen
5.11
In zijn derde grief stelt de man dat in het vonnis van 28 maart 2018 ten onrechte is opgenomen dat hij € 130.701,81 uit schenking en nalatenschap heeft ontvangen. De optelling van de bedragen moet zijn € 131.201,81. De vrouw betwist niet dat de optelling op
€ 131.201,81 uitkomt. Daarmee slaagt grief 3.
5.12
In zijn vierde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat met erfrechtelijke verkrijgingen en schenkingen alleen rekening kan worden gehouden voor zover ze nog aanwezig zijn op de peildatum. Hij stelt zich op het standpunt dat het gehele bedrag van € 131.201,81 integraal aan hem dient toe te komen en dus ten gunste van hem in mindering had moeten worden gebracht op het te verrekenen vermogen.
5.13
De vrouw betwist dat. Volgens haar geeft artikel 16 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden aan hoe partijen dienen te verrekenen: al het vermogen telt mee, tenzij het is vermeld op de lijst van aanbrengsten of als is aangetoond dat het is verkregen middels erfenis/schenking (of daarmee is verbeterd). Alleen in zoverre spelen erfenissen en schenkingen een rol. Zo heeft de rechtbank het ook toegepast. Het ligt op de weg van de man aan te tonen welk deel van de € 131.201,81 hij heeft gebruikt of aangewend voor goederen die er op de peildatum waren. Toekenning van het totale bedrag zou volgens de vrouw volstrekt onredelijk en onbillijk zijn.
5.14
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 16 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden blijven de goederen, die door de echtgenoten krachtens erfstelling, legaat of schenking zijn of zullen worden verkregen, buiten de verrekening. Tussen partijen is niet in geschil dat de man in totaal € 131.201,81 heeft verkregen uit erfstelling en schenking. Het hof is van oordeel dat dit bedrag buiten de verrekening dient te worden gehouden. Er is geen reden om de stelling van de vrouw te volgen. Die stelling komt er op neer dat alleen wat er resteert van erfstellingen en schenkingen, onmiddellijk of middellijk via zaaksvervanging, buiten de verrekening blijft. De tekst van de huwelijkse voorwaarden biedt voor die uitleg echter geen ruimte. De uitkomst van de die bepaling uit de huwelijkse voorwaarden is ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar, al is het maar omdat het vermogen van de man meer is toegenomen dan met het bedrag van € 131.201,81. Grief 4 slaagt.
5.15
Nu de vierde grief van de man slaagt, behoeven zijn vijfde, zesde en zevende grief geen bespreking meer. Die grieven zijn voorwaardelijk gesteld, voor het geval zijn vierde grief zou falen.
de waarde van de spaargarantverzekering met nummer [nummer1]
5.16
In haar eerste grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte de beginwaarde van deze polis, die op naam van de man is gesteld, buiten de verrekening heeft gehouden. Deze polis is immers niet vermeld op de staat van aanbrengsten en dient daarom voor het geheel in de verrekening betrokken te worden.
5.17
De man betwist de stelling van de vrouw en stelt, onder verwijzing naar hetgeen hij heeft toegelicht bij zijn eerste grief, dat de bedoeling van partijen was om hetgeen werd aangebracht ten huwelijk buiten de verrekening te houden. De verzekering was al afgesloten op het moment van het huwelijk.
5.18
Het hof heeft hiervoor reeds geoordeeld dat de huwelijksvoorwaarden zo moeten worden uitgelegd dat alleen goederen die voorkomen op de staat van aanbrengsten vallen onder de tussen partijen overeengekomen uitzonderingen. De spaarpolis staat niet op de staat en daarom moet de gehele waarde daarvan, ongeacht of deze voor of tijdens het huwelijk is opgebouwd, in de verrekening betrokken worden, en wel voor het bedrag van
€ 52.585,19. Grief 1 van de vrouw slaagt.
de verzameling miniatuurauto’s
5.19
In zijn achtste grief stelt de man dat de rechtbank de waarde van de verzameling miniatuurauto’s ten onrechte voor het geheel in de verrekening heeft betrokken en daarmee ten onrechte dus een waarde van € 8.050,- in de verrekening heeft betrokken. De man heeft de verzameling ten huwelijk aangebracht. Hij stelt dat het er toen ongeveer 500 autootjes waren. Uitgaande van een gemiddelde waarde per auto van € 9,- (gebaseerd op de door de deskundige vastgestelde waarde van de totale collectie), dient aldus een waarde van 500 maal € 9,- ofwel € 4.500,- buiten de verrekening te worden gehouden. Subsidiair dient een waarde van 50 maal € 9,- ofwel € 450,- erbuiten te worden gehouden, gebaseerd op het aantal auto’s dat door de vrouw bij de rechtbank is genoemd. De verzameling dient dus voor een waarde van € 3.550,- subsidiair € 7.600,- in de verdeling te worden betrokken.
5.20
De vrouw kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat de staat van aanbrengsten op dit punt summier is en dat het aan de man is om aan te tonen hoeveel hij er bij aanvang van het huwelijk had en wat de waarde daarvan was.
5.21
Partijen zijn het er niet over eens hoeveel autootjes de man bij aanvang van het huwelijk had. De vrouw stelt bovendien dat de man meer autootjes heeft dan door de deskundige zijn gewaardeerd. Nu het hof niet kan vaststellen hoeveel miniatuurautootjes de man bij aanvang van het huwelijk had, maar wel vaststaat dat hij er een groot aantal had, zal het hof schattenderwijs bepalen dat de helft van de verzameling in de verrekening betrokken zal worden. Aldus blijft een bedrag van € 4.025,- buiten de verrekening. In zoverre slaagt
grief 8 van de man en faalt grief 2 van de vrouw.
de verzameling ‘grote’ auto’s
5.22
In zijn negende grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de verzameling oude Renaults in de verrekening heeft betrokken tegen een waarde € 500,-. Hij betwist niet de waarde van die auto’s, maar wel dat die waarde in de verrekening wordt betrokken. De man had deze auto’s al voor het huwelijk en deze behoren daarom niet tot het te verrekenen vermogen.
5.231 De vrouw betwist dat. De auto’s staan, behoudens een Renault Alpine, niet in de staat van aanbrengsten en dienen daarom in de verrekening te worden betrokken.
5.24
Het hof is met de vrouw van oordeel dat de waarde van deze auto’s in de verrekening betrokken dient te worden. De auto’s staan immers niet op de staat van aanbrengsten. Daarop staat enkel een gerestaureerde Renault 5 Alpine Coupe, en enkel deze behoort dan ook niet tot het te verrekenen vermogen. Grief 9 faalt.
[de auto1]
5.25
De tiende grief van de man en de tweede grief van de vrouw betreffen beide [de auto1] . De rechtbank heeft geoordeeld dat [de auto1] door de man aan de vrouw is geschonken en daardoor (op grond van artikel 16 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden) niet tot het te verrekenen vermogen behoort.
5.26
De man stelt dat hij niet de eigendom aan de vrouw heeft geschonken, maar haar het gebruiksrecht heeft gegeven. Subsidiair, voor het geval het hof van oordeel is dat hij deze auto wel heeft geschonken, behoort deze met een waarde van € 2.500,- tot het te verrekenen vermogen. De bepaling uit artikel 16 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden ziet volgens hem namelijk enkel op schenkingen die partijen van derden ontvangen, niet op schenkingen die partijen van elkaar ontvangen. Meer subsidiair, voor het geval het hof van oordeel is dat [de auto1] eigendom is van de vrouw, vordert hij de door hem betaalde leasepenningen met betrekking tot de accu’s terug, zijnde een bedrag van € 1.483,65 plus de termijnen (€ 54,95 per maand) vanaf de datum van de memorie van grieven. Indien de vrouw [de auto1] inmiddels in haar bezit mocht hebben en voor het geval mocht blijken dat deze eigendom van de man is, vordert hij teruggave van [de auto1] onder verbeurte van een dwangsom van
€ 250,- van iedere dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft tot een maximum van
€ 10.000,- is bereikt.
5.27
De vrouw betwist dat enkel het gebruiksrecht aan haar is gegeven. [de auto1] is haar in eigendom ter gelegenheid van haar 55e verjaardag geschonken, zoals blijkt uit de verjaardagskaart. In haar eigen grief stelt ze dat de man [de auto1] nog niet heeft afgegeven en vordert dat de man een dwangsom van € 1.000,- per dag verbeurt voor iedere dag dat hij met afgifte van de auto in gebreke blijft, tot maximum van € 25.000,- is bereikt.
5.28
Het hof is van oordeel dat [de auto1] door de man aan de vrouw in eigendom is geschonken en niet tot het te verrekenen vermogen behoort en overweegt daartoe als volgt.
De vrouw heeft de verjaardagskaart voor haar 55e verjaardag overgelegd waarop de navolgende handgeschreven tekst is opgenomen:
‘Omdat je altijd zo goed voor ons zorgt.
Daarom [de auto1]
liefs,
[naam1] & [naam2]
Een dikke kus,
[appellant] ’
5.29
Niet valt in te zien dat die tekst anders gelezen kan worden dan dat [de auto1] in eigendom cadeau wordt gedaan. Zo heeft de vrouw het ook altijd begrepen en het kentekenbewijs is bovendien - zo bleek - op naam van de vrouw gesteld. Met deze kaart heeft de vrouw, zoals ook de rechtbank oordeelde, voldoende aangetoond dat [de auto1] door de man aan de vrouw in eigendom is geschonken. Door de man zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die het oordeel zouden kunnen rechtvaardigen dat enkel het gebruik van [de auto1] aan de vrouw is gegund. De man heeft hiervan ook geen nader bewijs aangeboden.
5.30
De man zal daarom worden veroordeeld om [de auto1] aan de vrouw af te geven. Het hof gaat er vanuit – mede gelet op hetgeen het hof hierna over de leasetermijnen van de accu’s overweegt – dat de man hier op korte termijn gevolg aan zal geven, zodat het hof geen dwangsom zal opleggen.
5.31
Ten aanzien van het leasecontract en de leasetermijnen overweegt het hof als volgt. [de auto1] is een elektrische auto en de accu’s worden geleased. De vrouw heeft zelf eerst de kosten van [de auto1] inclusief alle leasekosten voldaan. Vanaf januari 2017 heeft de man de maandelijks verschuldigde leasekosten van € 54,95 voldaan. Wat hiervan de achterliggende reden is, is het hof niet helemaal duidelijk geworden. De man heeft verklaard dat hij de termijnen weer voor zijn rekening nam, omdat de vrouw de afgifte van [de auto1] frustreerde. Over en weer beschuldigen partijen elkaar ervan dat het aan de ander heeft gelegen dat [de auto1] niet aan de vrouw is afgegeven. Wat hier verder ook van zij, vast staat dat de man [de auto1] ondanks een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling tot afgifte om hem moverende redenen niet heeft afgegeven. Het hof is mede daarom van oordeel dat de door de man betaalde leasetermijnen – die hij heeft betaald zonder daartoe kennelijk gehouden te zijn – ten laste van hem dienen te komen en te blijven, evenals de nog niet vervallen leasetermijnen tot aan het moment van afgifte van [de auto1] aan de vrouw. Vanaf het moment dat [de auto1] aan de vrouw is afgegeven zijn de leasetermijnen voor rekening van de vrouw. Partijen dienen er beide aan mee te werken dat het leasecontract zo snel als mogelijk op naam van de vrouw wordt gesteld. Grief 10 van de man faalt evenals grief 2 van de vrouw.
resumé
5.32
Een en ander resulteert erin dat het te verrekenen vermogen van de vrouw nihil is en dat tot het te verrekenen vermogen van de man behoort (zie ook rechtsoverweging 4.35 in het vonnis van 26 april 2017):
+ de waarde van de woning € 255.000,-
- de hypotheekschulden € 85.774,51
+ de eerste spaargarantverzekering ( [nummer1] ) € 52.585,19
+ de tweede spaargarantverzekering € 10.320,36
+ [de auto2] € 1.800,-
+ de andere Renaults € 500,-
+ de helft van de verzameling miniatuurauto’s € 4.025,-
- de ontvangen erfenissen en schenkingen € 131.201,81
totaal per saldo: € 107.254,23
5.32
Op grond van het verrekenbeding dient de man aan de vrouw de helft van deze waarde te voldoen, ofwel € 53.627,11. Op dit bedrag strekt in mindering een bedrag van
€ 28.361,26 (het equivalent van f 62.500,-) zoals voortvloeit uit de staat van aanbrengsten ten aanzien van de woning. Dit resulteert erin dat de man per saldo aan de vrouw dient te voldoen € 25.265,83.
5.33
Door de vrouw is over het door de man te betalen bedrag de wettelijke rente gevorderd. Op de mondelinge behandeling is namens de vrouw verduidelijkt dat deze dient in te gaan vanaf 17 maart 2019, de datum waarop de man in verzuim is. Hiertegen is geen verweer gevoerd. Het hof zal dit aldus toewijzen.
6. De slotsom
6.1
De grieven 3, 4 en 8 (deels) van de man slagen. Zijn voorwaardelijke grieven 5, 6 en 7 zijn niet besproken, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde. Van de vrouw slaagt grief 1 en faalt grief 2. Het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
3 oktober 2018 (zoals aangevuld bij vonnis van 14 november 2018) zal worden vernietigd voor zover de man daarin is veroordeeld tot betaling van € 60.448,56 aan de vrouw en tot afgifte van [de auto1] binnen vijf dagen na het herstelvonnis.
6.2
Nu beide partijen voor een deel in het (on)gelijk worden gesteld, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.
7. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
7.1
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 3 oktober 2018 (zoals aangevuld bij vonnis van 14 november 2018) voor zover de man daarin is veroordeeld tot betaling van € 60.448,56 aan de vrouw en tot afgifte van [de auto1] binnen vijf dagen na het herstelvonnis, en doet in zoverre opnieuw recht:
7.2
veroordeelt de man om aan de vrouw ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden te betalen € 25.265,83 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2019 tot aan de datum van algehele voldoening;
7.3
veroordeelt te man tot afgifte aan de vrouw van [de auto1] en bepaalt dat de door de man betaalde maandelijkse leasetermijnen met betrekking tot de accu’s ten laste van de man komen, evenals de leasetermijnen tot aan de dag van afgifte van [de auto1] ; vanaf de datum van afgifte komen de leasetermijnen ten laste van de vrouw waarbij partijen ervoor zorg dienen te dragen dat het leasecontract op naam van de vrouw wordt gesteld;
7.4
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
7.5
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
7.6
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.U.M. van der Werff, R. Prakke-Nieuwenhuizen en
M.L. van der Bel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken door mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen op 17 november 2020 .