Bevrijdende verweren
Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/341:341 Het huidige art. 1065 lid 4 Rv
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/341
341 Het huidige art. 1065 lid 4 Rv
Documentgegevens:
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691604:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Bij de uitleg van het oude artikel kwamen de stelplicht en bewijslast van eiser pas aan de orde na het verweer van de wederpartij ter zake. Onder het nieuwe artikel geldt nog meer dat de overheidsrechter zich terughoudend opstelt als vernietigingsrechter. Zie ook Snijders 2018/9.3.4.3.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Art. 1065 lid 4 Rv is inmiddels gewijzigd en wel als volgt:
“De grond, bedoeld onder c van het eerste lid, kan niet tot vernietiging leiden indien het niet houden aan de opdracht niet van ernstige aard is. (…) Evenmin kan de grond, bedoeld onder c van het eerste lid, tot vernietiging leiden indien de partij die deze aanvoert heeft nagelaten ter zake bezwaar te maken overeenkomstig artikel 1048a.”
Bewijsrechtelijk betekent de wijziging van de eerste zin van lid 4 dat een partij die vernietiging wil vorderen het element ‘de ernstige aard’ zal moeten stellen en bij betwisting bewijzen (een toepassingsvoorwaarde). De schending van de opdracht dient van substantiële betekenis te zijn en de partij die daarop een beroep doet zal meteen in de dagvaarding moeten stellen (en later zo nodig bewijzen) dat hij zijn bezwaar reeds tijdens de arbitrageprocedure aan de orde heeft gesteld. Dat arbiters zich niet aan de opdracht zouden hebben gehouden is gepromoveerd tot een voorwaarde voor het instellen van de vordering tot vernietiging.1 Daarmee is de voorwaardelijke stelplicht van de baan.