Rb. 's-Hertogenbosch, 21-11-2002, nr. 01.029042.02
ECLI:NL:RBSHE:2002:AF0919
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
21-11-2002
- Zaaknummer
01.029042.02
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2002:AF0919, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 21‑11‑2002; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2003:AN9659
Uitspraak 21‑11‑2002
Inhoudsindicatie
-
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/029042-02
Uitspraakdatum: 21 november 2002
V E R K O R T V O N N I S
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
preventief gedetineerd in H.v.B. Roermond te Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 07 november 2002.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 april 2002.
Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 07 november 2002 gewijzigd. Van deze vordering is eveneens een fotokopie aan dit vonnis gehecht.
Tengevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging ten aanzien van feit 4 begaan staat in regel 23 "(slachtoffer 1)" vermeld in plaats van "(slachtoffer 4)". De rechtbank herstelt deze schrijffout en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Vrijspraak.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 3 primair en feit 5 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de feiten heeft begaan zoals is weergegeven op het in dit vonnis opgenomen afgestreepte afschrift van de dagvaarding. (bewezenverklaring weggehaald i.v.m. privacy)
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 24c, 27, 36f, 37, 37a, 37b, 57, 242 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID.
De eis van de officier van justitie.
Bewezenverklaring van de feiten zoals ten laste gelegd onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5.
Een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek overeenkomstig het gestelde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De inbeslaggenomen voorwerpen kunnen aan verdachte worden teruggegeven.
De vordering van benadeelde partij (slachtoffer 1) kan worden toegewezen tot een bedrag van EUR 3.549,20 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel conform het gestelde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht subsidiair 40 dagen hechtenis.
De vordering van benadeelde partij (slachtoffer 2) kan - bij wijze van voorschot - worden toegewezen tot een bedrag van EUR 7.000,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel conform het gestelde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht subsidiair 70 dagen hechtenis.
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
Bij de beslissing over de straf en maatregelen die aan de verdachte dienen te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij zijn de volgende omstandigheden gebleken:
Ten bezware van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte werd terzake van een strafbaar feit soortgelijk aan het onder 3 subsidiair door hem gepleegde feit blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister reeds eerder veroordeeld en wel in 1999;
- verdachte heeft de onderhavige strafbare feiten gepleegd binnen een tijdsbestek van 6 weken alsmede tijdens proefverlof van een eerdere veroordeling tot vrijheidsstraf en kort na het ondergaan van die straf;
- verdachte verkeerde tijdens het plegen van de strafbare feiten onder invloed van alcohol waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen en welke hij toch heeft gebruikt;
- de door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben grote onrust veroorzaakt in de plaatselijke gemeenschap van Eindhoven;
- verdachte heeft zijn slachtoffers een (vrijwel) onherstelbaar leed aangedaan;
- de mate van het leed dat de slachtoffers - mede door het zeer gewelddadige karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten - is aangedaan (ernstige aantasting van lichamelijke integriteit/persoonlijke levenssfeer) alsmede dat verdachte zich om het lot van de slachtoffers kennelijk volstrekt niet heeft bekommerd.
Op 12 maart 2001 heeft klinisch psycholoog/psychotherapeut drs. J.M.A. Branje met betrekking tot de zaak met parketnummer 01/055002-01 (laatste veroordeling van verdachte) een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De in dit rapport vermelde conclusie en advies luidt - verkort en zakelijk weergegeven -:
Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van betrokkene's geestvermogen in de zin van ernstige persoonlijkheidsproblematiek (anti-sociaal en borderline kenmerken). Daarnaast is er sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van alcoholafhankelijkheid.
Op grond van zijn anti-sociale en borderline persoonlijkheidsstoornis kan betrokkene gemakkelijker dan een gemiddelde persoon vervallen in impulsief en onvoorspelbaar agressief handelen.
Naast betrokkene's anti-sociale persoonlijkheidsproblematiek en zijn alcoholverslaving is er tevens sprake van een z.g. relatiecollusie, waarbij macht, trouw, loyaliteit versus angst voor afhankelijkheid en verlating de polen representeren. De wijze van aangaan van instabiele en onvoorspelbare relaties is te plaatsen binnen zijn borderline persoonlijkheidsproblematiek. Betrokkene is zich terdege bewust van de invloed van alcohol op zijn handelen en kritisch vermogen. Het feit dat hij niet naar dit besef handelt is te plaatsen binnen zijn persoonlijkheidsproblematiek. Betrokkene is een man die in hoge mate afhankelijk is van externe begrenzing en structuren. Hoewel hij inzicht heeft in de relatie alcoholmisbruik en agressieve en onvoorspelbare impulsen met verminderde oordeelvermogen, heeft hij nagenoeg geen inzicht in zijn onderliggende persoonlijkheidsproblematiek, die mede de grondslag is voor zijn laakbaar gedrag.
In antwoord op de in hoofde gestelde vraag concludeert ondergetekende, dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dat de feiten - indien bewezen - slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Betrokkene's persoonlijkheidsproblematiek en verslavingsproblematiek blijft, indien onbehandeld, een bron van zorgen betreffende kans op herhaling van laakbare agressieve en impulsieve feiten. Cruciaal is of betrokkene al dan niet weer terugvalt in alcoholmisbruik, daar hij slechts onder invloed van alcohol tot vergaande ontremmingen en impulsief/agressief gedrag komt. Betrokkene is nauwelijks gemotiveerd om structureel hulp te zoeken voor zijn alcoholproblematiek. Zijn motivatie is nu zeer gering. Het ontbreekt hem aan enig inzicht in zijn eigen persoonlijkheidsproblematiek welke ten grondslag ligt aan het aangaan van instabiele relaties en zijn impulsief en agressief handelen. Om de recidive kans van de ten laste gelegde feiten en/of anderszins ernstige delicten in de toekomst te verkleinen is in eerste instantie behandeling voor zijn alcoholproblematiek dringend gewenst. Binnen een behandeling zal er dan ook aandacht besteed dienen te worden aan zijn persoonlijkheidsproblematiek. Een tweede optie, waar de voorkeur van ondergetekende ook al in zijn rapport van 1991 naar uitgaat, dit gezien de noodzaak van een gedegen begeleiding binnen een optimaal juridisch kader, is het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling zonder verpleging, met als aanwijzing dat betrokkene zich laat behandelen voor bovengenoemde, althans voor zover de ernst van de feiten zich hier niet tegen verzetten.
De rechtbank neemt deze conclusie, het advies en de gronden waarop zij berusten over en maakt deze tot de hare en zal hier bij de straftoemeting rekening mee houden.
Motivering van de op te leggen straf:
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Motivering van de op te leggen TBS-maatregel:
De rechtbank neemt, nu verdachte geen medewerking heeft verleend aan een recent onderzoek van zijn persoonlijkheid, in casu - daarbij uitdrukkelijk uitgaande van het bepaalde in artikel 37, derde lid en artikel 37a, derde lid van het Wetboek van Strafrecht alsmede refererend naar HR 16 december 1997, NJ 1998, 334 alwaar vastgesteld wordt dat ook van oude(re) psychologische en/of psychiatrische rapportages, wellicht uit een eerdere strafzaak, omtrent de persoonlijkheid van verdachte gebruik kan worden gemaakt - voornoemde conclusie van klinisch psycholoog/psychotherapeut drs. J.M.A. Branje d.d. 12 maart 2001, alsmede diens advies en de gronden waarop zij berusten over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling in casu dient te worden opgelegd en dat daarnaast, nu op geen enkele wijze van enige motivering c.q. bereidheid tot behandeling is gebleken, een bevel tot verpleging van overheidswege van verdachte moet worden gegeven. Daartoe overweegt de rechtbank dat de hierna te kwalificeren feiten, misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, terwijl de veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist en het misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Motivering van de op te leggen schadevergoedingsmaatregelen:
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregelen opleggen nu verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht aan benadeelden en de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat daadwerkelijke schadevergoeding aan de benadeelden bevordert.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer2) (feit 2).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die hierna zal worden toegewezen, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit door de handelingen van verdachte schade heeft geleden kan de vordering, bij wijze van voorschot op de totale geleden schade, tot een bedrag van EUR 7.000,= worden toegewezen.
Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij niet van zodanig eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte zal, als de in het ongelijk gestelde partij, verwezen worden in de door de benadeelde partij (slachtoffer 2) terzake haar voeging in deze strafzaak gemaakte kosten, als na te melden.
Aan verdachte worden meerdere wijzen van vergoeding van dezelfde schade opgelegd. In verband hiermee zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde zal zijn gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte heeft voldaan aan een van de hiervoor genoemde wijzen van schadevergoeding.
Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 4) (feit 4).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor de behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit, door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade, waaronder immateriële schade zoals toegelicht en aangepast ter zitting, tot een bedrag van EUR 3.452,55 heeft geleden kan deze vordering volledig worden toegewezen.
Verdachte zal, als de in het ongelijk gestelde partij, verwezen worden in de door de benadeelde partij (slachtoffer 4) terzake haar voeging in deze strafzaak gemaakte kosten, als na te melden.
Aan verdachte worden meerdere wijzen van vergoeding van dezelfde schade opgelegd. In verband hiermee zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde zal zijn gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte heeft voldaan aan een van de hiervoor genoemde wijzen van schadevergoeding.
DE UITSPRAAK
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 primair en feit 5 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder de feiten 1, 2, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde bewezen, zoals hiervoor omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
Verkrachting
(art. 242 W.v.Sr.)
Ten aanzien van feit 2:
Verkrachting
(art. 242 W.v.Sr.)
Ten aanzien van feit 3 subsidiair:
Zware mishandeling
(art. 302 W.v.Sr.)
Ten aanzien van feit 4:
Verkrachting
(art. 242 W.v.Sr.)
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 subsidiair en 4:
* Een gevangenisstraf voor de tijd van 6 jaar.
Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Legt op de volgende maatregelen:
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 subsidiair en 4:
* Gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte.
Beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten aanzien van feit 2:
* Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd (slachtoffer 2) van een bedrag van Eur 7.000,= (zegge: zevenduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 70 dagen. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Ten aanzien van feit 4:
* Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd (slachtoffer 4) van een bedrag van Eur 3.452,55 (zegge: drieduizend vierhonderd tweëenvijftig euro en vijfenvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
* Beslissing op de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 2) (feit 2).
Wijst de vordering van de benadeelde partij genaamd (slachtoffer 2), bij wijze van voorschot op de totale geleden schade, toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer 2), (woonplaats), (adres) van een bedrag van EUR 7.000,= (zegge: zevenduizend euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte heeft voldaan aan een van de hiervoor opgelegde wijzen van vergoeding van deze schade.
* Beslissing op de vordering van de benadeelde partij (slachtoffer 4) (feit 4).
Wijst de vordering van de benadeelde partij genaamd (slachtoffer 4) toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer 4), (woonplaats), (adres) (postadres) van een bedrag van EUR 3.452,55 (zegge: drieduizend vierhonderd tweëenvijftig euro en vijfenvijftig eurocent), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte heeft voldaan aan een van de hiervoor opgelegde wijzen van vergoeding van deze schade.
* Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte, zoals aangegeven op de aan dit verkort vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door,
mr. Dellaert, voorzitter,
mr. Viering en mr. Milo, leden,
in tegenwoordigheid van mr. Cox-Wentholt, griffier
en is uitgesproken op 21 november 2002.