Hof Den Haag, 03-03-2015, nr. 200.151.173/01
ECLI:NL:GHDHA:2015:343
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
03-03-2015
- Zaaknummer
200.151.173/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:343, Uitspraak, Hof Den Haag, 03‑03‑2015; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NTHR 2015, afl. 3, p. 161
Uitspraak 03‑03‑2015
Inhoudsindicatie
verzekeringsrecht; opzegging verzekering, niet voldaan aan mededelingsplicht
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.151.173/01
Zaaknummer rechtbank : 2125978 CV EXPL 13-28083
arrest van 3 maart 2015
inzake
[appellante],
wonende te Bergen op Zoom,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.C. van der Tak te Bergen op Zoom,
tegen
Allianz Benelux N.V., als rechtsopvolgster van London Verzekeringen N.V.,
gevestigd te Brussel,
geïntimeerde,
hierna te noemen: London,
advocaat: mr. D. Knottenbelt te Den Haag.
Het geding
Bij exploot van 20 mei 2014 is [appellante] in hoger beroep gekomen van een door de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zittinghoudende te Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 21 februari 2014, zoals aangevuld bij uitspraak van 11 april 2014. Bij memorie van grieven heeft [appellante] drie grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord (met productie) heeft London de grieven bestreden.
Daarna heeft London de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de kantonrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1
[appellante] heeft op 6 juli 2010 (via tussenpersoon Voogd & Voogd Verzekeringen) bij London een aanvraag gedaan voor het afsluiten van een schadeverzekering voor een Audi met kenteken 50-JP-RP (verder: de Audi). Op het aanvraagformulier is de voorgedrukte naam "[echtgenoot]" (de echtgenoot van [appellante]) doorgehaald en vervangen door "[appellante]". Het aanvankelijk op de tweede pagina ingevulde beroep is vervangen door een ander beroep.
2.2
[appellante] heeft op het aanvraagformulier de volgende vragen met ‘Nee’ beantwoord:
"Bent u of een andere belanghebbende bij deze verzekering, in de laatste 8 jaar als verdachte of ter uitvoering van een opgelegde (straf)maatregel, in aanraking geweest met politie of justitie in verband met:
• wederrechtelijk verkregen of te verkrijgen voordeel, zoals diefstal, verduistering, bedrog, oplichting, valsheid in geschrifte of poging(en) daartoe;
• wederrechtelijke benadeling van anderen, zoals vernieling of beschadiging, mishandeling, afpersing en afdreiging of enig misdrijf gericht tegen de persoonlijke vrijheid of tegen het leven of poging(en) daartoe;
• overtreding van de Wet wapens en munitie, de opiumwet of de wet economische delicten?
Bent u of een andere belanghebbende bij deze verzekering in de laatste 5 jaar in verband met een verkeersdelict (voorwaardelijk) veroordeeld tot gevangenisstraf of hechtenis of is aan een van hen bij vonnis (voorwaardelijk) de rijbevoegdheid ontzegd?
Heeft enige maatschappij u of een andere belanghebbende in de laatste 8 jaar een verzekering geweigerd, opgezegd of bijzondere voorwaarden gesteld?"
2.3
De verzekering is op 12 juli 2010 tot stand gekomen.
2.4
De echtgenoot van [appellante] heeft op 21 december 2012 namens zichzelf en namens [appellante] aangifte gedaan van diefstal van de Audi. Op 27 december 2012 heeft [appellante] de diefstal bij haar verzekeringstussenpersoon gemeld.
2.5
In januari 2013 heeft Levisson Schade Onderzoek & Advies in opdracht van London onderzoek gedaan naar de schade die is ontstaand door de diefstal van de Audi. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt. London heeft bij brief van 26 februari 2013 aan [appellante] bericht, dat zij niet tot uitkering zal overgaan. London schreef daartoe onder meer:
"In het kader van de diefstalmelding is Levisson Schade Onderzoek & Advies ingeschakeld. Uw echtgenoot [echtgenoot] heeft in de verklaring aan Levisson (…) aangegeven dat hij circa 6 tot 7 jaar geleden in aanraking is geweest met justitie. Uw echtgenoot heeft voor een mishandeling een taakstraf gekregen. Ook heeft uw echtgenoot circa 7 jaar geleden een ontzegging van de rijbevoegdheid gehad van 6 maanden in verband met het rijden onder invloed en moest hij een cursus volgen. Ook werd uw echtgenoot circa 7 jaar geleden een verzekering geweigerd in verband met de veroordeling voor het rijden onder invloed. Deze informatie heeft u niet meegedeeld op de door Voogd & Voogd Verzekeringen gestelde slotvragen bij aangaan van de verzekering.
(…) Bij kennis van de ware stand van zaken zou Voogd & Voogd Verzekeringen niet zijn overgegaan tot acceptatie van deze verzekering. Ook London Verzekeringen N.V. zou de verzekering niet hebben geaccepteerd."
2.6
London heeft de verzekering opgezegd.
2.7
In deze procedure vordert [appellante] (i) voor recht te verklaren dat London de verzekeringsovereenkomst tussen partijen niet rechtsgeldig heeft opgezegd, (ii) London te veroordelen aan [appellante] te betalen de dagwaarde van de Audi op de dag van de diefstal en (iii) de registratie van [appellante] in het interne incidentenregister ongedaan te maken, met veroordeling van London in de kosten van de procedure.
2.8
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar in de kosten veroordeeld.
3.1
In hoger beroep vordert [appellante] – zakelijk weergegeven – de vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog toewijzing van haar inleidende vordering, alsmede de veroordeling van London om aan haar terug te betalen al hetgeen [appellante] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan London heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2
Haar grieven zijn gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat [appellante] wist wat er onder de term "belanghebbende" diende te worden verstaan (grief 1), dat London de verzekering zou hebben geweigerd als zij op de hoogte was geweest van de strafbare feiten in het verleden begaan door haar echtgenoot (grief 2) en dat de echtgenoot van [appellante] mede-eigenaar van de Audi was (grief 3). Hiermee beoogt zij – zo begrijpt het hof – het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] niet aan haar mededelingsplicht heeft gedaan, en dat London, althans een redelijk handelende verzekeraar, bij kennis van de juiste stand van zaken de verzekering niet zou zijn aangegaan, aan te vechten.
3.3
Ten aanzien van de mededelingsverplichting overweegt het hof als volgt.
Zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen diende [appellante] voor het sluiten van de overeenkomst met London aan London alle informatie te verstrekken die zij kende of moest kennen en waarvan zij wist of moest weten dat deze informatie voor London van belang was bij de vraag of zij [appellante] wilde verzekeren (artikel 7:928 lid 1 BW). Uit het vijfde lid van artikel 7:928 BW volgt dat [appellante] feiten over een strafrechtelijk verleden van haar of van de derde van wie de belangen bij het aangaan van de verzekering ook zouden worden gedekt, alleen hoefde te beantwoorden na een uitdrukkelijk in die richting, in niet voor misverstand vatbare termen, gestelde vraag (artikel 7:928 lid 5 BW).
3.4
Uit de verklaringen van de echtgenoot van [appellante] tegenover de politie en de onderzoeker van Levisson volgt naar het oordeel van het hof dat hij een (van de) geregelde gebruiker(s) van de auto was. De echtgenoot van [appellante] heeft bij de aangifte van diefstal van de Audi immers verklaard dat hij de auto op 12 december 2012 om 19:30 uur had geparkeerd, waaruit het hof afleidt dat hij op 12 december 2012 in de Audi heeft gereden, en ook dat hij degene was die heeft geconstateerd dat de auto de volgende ochtend (het hof begrijpt: toen hij deze weer wilde gaan gebruiken) was verdwenen. Tegenover de onderzoeker van Levisson heeft de echtgenoot van [appellante] verklaard dat hij, [appellante] en hun zoon en dochter de Audi gebruikten en dat hij, samen met [appellante], eigenaar van de Audi was. Gelet hierop acht ook het hof de stelling van [appellante] dat haar echtgenoot geen eigenaar van de Audi was en daarvan slechts een enkele keer gebruik maakte, niet geloofwaardig en onvoldoende onderbouwd. Voor de eigendomsvraag is niet doorslaggevend op wiens naam het kentekenbewijs is gesteld en over het geldende huwelijksgoederenregime stelt [appellante] niets.
3.5
De vraag hoe de term “een andere belanghebbende bij deze verzekering” moet worden uitgelegd, en hoe [appellante] deze term redelijkerwijs had moeten begrijpen, dient te worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Nu gesteld noch gebleken is dat partijen over de betekenis van deze term bij het aangaan van de verzekering hebben gesproken, komt het met name aan op een taalkundige uitleg van het aanvraagformulier. Het hof overweegt in dit verband dat de term “andere belanghebbende bij deze verzekering” in het aanvraagformulier niet nader is gedefinieerd of toegelicht, en dat ook naar het oordeel van het hof niet volledig duidelijk is wie daar allemaal onder moeten worden verstaan. Het hof is echter van oordeel dat, wat hiervan verder ook zij, er redelijkerwijs geen misverstand over kan bestaan dat onder de term “andere belanghebbende bij deze verzekering” – behoudens wellicht bijzondere omstandigheden, die in deze zaak niet zijn gesteld – in elk geval een echtgenoot/regelmatig bestuurder moet worden begrepen. [appellante] had de betreffende vragen redelijkerwijs niet anders kunnen en mogen begrijpen. De stelling van [appellante] dat, kort gezegd, de verzekerde Audi uitsluitend van haar was en dat zij niet begreep wat op het aanvraagformulier onder "belanghebbende" werd verstaan, wordt daarom door het hof verworpen. [appellante] heeft niet aan haar mededelingsplicht voldaan door het aanvraagformulier niet naar waarheid in te vullen. De eerste en derde grief treffen geen doel.
3.6
Op grond van artikel 7:929 BW geldt dat de verzekeraar die ontdekt dat de verzekeringsnemer zijn mededelingsplicht niet is nagekomen, de verzekering binnen twee maanden kan opzeggen indien i) verzekeringnemer heeft gehandeld met het opzet hem te misleiden en/of ii) de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken (in dit geval: het in de brief van 26 februari 2013 beschreven strafrechtelijk en verzekeringsrechtelijk verleden van de echtgenoot van [appellante]) geen verzekering zou hebben gesloten.
3.7
Het hof overweegt als volgt.
Met de in het aanvraagformulier opgenomen vragen naar het strafrechtelijk en verzekeringsrechtelijk verleden van de aspirant verzekeringnemer en andere belanghebbenden bij de verzekering, heeft London tot uiting gebracht dat zij deze gegevens van belang acht voor de beoordeling van het risico. Uit de als productie 8 bij conclusie van antwoord overgelegde acceptatie richtlijnen van Allianz Groep volgt dat een risico in beginsel niet wordt geaccepteerd, indien sprake is van een strafrechtelijk of negatief verzekeringsrechtelijk verleden. [appellante] heeft niets gesteld waaruit kan worden afgeleid dat een redelijk handelend verzekeraar ondanks dit verleden van haar echtgenoot de verzekering – al dan niet tegen een hogere premie of op andere voorwaarden – wel zou zijn aangegaan. Aangezien dit onder de gegeven omstandigheden wel op haar weg had gelegen, betekent dit dat ook haar tweede grief faalt. Het beroep van London op artikel 7:930 lid 4 BW slaagt.
3.8
Nu de grieven falen, dient het bestreden vonnis te worden bekrachtigd en zal [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, waaronder begrepen de (nog te maken) nakosten waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft (HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten. De wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar als na te noemen.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2014, zoals aangevuld bij uitspraak van 11 april 2014;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van London tot op heden begroot op € 704,-- aan griffierecht en € 894,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, J.M.T. van der Hoeven-Oud en C.A. Joustra en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2015 in aanwezigheid van de griffier.