Rb. Utrecht, 18-05-2011, nr. 287163 / HA RK 10-196
ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ6338
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
18-05-2011
- Magistraten
Mr. A.S. Penders
- Zaaknummer
287163 / HA RK 10-196
- LJN
BQ6338
- Roepnaam
Supportersvereniging FC Utrecht/Gemeente Utrecht
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ6338, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 18‑05‑2011
Uitspraak 18‑05‑2011
Mr. A.S. Penders
Partij(en)
Beschikking van de rechter-commissaris van 18 mei 2011
in de zaak van
de vereniging
SUPPORTERSVERENIGING FC UTRECHT,
gevestigd te Utrecht,
verzoekster,
advocaat mr. L.J.H. Kortz,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE UTRECHT,
zetelend te Utrecht,
verweerder,
advocaat mr. drs. S.M. Kingma.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
de beschikking van deze rechtbank van 29 september 2010
- —
het proces-verbaal van voorlopig getuigenverhoor van 14 december 2010
- —
het proces-verbaal van voortzetting voorlopig getuigenverhoor van 26 april 2011
- —
de brief van mr. Kortz van 28 april 2011
- —
de brief van mr. Kingma van 5 mei 2011.
Ter zitting van 26 april 2011 is uitspraak bepaald op 18 mei 2011.
2. Het geschil
2.1.
De getuige [A] (hierna: de getuige) heeft ter zitting en voorafgaande aan zijn beëdiging een beroep gedaan op de op hem rustende geheimhoudingsplicht op grond van het bepaalde in artikel 28 lid 1 van de Wet Bibob en in artikel 30 van de (voormalige) Wet politieregisters. Hij heeft dit beroep kort mondeling toegelicht, waarbij hij heeft verwezen naar zijn vooraf aan de rechter-commissaris en aan partijen toegezonden schriftelijke verklaring. De getuige heeft zich beroepen op het hem naar zijn standpunt toekomende verschoningsrecht.
2.2.
De Supportersvereniging heeft bij monde van mr. Kortz geconcludeerd tot verwerping van het beroep op het verschoningsrecht door de getuige. De gemeente heeft bij monde van mr. Kingma ervoor gepleit het beroep te honoreren.
2.3.
Hetgeen door de getuige, de Supportersvereniging en de gemeente is aangevoerd komt hierna bij de beoordeling van het geschil voor zoveel nodig aan de orde.
3. De beoordeling
3.1.
Er liggen twee vragen ter beoordeling voor:
- a.
komt aan de getuige een verschoningsrecht toe?
- b.
welke vragen zijn, afhankelijk van de het antwoord op de eerste vraag, toelaatbaar
Het verschoningsrecht
3.2.
De getuige heeft zich beroepen op zijn geheimhoudingsplicht, zoals die voortvloeit uit het bepaalde in artikel 30 van de voormalige Wet politieregisters en artikel 28 lid 1 Wet Bibob. Hij legt aan dit beroep kort gezegd ten grondslag dat in deze wetsbepalingen ondubbelzinnig is vastgelegd dat een ieder die krachtens die wetten gegevens omtrent derden ter beschikking krijgt, die gegevens niet mag meedelen aan anderen. De rechter-commissaris verstaat dit beroep op deze geheimhoudingsplichten als een beroep op een de getuige toekomend functioneel verschoningsrecht.
3.3.
Voor een beroep op een functioneel verschoningsrecht is het uitgangspunt dat in ieder geval is vereist dat op de betrokkene een (wettelijke) geheimhoudingsplicht rust. Het bestaan van een geheimhoudingsplicht is op zichzelf onvoldoende. Alleen indien uit de bewoordingen, strekking of geschiedenis van een wetsbepaling inhoudende een geheimhoudingsplicht onmiskenbaar duidelijk blijkt dat de voor het aannemen van een verschoningsrecht vereiste afweging door de wetgever is verricht, ligt in een wettelijke geheimhoudingsplicht een verschoningsrecht besloten. Indien een zodanige duidelijkheid ontbreekt, kan het bestaan van een verschoningsrecht op grond van een geheimhoudingsplicht eerst worden aangenomen door afweging van enerzijds de belangen waarop de verplichting tot geheimhouding is gericht tegen anderzijds de zwaarwegende belangen die zijn gemoeid met waarheidsvinding in een burgerlijk proces (HR 22 december 1989, NJ 1990, 779). Indien de wet zwijgt over een aan een functionaris toekomende geheimhoudingsplicht, kunnen een zodanige functionele geheimhoudingsplicht en een daarop te baseren verschoningsrecht uitsluitend worden aanvaard op grond van de aard van de desbetreffende functie indien en voor zover moet worden aangenomen:
- (1)
dat met het effectief kunnen uitoefenen van het desbetreffende ambt, beroep of betrekking zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn gemoeid,
- (2)
dat de gerede mogelijkheid bestaat dat zonder het aanvaarden van de desbetreffende geheimhoudingsplicht en het daarop te baseren verschoningsrecht deze laatste belangen aanmerkelijk zouden kunnen worden geschaad en
- (3)
dat voor dit laatste de belangen die zijn gemoeid met de waarheidsvinding, in rechte moeten wijken (HR 15 oktober 1999, NJ 2001,42).
3.4.
Op grond van hetgeen zojuist is overwogen moet derhalve vooreerst worden bezien of op de getuige in zijn algemeenheid uit hoofde van enige wettelijke bepaling een geheimhoudingsplicht rust.
3.5.
Artikel 28 lid 1 Wet Bibob luidt:
‘Een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voorzover een bij deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat.’
3.6.
In de Memorie van Toelichting bij de Wet Bibob, wordt vermeld:
‘(…)
4.5.
(…)
Wat betreft het verstrekkingsregime geldt als uitgangspunt dat de persoonsgegevens die het Bureau BIBOB heeft geregistreerd, niet worden verstrekt buiten de gevallen om die in het voorliggend wetsvoorstel expliciet zijn geregeld. De wijze waarop aan dit uitgangspunt gestalte is gegeven in het wetsvoorstel, sluit uit dat op grond van andere wettelijke regelingen — op grond van het betoog dat deze een lex specialis zouden zijn ten opzichte van de voorliggende regeling — het Bureau BIBOB aan derden persoonsgegevens zou moeten verstrekken. Het regime van het wetsvoorstel kan wat dit betreft dan ook worden gekarakteriseerd als een gesloten systeem: voorziet het wetsvoorstel niet zelf in gegevensverstrekking door het Bureau BIBOB, dan is deze volledig uitgesloten.
(…)
De in het wetsvoorstel neergelegde geheimhoudingsplicht geldt, zoals hierboven reeds is aangegeven, niet ten aanzien van de gevallen waarin gegevensverstrekking op grond van het wetsvoorstel mogelijk is. Deze bepaling richt zich tot een ieder die op basis van de voorliggende regeling de beschikking krijgt over persoonsgegevens. Als zodanig geldt de geheimhoudingsplicht dus zowel voor de medewerkers van het Bureau BIBOB, het bestuur dat om een advies heeft verzocht en zijn ambtenaren, als voor de instanties die in aanmerking komen voor verstrekking van persoonsgegeven door het Bureau BIBOB buiten de adviesaanvraag om, zoals het openbaar ministerie en de Registratiekamer, en voor de betrokkene die in de motivering van de hem betreffende beslissing in voorkomend geval persoonsgegevens inzake derden kan aantreffen.
Schending van deze verplichting tot geheimhouding kan ingevolge artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht leiden tot strafrechtelijke vervolging. Bovendien kan, indien deze schending leidt tot benadeling van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon waarop de op onrechtmatige wijze bekendgemaakte gegevens betrekking hebben, de benadeelde partij in een civielrechtelijke procedure schadevergoeding vorderen.
Voor het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst geldt een aantal uitzonderingsgevallen wat betreft de geheimhouding van gegevens die in het BIBOB-advies zijn verstrekt. In de eerste plaats geldt dat de argumentatie die leidt tot het advies van Bureau BIBOB kan worden gebruikt in de motivering van het bestuursbesluit. Deze uitzondering op de geheimhoudingsplicht houdt evenwel niet in dat het BIBOB-advies zonder meer in zijn geheel als motivering voor het bestuursbesluit zou kunnen gelden en dat in dat besluit ter motivering eenvoudig zou kunnen worden verwezen naar het, bij dat besluit als bijlage te voegen BIBOB-advies. De gegevens van het BIBOB-advies mogen slechts voorzover dat noodzakelijk is voor de motivering van het bestuursbesluit worden opgenomen. Indien bijvoorbeeld het bestuursorgaan, hoewel in het BIBOB-advies feiten en omstandigheden zijn opgesomd die duiden op strafbare feiten, zonder enig voorbehoud besluit tot toekenning van een door betrokkene gevraagde subsidie, mogen in de desbetreffende beschikking geen van het Bureau BIBOB verkregen persoonsgegevens worden vermeld.
Aangetekend wordt dat het niet bezwaarlijk is dat de betrokkenen door middel van de motivering van het bestuursbesluit op de hoogte raken van de door het Bureau BIBOB verstrekte gegevens. Dit gezien het feit dat in het BIBOB-advies uitsluitend gegevens mogen worden opgenomen die ter kennis mogen worden gebracht aan de desbetreffende persoon. De gegevens uit de motivering van het BIBOB-advies die betrekking hebben op derden, dat wil zeggen personen uit de zakelijke omgeving van de betrokkene, waaromtrent het bestuur het voornemen heeft deze in de motivering van het besluit op te nemen, moeten voorafgaand aan het nemen van dat besluit aan de desbetreffende derde worden meegedeeld. Deze derden worden in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, zodat zij zich kunnen verweren tegen de belastende informatie. Overigens kan ook de betrokkene gebruik maken van de mogelijkheid te worden gehoord. Ter voorbereiding hiervan kan deze inzage vragen in het advies. Voor zover de betrokkene niet de aanvrager is, krijgt de betrokkene slechts inzicht in het advies voorzover het persoonsgegevens zijn die tot de betrokkene herleidbaar zijn. Ten aanzien van de in het advies vermelde gegevens van anderen zal geen inzage worden gegeven.
De overige uitzonderingen van de geheimhoudingsplicht voor het bestuursorgaan dat of de aanbestedende dienst die om het BIBOB-advies heeft verzocht, komen grotendeels overeen met de gevallen waarin het Bureau BIBOB gerechtigd is om gegevens te verstrekken. Wat dit betreft wordt verwezen naar de toelichting op artikel 27.’
De rechter-commissaris merkt op dat waar in de Memorie van Toelichting wordt gesproken van artikel 27, wordt bedoeld het uiteindelijke artikel 28.
In de toelichting op artikel 27, lees 28, staat in de Memorie van Toelichting vermeld:
‘(…)
In artikel 27, eerste lid, is de geheimhoudingsplicht neergelegd terzake van de gegevens waarover men ingevolge het voorliggend wetsvoorstel de beschikking krijgt. Uitsluitend ten aanzien van de gevallen waarin gegevensverstrekking op grond van het voorliggend wetsvoorstel mogelijk is, geldt deze geheimhouding niet.
In het tweede lid zijn de uitzonderingen opgesomd die gelden ten aanzien van de doorlevering door het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst van gegevens die van het Bureau BIBOB zijn verkregen.
Uiteraard dienen die gegevens te kunnen worden vermeld in de motivering van de beschikking inzake de toekenning of intrekking van een subsidie of vergunning (onderdeel a). Dit geldt evenzeer voor de weigering van de gunning van een overheidsopdracht of van de toestemming tot het contracteren van een onderaannemer, en voor de beslissing tot ontbinding van het contract met de partij aan wie de overheidsopdracht is gegund (onderdeel b). Hierbij geldt evenwel dat het advies van het Bureau BIBOB niet zonder meer in zijn geheel kan worden overgenomen. Door de zinsnede ‘uitsluitend voorzover dit noodzakelijk is ter motivering’ wordt aangegeven dat de doorverstrekking van gegevens slechts in zoverre mogelijk is, dat het moet gaan op gegevens waarop de genomen beslissing is gebaseerd.
Voorts dienen derden die in de motivering worden vermeld door het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst, daaromtrent te kunnen worden geïnformeerd (onderdeel c). Dit onder meer in verband met de in artikel 32, tweede lid, neergelegde verplichting om eveneens de in de beschikking genoemde derde in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen. Ook hierbij gelden restricties. De derde die in het advies van het Bureau BIBOB is genoemd, maar die niet in de motivering van de beslissing van het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst wordt vermeld, verkrijgt geen gegevens van het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst. De positie van deze niet in de vorenbedoelde motivering genoemde derde wordt reeds afdoende beschermd door de Wet bescherming persoonsgegevens.
Tenslotte dient in dit kader rekening te worden gehouden met de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de Registratiekamer en de rechter (onderdelen d tot en met g). Deze opsomming wijkt af van die in artikel 20, derde lid, onderdeel c, omdat in het onderhavige artikel de rechter apart wordt genoemd. Dit is een uitvloeisel van het verschil in positie tussen het Bureau BIBOB en de ontvanger van het advies. Doordat in artikel 20 is aangegeven dat gegevens in het advies kunnen worden opgenomen, is reeds verzekerd dat deze ook aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Zoals hierboven is aangegeven, behoeven niet alle gegevens die in het advies zijn opgenomen ter motivering daarvan, worden vermeld in de motivering van de door de ontvanger van het advies te nemen beslissing. Dit betekent dat een betrokkene van wie persoonsgegevens bijvoorbeeld in de motivering van de beschikking zijn opgenomen, in voorkomend geval kan betogen dat daarin een onvolledig beeld over hem wordt gegeven dat afwijkt van dat van het advies. In voorkomend geval zal de rechter hierover een uitspraak doen, zodat in dat geval het advies moet kunnen worden overgelegd door het betrokken bestuursorgaan. Artikel 27, tweede lid, onderdeel g, strekt daartoe.
Het derde lid van artikel 27 tenslotte beoogt te bewerkstelligen dat de betrokkene in de gelegenheid wordt gesteld de motivering van de beslissing waarbij zij belang hebben, te vergelijken met die van het advies van het Bureau BIBOB.
Ingevolge het eerste lid van het onderhavige artikel is ook de betrokkene gehouden tot geheimhouding van de gegevens inzake derden waaromtrent hij de beschikking krijgt ingevolge de toepassing van het BIBOB-instrumentarium. Deze geheimhouding kan evenwel niet gelden ten aanzien van de rechter indien betrokkene in rechte opkomt tegen de beslissing die op grond van de toepassing van het BIBOB-instrumentarium is genomen. Het vierde lid maakt dit mogelijk.
(…)’
3.7.
Artikel 30 Wet politieregisters is per 1 januari 2008 vervallen. Daarvoor in de plaats is gekomen de Wet politiegegevens. In beide wetten is een gelijksoortige geheimhoudingsplicht vermeld. Voor de beoordeling van de voorliggende vraag zal de rechter-commissaris aansluiten aan de Wet politiegegevens.
Artikel 7 van laatstgenoemde wet luidt:
- ‘1.
De ambtenaar van politie of de persoon aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens deze wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht, de bepalingen van paragraaf 3 verstrekking toelaten of de politietaak in bijzondere gevallen tot verstrekking noodzaakt.
- 2.
De persoon aan wie politiegegevens zijn verstrekt is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht of zijn taak daartoe noodzaakt.
(…)’.
3.8.
Uit de Memorie van Toelichting met betrekking tot artikel 7 van de Wet politiegegevens, Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, citeert de rechter-commissaris de volgende passages:
‘(…)
In het wetsvoorstel is gekozen voor het opnemen van een bijzondere geheimhoudingsbepaling aangezien de bijzondere aard van politiegegevens zich er niet voor leent om artikel 2.5 Algemene bestuursrecht of artikel 9 Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing te verklaren.
(…)
Het uitgangspunt van het artikel is dat een ieder is gehouden tot geheimhouding wanneer hij de beschikking krijgt over politiegegevens met betrekking tot derden. Dit geldt niet alleen voor personen die zijn belast met de verwerking van politiegegevens of die de gegevens direct van de politie hebben gekregen, maar ook voor eventuele tweede en volgende ontvangers, die de gegevens doorverstrekt hebben gekregen. Ook zij zijn aan de geheimhoudingsplicht gebonden. Dit betekent dat, behoudens de hierna te behandelen uitzonderingen, de uit dit artikel voortvloeiende verplichting tot geheimhouding in de weg staat aan doorverstrekking van de gegevens.
(…)
Op de geheimhoudingsplicht worden enkele uitzonderingen gemaakt.
(…)
In artikel 30, eerste lid, van de Wet politieregisters is de zinsnede ‘dan wel de uitvoering van de taak met het oog waarop de gegevens zijn verstrekt tot het ter kennis brengen daarvan noodzaakt’ een ruime ‘ventielfunctie’ gaan vervullen. Nu het wetsvoorstel van een gesloten verwerkingsregime overgaat tot een meer open verstrekkingenregime zullen de noodzakelijk geachte verstrekkingen kunnen plaatsvinden op grond van de verstrekkingsbepalingen van paragraaf 3; de uitzonderingsbepaling op de geheimhoudingsplicht zal nog slechts noodzakelijk zijn voor de bijzondere gevallen van verstrekking waarin het wetsvoorstel niet voorziet en waarin zich toch een — direct uit de politietaak voortvloeiende — noodzaak tot verstrekking voordoet. Het is dan ook noch de bedoeling, noch de verwachting dat deze bepaling gaat fungeren als een zelfstandige grondslag voor verstrekking van politiegegevens aan derden.
(…)
Het tweede lid schept een uitzondering op de geheimhoudingsplicht voor de verkrijger van de gegevens, voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift daartoe verplicht of uit zijn taak de noodzaak daartoe voortvloeit. Gedacht kan worden aan de situatie dat de politie een zorgwekkende situatie omtrent een jeugdige meldt aan het bureau jeugdzorg. Het bureau jeugdzorg heeft vervolgens op grond van de Wet op de jeugdzorg tot taak te bezien of de jeugdige zorg nodig heeft en zo ja, welke vorm van zorg. Op basis daarvan kan bureau jeugdzorg bijvoorbeeld besluiten de Raad voor de Kinderbescherming in te schakelen voor het indienen van een verzoek tot het treffen van een kinderbeschermingsmaatregel bij de civiele rechter. Het bureau jeugdzorg kan op basis van artikel 7, derde lid, de relevante politiegegevens verstrekken aan de Raad voor de kinderbescherming, aangezien de noodzaak tot die verstrekking voortvloeit uit zijn taak.
(…)’.
3.9.
Uit de geciteerde wetsbepalingen en uit de wetsgeschiedenis blijkt naar het oordeel van de rechter-commissaris duidelijk dat op de getuige een wettelijke geheimhoudingsplicht rust met betrekking tot gegevens die hem krachtens de Wet Bibob ter beschikking zijn gekomen. De rechter-commissaris oordeelt dat uit de bewoordingen van deze wetsbepaling eveneens duidelijk blijkt dat de wetgever de voor het aannemen van verschoningsrecht vereiste afweging heeft verricht, zodat in deze wettelijke geheimhoudingsplicht een verschoningsrecht ligt besloten. Aan de rechter komt dan in beginsel geen eigen afweging toe.
De rechter-commissaris komt met betrekking tot de in artikel 7 Wet politiegegevens opgenomen geheimhoudingsplicht tot dezelfde conclusie.
De toelaatbaarheid van vragen aan de getuige
3.10.
Het in 3.9 gegeven oordeel leidt ertoe dat aan de getuige [A] in beginsel een verschoningsrecht toekomt waar het gaat om het beantwoorden van vragen die hem zouden nopen om gegevens kenbaar te maken die hem krachtens de Wet Bibob dan wel de Wet politiegegevens (of in 2005 en 2006 krachtens de Wet politieregisters) ter beschikking zijn gekomen. Dit betekent niet dat de getuige niet dient te verschijnen op de nog te bepalen zittingsdag. Immers, niet kan op voorhand worden vastgesteld of de door de Supportersvereniging te stellen vragen de getuige zullen nopen om in strijd met zijn geheimhoudingsplicht te antwoorden, bijvoorbeeld omdat de gevraagde antwoorden niet zien op krachtens de Wet Bibob of de Wet politiegegevens verkregen informatie, dan wel dat die antwoorden zien op gegevens die vallen onder de uitzonderingen, zoals bedoeld in beide wetten.
Wat die uitzonderingen betreft overweegt de rechter-commissaris dat op grond van de kamerstukken, zoals hiervoor weergegeven, volgt dat de uitzonderingen vooral zien op (persoons)gegevens die in het advies van het Bureau Bibob aan — in dit geval — de gemeente zijn vermeld. Andere gegevens vallen in beginsel onder de geheimhoudingsplicht van artikel 28 lid 1 Wet Bibob.
Eenzelfde conclusie dient te worden getrokken met betrekking tot artikel 7 Wet politiegegevens. Ook daarin staat vermeld dat de uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht slechts gelden met betrekking tot in de wet zelf vermelde uitzonderingen. Uitgangspunt is dat gegevens niet mogen worden verstekt, behoudens uitzonderingen. In de Memorie van Toelichting wordt voorts verwezen naar artikel 30 van de voormalige Wet politieregisters, waarin een — nog beperktere maar — vergelijkbare bepaling stond vermeld.
Ten aanzien van beide wettelijke geheimhoudingsbepalingen geldt dat de wetgever als uitgangspunt heeft genomen dat het kennelijk noodzakelijk is dat gegevens die in het kader van de uitvoering van de Wet Bibob zijn verkregen slechts in beperkte mate aan betrokkenen (in dit geval [X] Utrecht B.V.) of aan derden (zoals de Supportersvereniging) verstrekt mogen worden.
3.11.
De rechter-commissaris kan zich echter thans geen oordeel vormen over de te stellen vragen en dus over de vraag of de getuige zich met betrekking tot die vragen tot beantwoording mag verschonen, omdat de Supportersvereniging in strijd met de ter zitting in goed overleg gemaakte afspraak bij brief van haar advocaat van 28 april 2011 heeft meegedeeld de te stellen vragen niet op voorhand aan de rechter-commissaris, de gemeente en de getuige ter hand te stellen.
3.12.
De gemeente heeft door middel van de brief van haar advocaat van 5 mei 2011 meegedeeld het standpunt van de Supportersvereniging te betreuren, waarbij zij heeft vermeld te vrezen voor een lange duur van het getuigenverhoor, omdat per te stellen vraag zal moeten worden beoordeeld of het antwoord van de getuige al dan niet valt onder het hem toekomende verschoningsrecht en in hoeverre de te stellen vragen zien op antwoorden die binnen de door de rechtbank in haar beschikking van 29 september 2010 vastgestelde bewijsopdracht vallen. De gemeente heeft verzocht een ‘harde’ eindtijd voor verhoor van de getuige [A] vast te stellen.
3.13.
De rechter-commissaris zal met het oog op een ordentelijke en zo voorspoedig mogelijke voortgang van het getuigenverhoor van [A] het volgende aan partijen voorhouden.
3.14.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 29 september 2010 in de overwegingen 5.3 en 5.4 de bewijsopdracht van dit voorlopig getuigenverhoor uitdrukkelijk beperkt tot de stelling van de Supportersvereniging, dat de gemeente jegens de Supportersvereniging onrechtmatig heeft gehandeld door te bewerkstelligen dat [X] Utrecht B.V. haar tweede vergunningaanvraag heeft ingetrokken. In beginsel, doch niet uitsluitend, betekent deze beperking van de bewijsopdracht dat slechts handelen van de gemeente, haar organen of ambtenaren die betrekking hebben op het intrekken van de tweede vergunningaanvraag door [X] Utrecht B.V. onderwerp van verhoor zijn. Zoals ook bij de verhoren van de getuigen [B] en [T] reeds is gebeurd, zal de rechter-commissaris bij het verhoor van de getuige [A] deze scheidslijn bewaken.
Uit het voorgaande blijkt dat er een ‘overloopgebied’ bestaat, hetgeen inhoudt dat onder beperkte omstandigheden ook vragen toegestaan kunnen worden die betrekking hebben op een tijdvak liggende voor de in de bewijsopdracht besloten liggende periode, te weten tussen 14 oktober 2005, de dag waarop [X] Utrecht B.V. de tweede vergunningaanvraag heeft ingediend, en 14 juni 2006, de dag waarop zij die aanvraag heeft ingetrokken. Die vragen dienen dan wel betrekking te hebben op een periode die direct voorafgaat aan 14 oktober 2005. Een exact tijdvak is niet aan te geven, doch de vragen moeten wel in direct verband staan met het intrekken van de tweede vergunningaanvraag. Ook deze scheidslijn dient de rechter-commissaris te bewaken.
3.15.
Voorts dient de rechter-commissaris ter zitting te oordelen over de toelaatbaarheid van door de Supportersvereniging of de gemeente aan de getuige te stellen vragen, voor zover de getuige bij een of meerdere vragen een beroep doet op zijn verschoningsrecht, een en ander zoals hiervoor in 3.2 tot en met 3.9 is uiteengezet.
3.16.
De rechter-commissaris dient, naast het belang van de Supportersvereniging bij het zo goed mogelijk kunnen inschatten van haar positie in een eventuele bodemprocedure tegen de gemeente, ook rekening te houden met de belangen van de gemeente en met die van de getuige. Dit uit zich onder meer hierin dat de rechter-commissaris een goed verloop van het getuigenverhoor zo veel als mogelijk dient te bewaken. Daartoe behoort ook het bewaken van het tijdsverloop van het verhoor. Teneinde dit belang te kunnen behartigen zal de rechter-commissaris de duur van het getuigenverhoor voorlopig vaststellen op een dagdeel, waarbij de rechtbank is uitgegaan van de door partijen opgegeven verhinderdata. Aan het voorgaande voegt de rechter-commissaris nog het volgende toe.
3.17.
Onderwerp van gesprek aan het slot van de zitting van 26 april 2011 was de vraag of de aan de getuigen te stellen vragen tevoren aan de rechter-commissaris en aan de andere betrokkenen zouden worden toegezonden, zodat met betrekking tot de vraag over de toelaatbaarheid ervan in het kader van het verschoningsrecht daarover vóór het verhoor van de getuige een oordeel gegeven kon worden. Vanwege de Supportersvereniging is toen opgemerkt dat door het tevoren toesturen van de vragen het verrassingseffect voor de getuige zou wegvallen en dat dat niet in het belang is van de Supportersvereniging en van een — naar de rechter-commissaris aanneemt — onbevangen beantwoording van de vragen. Daarop is nader gesproken over dit punt, waarbij tevens aan de orde is geweest dat van een beslissing op het al dan niet gegrond verklaren van een beroep op een verschoningsrecht hoger beroep openstaat, door de getuige bij verwerping van zijn beroep, door (een van) partijen bij honorering van het beroep, zodat de positie van alle betrokkenen in processueel opzicht gewaarborgd is. Daarop is de in het proces-verbaal van 26 april 2011 weergegeven afspraak gemaakt.
De rechter-commissaris begrijpt de achtergrond van de huidige weigering van de Supportersvereniging om de door haar te stellen vragen tevoren toe te zenden aldus dat de Supportersvereniging is teruggekomen op haar instemming en zich opnieuw op eerder genoemd standpunt heeft gesteld.
De rechter-commissaris wijst erop dat een getuigenverhoor in een civiele zaak anders gaat dan in een strafzaak, er zijn ook andere processuele regels op van toepassing. Het belang van partijen bij een waarheidsgetrouwe verklaring van de getuige wordt reeds gewaarborgd doordat de getuige onder ede wordt gehoord. Vanuit dat oogpunt bezien doet de kennis over de te stellen vragen niet af aan het waarheidsgehalte van de verklaring van de getuige.
De rechter-commissaris acht het derhalve van belang dat er toch op voorhand door beide partijen vragen worden ingestuurd. In het voorgaande heeft de rechter-commissaris immers de kaders geschetst waarbinnen een eventueel beroep op een verschoningsrecht zal worden beoordeeld, zodat partijen thans mogelijk de kans op toelaatbaarheid van bepaalde vragen beter kunnen inschatten dan zonder die kaders. Het zal een voorspoedige voortgang van het verhoor ten goede komen, indien de vragen tevoren bekend zijn, zodat iedere betrokkene, waaronder ook de rechter-commissaris, zich een voorlopig oordeel kan vormen over de toelaatbaarheid van die vragen.
De rechter-commissaris verzoekt beide partijen deze vragen uiterlijk twee weken voor de zittingsdag aan de rechter-commissaris en aan de andere betrokkenen toe te sturen.
3.18.
Voorts verzoekt de rechter-commissaris met het oog op een goed en ordentelijk verloop van het verhoor de advocaat van de Supportersvereniging en de (gemachtigde van de) Supportersvereniging de door hen aan de getuige te stellen vragen goed voor te bereiden, mede met het doel onnodige misverstanden te voorkomen.
Mocht het zo zijn — de rechter-commissaris weet dat vanzelfsprekend niet — dat de getuige bij meerdere vragen een beroep op zijn verschoningsrecht doet, zal de rechter-commissaris die vragen bij elkaar voegen en vervolgens afzonderlijk bij beschikking daarover oordelen. Of die beschikking mondeling ter zitting zal worden gegeven dan wel op korte termijn daarna schriftelijk, kan nu nog niet worden bepaald.
De vragen waarbij de getuige geen beroep op zijn verschoningsrecht doet, zullen dan wel beantwoord (behoren te) worden. Op de andere vragen zal de getuige antwoorden voor zover zijn beroep niet zal worden gehonoreerd.
3.19.
Het voorgaande betekent dat iedere beslissing op het aangekondigde beroep op een verschoningsrecht door de getuige zal worden aangehouden.
4. De beslissing
De rechter-commissaris
4.1.
bepaalt dat de voortzetting van het voorlopig getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1 op maandag 29 augustus 2011 van 13:00 tot 17:00 uur,
4.2.
verzoekt de Supportersvereniging de getuige [A] tijdig op te roepen om op die zitting te verschijnen;
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Penders en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2011.