Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994
Artikel 26
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2021
- Bronpublicatie:
30-04-2021, Stcrt. 2021, 22180 (uitgifte: 11-05-2021, regelingnummer: 2021-0000072812)
- Inwerkingtreding
01-10-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-04-2021, Stcrt. 2021, 22180 (uitgifte: 11-05-2021, regelingnummer: 2021-0000072812)
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht / Aangifte
1.
Het tijdvak waarover de accijnzen, de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken, de kansspelbelasting geheven van een belastingplichtige als bedoeld in artikel 1, onderdelen a tot en met f, van de Wet op de kansspelbelasting, de belasting op leidingwater, de afvalstoffenbelasting, de kolenbelasting en de energiebelasting moeten worden betaald, is de kalendermaand.
2.
Ten aanzien van de belastingplichtige met een boekjaar van twaalf maanden dat niet samenvalt met het kalenderjaar, treden de boekjaarmaanden in de plaats van de kalendermaanden.
3.
In afwijking van het eerste lid is het tijdvak waarover de kansspelbelasting geheven de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 1, onderdelen a, b, d, e en f, van de Wet op de kansspelbelasting moet worden betaald het kalenderkwartaal, indien:
- a.
de betaalde kansspelbelasting in de aan het kalenderjaar voorafgaande twee kalenderjaren per kwartaal gemiddeld niet meer heeft bedragen dan € 15.000; en
- b.
aan de belastingplichtige in de aan het kalenderjaar voorafgaande twee kalenderjaren niet meer dan twee naheffingaanslagen kansspelbelasting zijn opgelegd.
4.
Door vernummering vervallen.
5.
In bijzondere gevallen kan de inspecteur een ander tijdvak dan de kalendermaand aanwijzen als tijdvak waarover de in het eerste lid bedoelde belastingen moeten worden betaald.
6.
Het tijdvak waarover de in het eerste lid bedoelde belastingen moeten worden betaald, wordt ten aanzien van degene die op enig tijdstip — anders dan tijdelijk — ophoudt belastingplichtige te zijn, vervangen door het op dat tijdstip verstreken gedeelte van dat tijdvak.