GS Vermogensrecht, art. 3:84 BW, aant. 3.4.7.1.
HR, 30-03-2021, nr. 19/04748
ECLI:NL:HR:2021:488
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30-03-2021
- Zaaknummer
19/04748
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:488, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑03‑2021; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:107
ECLI:NL:PHR:2021:107, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑02‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:488
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0080
Uitspraak 30‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94a Sv op auto (ten aanzien waarvan sprake is van leaseconstructie) onder klaagster t.z.v. verdenking van hennepteelt. Behoort in beslag genomen auto toe aan klaagster? Conservatoir beslag o.g.v. art. 94a Sv kan alleen worden gelegd op voorwerpen die toebehoren aan degene aan wie (lid 1) geldboete kan worden opgelegd, degene aan wie (lid 2) w.v.v. kan worden ontnomen of degene aan wie (lid 3) maatregel a.b.i. art. 36f Sr kan worden opgelegd. Rb heeft kennelijk geoordeeld dat auto waarop beslag is gelegd o.g.v. art. 94a Sv toebehoort aan klaagster en in dat verband overwogen dat “klaagster wat betreft juridische positie zozeer status van civielrechtelijk eigenaar [nadert], dat zij in het kader van deze beklagzaak daaraan kan worden gelijkgesteld”. Daarin besloten liggend oordeel dat inbeslaggenomen auto aan klaagster toebehoort is niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat Rb heeft vastgesteld dat m.b.t. deze auto sprake is van een leaseconstructie, die inhoudt dat in beginsel lessor (leasemaatschappij) de eigenaar is van auto totdat klaagster aan alle betalingsverplichtingen heeft voldaan. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/04748 B
Datum 30 maart 2021
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland van 9 oktober 2019, nummer RK 19/421, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de klaagster.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft S.F.W. van ‘t Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het kennelijke oordeel van de rechtbank dat de inbeslaggenomen auto aan de klaagster toebehoort.
2.2
De rechtbank heeft het klaagschrift van de klaagster ongegrond verklaard en heeft daartoe, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, het volgende overwogen:
“Op 6 maart 2019 is voornoemde personenauto in beslag genomen, omdat klaagster wordt verdacht van een opiumwetdelict, namelijk het kweken van (1004) hennepplanten. Er rust in de strafzaak tegen klaagster, conform artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering, conservatoir beslag op de personenauto nu er wederrechtelijk verkregen voordeel lijkt te zijn van € 120.245,90,-. Uit het dossier blijkt dat er aanwijzingen zijn voor een eerdere oogst.
(...)
Dat klaagster rechthebbende is van de personenauto, volgt genoegzaam uit het raadkamerdossier en uit de door de raadsman ter zitting in raadkamer overgelegde financiële gegevens waaruit blijkt dat klaagster de auto maandelijks afbetaalt. Met betrekking tot de auto is er sprake van een leaseconstructie, waardoor in beginsel de lessor (BMW Financial Services) de eigenaar is van de auto totdat klaagster aan alle betalingsverplichtingen heeft voldaan. Echter, klaagster heeft de dagelijkse beschikking over de auto, voldoet aan alle daarmee samenhangende verplichtingen en heeft tot op heden aan al haar - uit de overeenkomst voortvloeiende - betalingsverplichtingen voldaan. In het maatschappelijk verkeer nadert klaagster wat betreft de juridische positie zozeer de status van civielrechtelijk eigenaar, dat zij in het kader van deze beklagzaak daaraan kan worden gelijkgesteld. Naar het oordeel van de raadkamer kan klaagster dan ook als rechthebbende worden aangemerkt ter zake van de in beslag genomen auto.
(...)
Gelet op het voorgaande blijkt dat er nog sprake is van een strafvorderlijk belang, namelijk dat niet uit te sluiten is dat een rechter, later inhoudelijk oordelend over de strafzaak en een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, klaagster als verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling van een geldboete en/of een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat mogelijk de waarde van de auto vergaand overstijgt.”
2.3.1
Artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3. Ingeval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
4. Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, of degene aan wie, in het in het derde lid bedoelde geval, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht kan worden opgelegd, kunnen in beslag worden genomen indien voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en die ander dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden.
5. In het geval, bedoeld in het vierde lid, kunnen tevens andere aan de betrokken persoon toebehorende voorwerpen in beslag worden genomen, tot ten hoogste de waarde van de in het vierde lid bedoelde voorwerpen.
6. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.”
2.3.2
Conservatoir beslag op grond van artikel 94a leden 1, 2 of 3 Sv kan alleen worden gelegd op voorwerpen die toebehoren aan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, of degene aan wie, in het in het derde lid bedoelde geval, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht kan worden opgelegd.
2.4
Het cassatiemiddel komt op tegen het kennelijke oordeel van de rechtbank dat de auto waarop beslag is gelegd op grond van artikel 94a Sv toebehoort aan de klaagster. De rechtbank heeft in dat verband overwogen dat de “klaagster wat betreft de juridische positie zozeer de status van civielrechtelijk eigenaar [nadert], dat zij in het kader van deze beklagzaak daaraan kan worden gelijkgesteld”. Het daarin besloten liggende oordeel dat de inbeslaggenomen auto aan de klaagster toebehoort is niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat de rechtbank heeft vastgesteld dat met betrekking tot deze auto sprake is van een leaseconstructie, die inhoudt dat in beginsel de lessor (BMW Financial Services) de eigenaar is van de auto totdat de klaagster aan alle betalingsverplichtingen heeft voldaan.
2.5
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2021.
Conclusie 09‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag ex art. 552a Sv tegen inbeslagneming lease-auto o.g.v. art. 94a Sv. Is het oordeel van de rechtbank juist, dat in het maatschappelijk verkeer klaagster wat betreft de juridische positie zozeer de status van civielrechtelijk eigenaar nadert, dat zij in het kader van de beklagzaak daaraan kan worden gelijkgesteld? De AG geeft de HR in overweging de beschikking van de rechtbank te vernietigen.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/04748 B
Zitting 9 februari 2021
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de klaagster.
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft bij beschikking van 9 oktober 2019 het beklag van de klaagster, strekkende tot teruggave aan haar van een op 6 maart 2019 onder haar in beslag genomen personenauto van het merk BMW, type 435d Xdrive met kenteken [kenteken 1] , ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster en mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat de klaagster als rechthebbende van de in beslag genomen auto kan worden aangemerkt onjuist en/of onbegrijpelijk is, althans dat de rechtbank bij de beoordeling van het beklag een te ruime - en daarmee onjuiste - maatstaf heeft toegepast.
3.2.
De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De feiten
De raadkamer heeft acht geslagen op het door klaagster ingediend klaagschrift, de stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier en de nader toegezonden stukken waaruit onder meer het volgende blijkt.
Op 6 maart 2019 is voornoemde personenauto in beslag genomen, omdat klaagster wordt verdacht van een opiumwetdelict, namelijk het kweken van (1004) hennepplanten. Er rust in de strafzaak tegen klaagster, conform artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering, conservatoir beslag op de personenauto nu er wederrechtelijk verkregen voordeel lijkt te zijn van € 120.245,90,-. Uit het dossier blijkt dat er aanwijzingen zijn voor een eerdere oogst.
Het beklag
De raadsman van klaagster stelt - zakelijk weergegeven - dat strafvordering zich niet langer verzet tegen teruggave van de in beslag genomen personenauto. Het is volgens de raadsman hoogst onwaarschijnlijk dat een rechter, later inhoudelijk oordelend over de strafzaak, aan klaagster een geldboete of ontnemingsmaatregel zal opleggen die het bedrag van het ook in beslag genomen geldbedrag van € 1.949,83,-, waar niet over wordt geklaagd, overschrijdt. Uit het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel volgt slechts dat klaagster in een hennepkwekerij is aangetroffen. Daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat de hennepkwekerij van haar is en dat de auto is gefinancierd met crimineel geld. De auto is gekocht in april 2017 en de kweekperiode dateert van 17 oktober 2018, dus kan de auto niet zijn betaald uit hennepactiviteiten.
De raadsman merkt verder op dat klaagster hooguit een ondergeschikte rol zou kunnen hebben gehad ten aanzien van de hennepkwekerij. Dit heeft gevolgen voor de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dan wel de hoogte van de geldboete. De auto strekt ook niet tot het verkrijgen van enige zekerheid, nu klaagster niet de eigenaar is van de auto. Op grond van het bepaalde in artikel 2.1 van de algemene kredietvoorwaarden heeft klaagster aan [A] het bij het voertuig horende kentekenbewijs deel II ter hand gesteld, zodat zij niet in staat is om de auto te verkopen aan een derde partij. Aangezien op dat kentekenbewijs ook de tenaamstelling van de auto is vermeld, kan niet nader worden bewezen dat het voertuig op naam van klaagster staat. De eigendom van de auto gaat pas over, als het restbedrag van de aankoopsom is voldaan. Klaagster moet eerst nog ruim € 30.000,00 betalen. Klaagster is als gebruikster wel belanghebbende, maar geen eigenaar.
Overigens wordt klaagster bezwaard door de inbeslagneming van de auto en het voortduren daarvan, omdat zij de auto nodig heeft om zich te kunnen verplaatsen in en rondom haar woonplaats, alwaar geen openbaar vervoer aanwezig is. Daarnaast heeft klaagster de auto ook nodig om haar in Slowakije woonachtige oma te kunnen bezoeken en te verzorgen. Klaagster hielp haar oma met het doen van de boodschappen en bracht haar regelmatig naar afspraken in het ziekenhuis.
Gelet op het voorgaande stelt klaagster zich op het standpunt dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard en verwijst naar de zich in het dossier bevindende schriftelijke conclusie. De officier van justitie heeft gepersisteerd bij deze conclusie.
De beoordeling
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
In een procedure als deze toetst de raadkamer de rechtmatigheid van het beslag en slechts marginaal het belang van een rechtens juiste en zorgvuldige strafvordering.
Het is niet komen vast te staan dat het beslag onrechtmatig is. De raadkamer overweegt voorts dat in het kader van deze raadkamerprocedure op basis van een klacht ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek, gelet op de aard van die procedure, niet anders dan summier kan zijn.
Dat klaagster rechthebbende is van de personenauto, volgt genoegzaam uit het raadkamerdossier en uit de door de raadsman ter zitting in raadkamer overgelegde financiële gegevens waaruit blijkt dat klaagster de auto maandelijks afbetaalt. Met betrekking tot de auto is er sprake van een leaseconstructie, waardoor in beginsel de lessor ( [A] ) de eigenaar is van de auto totdat klaagster aan alle betalingsverplichtingen heeft voldaan. Echter, klaagster heeft de dagelijkse beschikking over de auto, voldoet aan alle daarmee samenhangende verplichtingen en heeft tot op heden aan al haar - uit de overeenkomst voortvloeiende - betalingsverplichtingen voldaan. In het maatschappelijk verkeer nadert klaagster wat betreft de juridische positie zozeer de status van civielrechtelijk eigenaar, dat zij in het kader van deze beklagzaak daaraan kan worden gelijkgesteld. Naar het oordeel van de raadkamer kan klaagster dan ook als rechthebbende worden aangemerkt ter zake van de in beslag genomen auto.
Op grond van de verdenking tegen klager heeft de officier van justitie conservatoir beslag gelegd tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van het misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij de stukken bevindt zich een kennisgeving van inbeslagneming op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering en een machtiging handhaven conservatoir beslag. De machtiging handhaven conservatoir beslag is gebaseerd op de overweging dat het aannemelijk is dat klaagster een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 120.245,90,- heeft genoten. Uit het dossier blijkt dat klaagster op heterdaad werd aangehouden in een in werking zijnde hennepkwekerij en trachtte te vluchten toen de politie binnen viel. Ook is gebleken uit haar telefoongegevens dat zij op het moment van binnenvallen door de politie, een sms-bericht verstuurde met in het Duits: "politie is binnen" of woorden van gelijke strekking. Dit duidt op het feit dat zij mogelijk andere verdachte(n) ingeseind heeft dat de hennepkwekerij ontdekt was. Klaagster bevond zich ten tijde van de aanhouding midden tussen de kweekruimtes en bevond zich alleen in deze ruimte die zij helemaal afgesloten had met slot en sleutel. Deze toegangsdeur die afgesloten was, was eveneens de enige toegangsdeur richting de kweekruimtes die vrij toegankelijk was. Tijdens het verhoor van klaagster, verklaarde zij dat zij de hennepplanten voor een onbekend gebleven persoon (ene [betrokkene 1] ) moest verzorgen en zij daar geld mee verdiende. Na de aanhouding werd naast de in beslag genomen auto ook een contant geldbedrag aangetroffen bij klaagster. Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het aannemelijk te achten dat klaagster een groot geldbedrag verdiend heeft met hennepteelt, bereiding/onderhoud van hennepplanten. Hierin is het belang van handhaving van het beslag gelegen en is het voortduren van het beslag naar het oordeel van de raadkamer proportioneel te achten.
Gelet op het voorgaande blijkt dat er nog sprake is van een strafvorderlijk belang, namelijk dat niet uit te sluiten is dat een rechter, later inhoudelijk oordelend over de strafzaak en een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, klaagster als verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling van een geldboete en/of een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat mogelijk de waarde van de auto vergaand overstijgt.
De raadkamer is voorts van oordeel dat in dezen het strafvorderlijk belang zwaarder moet wegen dan het persoonlijk belang van klaagster, nu klaagster haar stelling, dat zij de in beslag genomen personenauto nodig heeft om zich te kunnen verplaatsen in en rondom haar woonplaats, alwaar geen openbaar vervoer aanwezig is en om haar in Slowakije woonachtige oma te kunnen bezoeken en te verzorgen, niet nader heeft onderbouwd.
Gelet op het voorgaande zal het klaagschrift ongegrond worden verklaard.
De raadkamer zal derhalve beslissen als hierna te melden en neemt daarbij de desbetreffende wetsartikelen in aanmerking.
De beschikking
De enkelvoudige raadkamer:
verklaart het klaagschrift ongegrond.”
3.3.
In de toelichting op de eerste deelklacht van het middel wordt aangevoerd dat de personenauto in onderhavig geval enkel verhaal in de zin van art. 94a Sv biedt indien deze aan de klaagster toebehoort (d.w.z. als de klaagster juridisch eigenaar van de auto is). Volgens de steller van het middel moet voor het verhaal als bedoeld in art. 94a, eerste en tweede lid, Sv zoveel mogelijk worden aangesloten bij de regels van het burgerlijk recht en is het oordeel van de rechtbank dat ook de klaagster - naast [A] - juridisch eigenaar van de auto is omdat zij het juridisch eigenaarschap aan het naderen is, in strijd met het (burgerlijk) recht dan wel onbegrijpelijk. Hetzelfde lot deelt het mede hierop gebaseerde oordeel van de rechtbank dat het beslag rechtmatig is gelegd en dat is gebleken van een strafvorderlijk belang voor (het voortduren van) het beslag, nu het beslag géén van de in art. 94a Sv genoemde doelen dient, aldus de steller van het middel.
3.4.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de klaagster rechthebbende is van de personenauto. In dat verband heeft de rechtbank vastgesteld dat met betrekking tot de auto sprake is van een leaseconstructie, waardoor in beginsel de lessor ( [A] ) de eigenaar is van de auto totdat klaagster aan alle betalingsverplichtingen heeft voldaan. Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat de klaagster de auto maandelijks afbetaalt, de dagelijkse beschikking over de auto heeft, aan alle daarmee samenhangende verplichtingen voldoet en tot op heden aan al haar - uit de overeenkomst voortvloeiende - betalingsverplichtingen heeft voldaan. Laatstgenoemde omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat de klaagster in het maatschappelijk verkeer wat betreft de juridische positie zozeer de status van civielrechtelijke eigenaar is genaderd dat zij in het kader van de beklagzaak daaraan wordt gelijkgesteld, zodat zij als rechthebbende van de in beslag genomen auto kan worden aangemerkt.
3.5.
Het oordeel van de rechtbank dat de klaagster in de beklagzaak als rechthebbende kan worden aangemerkt is mijns inziens onjuist, in aanmerking genomen dat op basis van de door de rechtbank vastgestelde feiten uitsluitend sprake is van economische eigendom en nog niet van juridische eigendom. Immers, de juridische eigendom ligt (bij een financial lease) nog steeds bij [A] .1.Klaagster beschikt als lessee niet over de bevoegdheid om de juridische eigendom van de auto te vervreemden of te bezwaren.
3.6.
Nu in de bestreden beschikking besloten ligt dat het conservatoir beslag is gelegd op grond van art. 94a, tweede lid, Sv en daartoe is vereist dat het inbeslaggenomen voorwerp toebehoort aan degene aan wie het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, kan de bestreden beschikking niet in stand blijven.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑02‑2021